ECLI:NL:RBNHO:2024:7453

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
C/15/341099 / HA ZA 23-352
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in civiele procedure met afwijzing vordering

Op 17 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, een vonnis gewezen in een incident betreffende voeging in een civiele procedure. In deze zaak vorderden [partij 3] en [partij 4] om zich te mogen voegen aan de zijde van [eiser] in de hoofdzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat [partij 3] en [partij 4] reeds als partij in de procedure zijn betrokken, nadat zij door [eiser] ex artikel 118 Rv waren opgeroepen. Dit betekent dat hun verzoek tot voeging niet noodzakelijk was, aangezien zij al partij zijn en geen nieuw belang hebben bij de gevorderde voeging.

De gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], voerden verweer tegen de voeging en stelden dat deze in strijd zou zijn met een goede procesorde. Zij betoogden dat de procedure niet het karakter van een verdelingsprocedure had en dat de voeging hen in hun processuele rechten zou schaden. De rechtbank oordeelde echter dat het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet kon slagen, omdat de huidige stand van de procedure al betekende dat [partij 3] en [partij 4] als partij waren betrokken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot voeging afgewezen, maar de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 28 augustus 2024 weer op de rol komen voor vonnis in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/341099 / HA ZA 23-352
Vonnis in incident van 17 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. Z.C.E. Houben te Velsen-Zuid,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats 2],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. E. Bongers te Haarlem,
in welke procedure ex artikel 118 Rv als partij gedwongen is tussengekomen:

1.[partij 3],

wonende te [plaats 3],
2.
[partij 4],
wonende te [plaats 4],
eisers in het incident,
advocaat mr. Z.C.E. Houben te Velsen-Zuid.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [partij 3] en [partij 4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 mei 2024
  • de betekeningsexploten van 28 mei 2024 waarbij [partij 3] en [partij 4] ex artikel 118 Rv als partij in dit geding zijn opgeroepen
  • de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv van de zijde van [partij 3] en [partij 4]
  • de akte in het geding brengen productie van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de conclusie van antwoord in het incident van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de akte inhoudende reactie op rode map van de zijde van [eiser], [partij 3] en [partij 4].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in het incident

2.1.
[partij 3] en [partij 4] vorderen dat hen wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van [eiser] te voegen. Zij leggen – kort gezegd – aan hun vordering ten grondslag dat zij reeds in een verklaring hebben aangegeven achter de vorderingen van [eiser] te staan en de standpunten van [eiser] in deze te delen.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betogen dat voeging in strijd is met een goede procesorde. De door [eiser] in juni 2023 aangevangen procedure droeg niet het karakter van een verdelingsprocedure en kon ook niet als zodanig worden opgevat, omdat [partij 3] en [partij 4] niet in de procedure waren betrokken. Mede om die reden was er voor [gedaagde 1] geen mogelijkheid tot het instellen van vorderingen in reconventie tot verdeling van de inboedel en roerende zaken van erflater en verdeling van de banktegoeden. Deze met de verdeling samenhangende goederen kunnen alleen in een procedure ingesteld worden waarbij ook [partij 3] en [partij 4] procespartij waren. Verder volgt uit de artikelen 4:222 BW jo. 3:178 BW dat de vorderingen strekkende tot verdeling niet mogelijk zijn gedurende de vereffening. [gedaagde 1] hoort niet het slachtoffer te worden van de onjuiste aanpak van [eiser]. Als de voeging wordt toegestaan zou [gedaagde 1] in haar processuele rechten worden geschaad, hetgeen aanleiding is om het verzoek tot voeging af te wijzen, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Ingevolge artikel 217 Rv kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. De rechtbank is van oordeel dat [partij 3] en [partij 4] in dit geval geen belang hebben bij de gevorderde voeging en zal dit hierna toelichten.
3.2.
[partij 3] en [partij 4] zijn naar aanleiding van het tussenvonnis van deze rechtbank van 8 mei 2024 door [eiser] ex artikel 118 Rv opgeroepen als partij in de procedure. Daarmee is sprake van een zogeheten ‘gedwongen tussenkomst’ van een derde, omdat die derde zodanig bij de materiële rechtsverhouding tussen de procespartijen betrokken is, dat de beslissingen die in de procedure worden genomen (ook) deze derde binden. [partij 3] en [partij 4] zijn dus door de oproeping bij deurwaardersexploot al partij geworden in de procedure.
3.3.
Uit de reeds bij de akte tot wijziging eis overgelegde verklaringen van [partij 3] en [partij 4] volgt dat zij volledig achter de vorderingen en standpunten van [eiser] staan. Daarnaast hebben [partij 3] en [partij 4] zich in de hoofdzaak als derde (belanghebbende) bij akte uitgelaten over de ‘rode map’. Gelet op deze omstandigheden valt niet in te zien welk belang [partij 3] en [partij 4] thans nog bij hun incidentele vordering tot voeging hebben.
3.4.
Het verweer van [gedaagde 1] dat zij door de gevorderde voeging in haar processuele rechten wordt geschaad, kan overigens niet slagen. Bij de huidige stand van de procedure zijn [partij 3] en [partij 4] al partij en heeft [gedaagde 1] niet de mogelijkheid om een vordering tot verdeling in te stellen.
Als de voeging zou zijn toegewezen, zou zij evenmin een tegenvordering kunnen instellen. Haar (rechts)positie blijft dus onveranderd, hetgeen niet afdoet aan het recht van [gedaagde 1] om in de toekomst in een afzonderlijk te starten procedure alsnog een vordering tot verdeling in te stellen.
3.5.
Omdat het verweer van [gedaagde 1] tegen de gevorderde voeging niet slaagt, maar de vordering tot voeging op een andere grond wordt afgewezen, kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 augustus 2024voor vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1589