Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
1.[partij 3],
[partij 4],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 mei 2024
- de betekeningsexploten van 28 mei 2024 waarbij [partij 3] en [partij 4] ex artikel 118 Rv als partij in dit geding zijn opgeroepen
- de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv van de zijde van [partij 3] en [partij 4]
- de akte in het geding brengen productie van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
- de conclusie van antwoord in het incident van de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
- de akte inhoudende reactie op rode map van de zijde van [eiser], [partij 3] en [partij 4].
2.De vordering in het incident
3.De beoordeling in het incident
Als de voeging zou zijn toegewezen, zou zij evenmin een tegenvordering kunnen instellen. Haar (rechts)positie blijft dus onveranderd, hetgeen niet afdoet aan het recht van [gedaagde 1] om in de toekomst in een afzonderlijk te starten procedure alsnog een vordering tot verdeling in te stellen.
4.De beslissing
28 augustus 2024voor vonnis.