ECLI:NL:RBNHO:2024:7481

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/15/337279 / FA RK 23-944
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van kinderbijdrage en zorgregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen een vrouw en een man, die beiden ouders zijn van twee minderjarigen. De vrouw heeft een verzoek ingediend tot wijziging van de kinderbijdrage die de man dient te betalen, alsook om een zorgregeling vast te stellen. De man heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend om de kinderbijdrage te verlagen en een zorgregeling te creëren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage, omdat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De rechtbank heeft de man wel veroordeeld tot betaling van de overeengekomen kinderbijdrage en extra kosten aan de vrouw. De rechtbank heeft ook de zorgregeling beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de kinderen niet gedwongen moeten worden tot omgang met de man, en dat er behoefte is aan hulpverlening om de situatie te verbeteren. De ouders zijn bereid om zich aan te melden voor een hulpverleningstraject, wat de rechtbank als een positieve ontwikkeling beschouwt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
alimentatie en zorgregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/337279 / FA RK 23-944
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 23 juli 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E. Cekic, kantoorhoudende te Uitgeest,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.J. Vroegindeweij, kantoorhoudende te Katwijk.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 6 februari 2023;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 30 maart 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 14 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 juni 2024 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. E. Cekic en de man bijgestaan door mr. W.J. Vroegindeweij.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn op 24 juni 2024 in raadkamer gehoord.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit deze relatie zijn geboren de minderjarigen [de minderjarigen] :
- [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] in de gemeente [plaats] ,
- [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] in de gemeente [plaats] .
De man heeft de minderjarigen erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.3.
Partijen hebben op 23 januari 2022 een ouderschapsplan gesloten. In dit ouderschapsplan zijn partijen zijn de volgende zorgregeling overeengekomen:
Voorts moet de man volgens dit ouderschapsplan aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 245 per kind per maand voldoen. Verder zijn partijen overeengekomen dat zij naar evenredigheid van draagkracht extra kosten voor de kinderen zoals de orthodontist, schoolkosten en sporten (zoals de paardrijlessen) zullen dragen. Extra onvoorziene uitgaven zullen op dezelfde manier naar draagkracht worden verdeeld. Ten tijde van het sluiten van het ouderschapsplan was de draagkracht als volgt verdeeld: 41% voor de vrouw en 59% voor de man.
Partijen hebben afgesproken dat het aandeel van de man in de extra kosten voor de kinderen met ingang van september 2022 € 85 per maand bedraagt.
2.4.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2024 € 269,04 per kind per maand.
2.5.
De man is tevens de vader van de minderjarige [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

3.Verzoek

De vrouw verzoekt:
primair te bepalen dat de man gehouden is per 1 januari 2023 het overeengekomen en geïndexeerd alimentatiebedrag van € 253,33 per kind per maand te betalen aan de vrouw, te vermeerderen met € 95 per maand aan extra kosten van de kinderen, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum verzoekschrift;
voor zover de man om wijziging van de kinderbijdrage verzoekt de overeengekomen kinderbijdrage alleen te wijzigen indien de man volledig en transparant is met het verstrekken van zijn financiële informatie en alsdan de kinderbijdrage nader vast te leggen met de plicht van de man om het gewijzigd bedrag per datum beschikking te voldoen; en
de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag van € 95 voor de extra kosten van de kinderen met betrekking tot de periode augustus 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente per 1 september 2022.
De vrouw heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de woonlasten van de man duurzaam substantieel lager zijn dan het forfaitair bedrag, aangezien hij inwoont bij zijn vriendin met wie hij de lasten deelt. De man heeft de vrouw na de geboorte van [de minderjarige 3] aangeschreven dat hij de kinderbijdrage wenst te wijzigen, maar geeft tot op heden geen openheid over zijn daadwerkelijke woonlasten. Voorts is in het ouderschapsplan rekening gehouden met een zorgkorting, maar inmiddels heeft de man geen contact meer met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . De man heeft een nieuw leven en zoekt de kinderen alleen op wanneer het hem uitkomt. De man begrijpt niet dat de kinderen zich afgewezen en verlaten voelen. [de minderjarige 1] heeft behoefte aan een betrokken vader en met [de minderjarige 2] heeft de man nagenoeg geen band. De vrouw wil uitgaan van een zorgkorting van 5%, zij hoopt dat dit de man motiveert om contact te hebben met de kinderen.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

De man verzoekt:
de verzoeken van de vrouw af te wijzen dan wel de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken;
om de door hem te betalen kinderbijdrage met ingang van 1 februari 2022 vast te stellen op (primair) € 59 dan wel (subsidiair) € 116;
een zorgregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen, waarbij de kinderen om de week in van vrijdag 19:30 uur tot zondag 19:30 uur bij de man verblijven. Daarnaast verblijven de kinderen twee weken tijdens de zomervakantie en een week tijdens de kerstvakantie en op Vaderdag en op de verjaardag van de man bij de man.
KinderbijdrageDe man heeft primair aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de overeenkomst tussen partijen is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man kon in 2022 niet het inkomen genereren zoals hij in 2021 genereerde. De man had in 2022 een jaarinkomen van € 43.515. In 2021 was dit nog € 49.881.
Subsidiair stelt de man dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de overeengekomen kinderbijdrage te voldoen, terwijl de draagkracht van de vrouw is gestegen. Voorts is de man in november 2022 opnieuw vader geworden.
Zorgregeling
De man wil nog steeds contact met de kinderen. Hij heeft de indruk dat de vrouw de omgang tegenwerkt. De man wil in grote lijnen nakoming van de overeengekomen zorgregeling. Aangezien partijen niet bij elkaar in de buurt wonen en gelet op de werkzaamheden van de man is dat lastiger. De door de man verzochte zorgregeling is haalbaar.

5.Beoordeling

Zorgregeling
5.1.
Op de zitting is door de Raad naar voren gebracht dat op 1 augustus 2023 een beschermingsonderzoek naar de kinderen is afgerond. De Raad heeft geen beschermingsmaatregel verzocht, omdat geen sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en omdat de hulpverlening in het vrijwillig kader van de grond kwam. Wel voelen de kinderen zich boos, verdrietig en achtergesteld. [de minderjarige 1] voelt zich achtergesteld bij [de minderjarige 3] en [de minderjarige 2] voelt zich achtergesteld bij [de minderjarige 1] . Het lukt niet om de man bij de hulpverlening te betrekken en de ouders samen om de tafel te krijgen. De kinderen wilden destijds wel één-op-één-tijd met de man, maar het lukt de man niet om aan te sluiten bij de emoties en behoeften van de kinderen. De man heeft onvoldoende inzicht in de invloed van de scheiding op de kinderen en de tijd die zij nodig hebben om te wennen aan een nieuwe situatie. De kinderen hebben een goede band met de man gehad. Ze zijn niet zozeer klaar met de man maar wel met de nieuwe situatie. Om de huidige patstelling te doorbreken is het van groot belang dat de man in gesprek gaat met de hulpverlening. Ook zijn er dingen gebeurd tussen de nieuwe partner van de man en de kinderen die niet handig zijn en waarover gesproken moet worden. Tot slot moeten de ouders anders met elkaar omgaan en niet meer praten in termen van recht, straf en schuld. De zorgregeling die de man wenst is nu niet passend. De kinderen mogen niet gedwongen worden. De Raad adviseert de ouders om zich aan te melden bij het CJG voor een traject zoals Ouderschap Blijft of de SCHIP-aanpak.
5.2.
[de minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter naar voren gebracht dat hij het prima vindt om de man in [plaats] bij zijn werk te treffen, maar dat hij niet bij de man wil slapen. Ook [de minderjarige 2] wil niet meer bij de man slapen. [de minderjarige 2] is teleurgesteld dat de man heeft besloten om niet naar haar hockey te kijken. Zij wil de man wel af en toe zien. [de minderjarige 2] wil niet lastig worden gevallen met geldzaken tussen haar ouders.
5.3.
De vrouw heeft op de zitting naar voren gebracht dat de kinderen inmiddels milder zijn dan in 2023, toen het beschermingsonderzoek werd afgesloten. Er is meer rust gekomen en [de minderjarige 1] heeft EMDR gedaan. Door de man is naar voren gebracht dat hij graag naar de hockey van [de minderjarige 2] wil kijken. De man wil graag de band met de kinderen verbeteren en is overal toe bereid. De ouders staan open voor hulpverlening. De vrouw heeft zich al aangemeld bij het CJG en op de zitting is afgesproken dat de man zich hier ook voor zal aanmelden. Partijen zullen zich laten adviseren over een hulpverleningstraject.
5.4.
De rechtbank ziet het als een positieve ontwikkeling, die in het belang is van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , dat de ouders bereid zijn gebleken om zich aan te melden voor een hulpverleningstraject. Voorts is gebleken dat de kinderen niet gedwongen moeten worden tot omgang. Bij die stand van zaken zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
Kinderbijdrage
5.5.
Op grond van artikel 1:401 lid 5 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken als zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man verwierf in 2022 een lager inkomen dan in 2021, zodat zijn draagkracht (volgens zijn eigen berekening) in 2022 € 629 per maand bedroeg ten opzichte van € 764 per maand in 2021. Die wijziging is niet substantieel genoeg om uit te gaan van een wanverhouding tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. De man beschikte immers, ook indien zijn draagkracht in 2022 inderdaad € 629 per maand bedroeg, nog steeds over voldoende draagkracht om de overeengekomen kinderbijdrage van in totaal € 490 per maand te voldoen. Derhalve slaagt het beroep van de man op artikel 1:401 lid 5 BW niet.
5.6.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de overeenkomst op grond van artikel 1:401 lid 1 BW dient te worden gewijzigd, omdat zij nadien door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.
Vast staat dat de man een nieuw kind heeft gekregen en dat het inkomen van de vrouw substantieel is gestegen van € 24.583 in 2021 naar € 46.847 in 2023. De vrouw heeft dit niet weersproken, maar is van mening dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat deze wijzigingen ertoe leiden dat de overeengekomen kinderbijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, nu de man onvoldoende inkomensgegevens heeft overgelegd.
5.7.
De man heeft enkel zijn jaaropgaven over 2022 overgelegd, zodat de rechtbank geen enkel inzicht heeft gekregen in de huidige financiële situatie van de man. Van de nieuwe partner van de man zijn eveneens geen financiële gegevens overgelegd, terwijl ook zij onderhoudsplichtig is voor [de minderjarige 3] . Voorts heeft de man geen openheid van zaken gegeven over zijn woonlasten en werd bij het vaststellen van de kinderbijdrage nog rekening gehouden met een zorgkorting van 15%, terwijl een lagere zorgkorting inmiddels passend is. De man heeft hiermee, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat de overeengekomen kinderbijdrage door wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De rechtbank zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek ten aanzien van de kinderbijdrage.
5.8.
Ter zitting is komen vast te staan dat de man de kinderbijdrage met ingang van januari 2023 eenzijdig heeft verlaagd naar € 124 per kind per maand. Voorts heeft de man in vanaf oktober 2022 niet meer de extra kosten aan de vrouw voldaan. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man het verschil tussen de overeengekomen bedragen en de reeds door hem betaalde bedragen alsnog aan de vrouw dient te betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze bedragen te vermeerderen met wettelijke rente, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek ten aanzien van de kinderbijdrage;
6.2.
veroordeelt de man, voor zover hij dit nog niet gedaan heeft:
- de overeengekomen kinderbijdrage per 1 januari 2023, te weten € 253,33 per kind per maand met ingang van 1 januari 2023 en € 269,04 per kind per maand met ingang van 1 januari 2024, en
- het overeengekomen bedrag aan extra kosten per 1 oktober 2022, te weten € 85 per maand voor beide kinderen,
met terugwerkende kracht aan de vrouw te voldoen;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S. Goedèl, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.