ECLI:NL:RBNHO:2024:7572

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
11040358 \ CV EXPL 24-2284
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van kredietovereenkomst en consumentenkrediet in het kader van gespreid betalen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een verstekvonnis tussen Capaccs Invest II B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde nakoming van een overeenkomst en betaling van een bedrag van € 324,13 aan hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, subsidiair een lager bedrag. De vordering was gebaseerd op een koopovereenkomst waarbij de gedaagde partij gebruik had gemaakt van de achteraf betaalmethode 'gespreid betalen' van in3 Finance I B.V., wat volgens de kantonrechter kwalificeert als kredietverstrekking onder artikel 7:57 lid 1 sub c BW. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of voldaan was aan de wettelijke bepalingen inzake consumentenkrediet, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht. De eisende partij stelde dat er sprake was van een uitzondering op de kredietovereenkomst, maar de kantonrechter kon deze argumentatie niet volgen. De eisende partij heeft niet aangetoond dat voldaan was aan de informatieplichten en de kredietwaardigheidstoets, waardoor de vordering werd afgewezen. De kantonrechter heeft de eisende partij in de proceskosten veroordeeld, die op nihil zijn vastgesteld voor de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11040358 \ CV EXPL 24-2284
Uitspraakdatum: 10 juli 2024
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Capaccs Invest II B.V.
te Eindhoven
de eisende partij
gemachtigde: ACCS Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert primair nakoming van de overeenkomst en veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 324,13 aan hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Subsidiair vordert de eisende partij veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van een bedrag van € 314,74. Zowel primair als subsidiair vordert de eisende partij de wettelijke rente over € 266,34 vanaf de datum van de dagvaarding en veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
De eisende partij heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de gedaagde partij een bestelling heeft geplaatst bij een webwinkel en daarbij heeft gekozen voor de achteraf betaalmethode ‘Gespreid Betalen’ van in3 Finance I B.V. (hierna: in3), waarbij de gedaagde partij de algemene voorwaarden van de webwinkel heeft geaccepteerd. De eisende partij heeft toegelicht dat de vordering tot voldoening van de koopsom door de webwinkel op de factuurdatum is gecedeerd aan in3. De gedaagde partij heeft met betaling van de eerste termijn de betalingsvoorwaarden van in3 geaccepteerd. In3 heeft de vordering tijdens het incassotraject in juridisch eigendom overgedragen aan de eisende partij.
2.3.
De gekozen betaalmethode biedt aan de consument de mogelijkheid om de koopsom in drie gelijke maandelijkse termijnen te voldoen. Krachtens de in3 betalingsvoorwaarden wordt de bestelling pas daadwerkelijk geplaatst bij de webwinkel nadat de consument een derde deel van de koopsom direct heeft voldaan. De tweede termijn dient binnen 30 dagen na de factuurdatum te zijn voldaan. De derde termijn dient binnen 60 dagen na de factuurdatum te zijn voldaan. Het aan de gedaagde partij verlenen van uitstel van betaling is een vorm van kredietverstrekking ex artikel 7:57 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter verwijst in dit verband ook naar de arresten van de Hoge Raad van 26 mei 2023 [1] en 30 juni 2023 [2] . Daarmee staat vast dat sprake is van een koopovereenkomst waarbij uitstel van betaling is verleend. Op die overeenkomst zijn zowel de bepalingen voor overeenkomsten tussen handelaren en consumenten van toepassing (Boek 6, titel 5, afdeling 2B, BW) als (in beginsel) de bepalingen inzake consumentenkrediet (Boek 7, titel 2A, afdeling 1, BW). De kantonrechter moet ambtshalve toetsen of voldaan is aan die bepalingen.
2.4.
De kantonrechter ziet aanleiding om in de eerste plaats ambtshalve te toetsen of voldaan is aan de verplichtingen inzake consumentenkrediet. De eisende partij dient in een dergelijk geval te stellen en te onderbouwen dat is voldaan aan de bepalingen van titel 7:2A BW, in het bijzonder de informatieplichten van artikel 7:60 BW, en de kredietwaardigheidstoets van artikel 4:34 lid 1 Wet op het financieel toezicht, of dat sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 7:58 lid 2 BW.
2.5.
In dit kader heeft de eisende partij gesteld dat sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 7:58 lid 2 onder e BW, omdat bij het aangaan van het krediet en bij betaling binnen de gestelde termijn geen rente en andere kosten in rekening worden gebracht. Pas na het intreden van verzuim na afloop van de in de factuur gestelde termijn wordt rente verschuldigd en pas na verloop van de termijn in de door de gedaagde partij ontvangen veertiendagenbrief worden incassokosten verschuldigd. Van overeengekomen rente en incassokosten is geen sprake; er is ‘slechts’ sprake van toepassing van artikel 6:119 BW en artikel 6:96 BW, aldus de eisende partij. De kantonrechter kan deze argumentatie niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
2.6.
Bij de totstandkoming van de onderhavige overeenkomst is de gedaagde partij akkoord gegaan met de algemene voorwaarden van in3. In die voorwaarden is (onder meer) bedongen dat bij te late betaling aanmaningskosten in rekening mogen worden gebracht. In tegenstelling tot wat de eisende partij heeft gesteld is niet van belang of deze aanmaningskosten ook daadwerkelijk bij de gedaagde partij in rekening zijn gebracht. Bij de toetsing van het krediet gaat het om het moment van aangaan van de overeenkomst. Uit artikel 7:74 sub h BW volgt dat ook kosten uit hoofde van het kredietrisico (dat wil zeggen het risico van wanbetaling door de kredietnemer) onder het begrip kredietvergoeding vallen. Dat, zoals de eisende partij heeft gesteld, krediet wordt verleend zonder rente en andere kosten is dan ook onjuist.
2.7.
Op grond van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een kredietovereenkomst die valt onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 sub e BW. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat de bepalingen van titel 7:2A BW op deze overeenkomst van toepassing zijn.
2.8.
De eisende partij heeft echter niet gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de bepalingen van titel 7:2A BW. Ook is niet gesteld en onderbouwd dat de (rechtsvoorganger van de) eisende partij een kredietwaardigheidstoets heeft uitgevoerd, ondanks dat in de algemene voorwaarden van in3 staat dat dit wel gebeurt. Op grond van artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet de dagvaarding de eis en de gronden daarvan vermelden en op grond van artikel 21 Rv moet de eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren. De eisende partij heeft niet aan deze eisen voldaan. Daarom wordt de vordering afgewezen.
2.9.
Aan beoordeling van de subsidiaire vordering van de eisende partij (gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking) komt de kantonrechter niet toe. De voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld (vernietiging van de kredietovereenkomst en de koopovereenkomst) is namelijk niet vervuld.
2.10.
De eisende partij wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de gedaagde partij worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Woerdman en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter