ECLI:NL:RBNHO:2024:7621

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
10490908 \ CV EXPL 23-2080
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenconflict over coniferen en erfgrens met vorderingen tot verwijdering en snoeien

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. B. Voogd, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen die aan elkaar grenzende percelen bezitten. De eiser, eigenaar van een perceel sinds 2013, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die sinds 2001 eigenaar is van het aangrenzende perceel. De eiser vordert de verwijdering van een grote conifeer op het perceel van de gedaagde, die volgens hem onrechtmatige hinder veroorzaakt door het wegnemen van zonlicht uit zijn tuin en woning. De gedaagde heeft de vordering betwist en stelt dat deze is verjaard, aangezien de coniferen al lange tijd aanwezig zijn. De kantonrechter heeft op 20 maart 2024 uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat de vordering tot verwijdering van de grote conifeer wordt toegewezen, omdat deze inderdaad onrechtmatige hinder veroorzaakt. De gedaagde moet de conifeer voor 1 mei 2024 verwijderen, op straffe van een dwangsom. De vordering van de eiser met betrekking tot de kleinere coniferen wordt afgewezen, omdat er geen onrechtmatige hinder is aangetoond. Daarnaast is er een tegenvordering van de gedaagde, die de eiser verzoekt om een haagbeuk te verwijderen die zich in de verboden zone bevindt. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, evenals de vordering tot het verwijderen van overhangende takken van een eik op het perceel van de eiser. Beide partijen zijn veroordeeld tot het dragen van hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10490908 \ CV EXPL 23-2080 TB
Uitspraakdatum: 20 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]
beiden wonende te [plaats]
eisers in de vordering, verweerders in de tegenvordering
verder te noemen: [eiser] .
gemachtigde: Stichting Achmea Rechtsbijstand
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde in de vordering, eiseres in de tegenvordering
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. D.A. Bates

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] . heeft bij dagvaarding van 19 april 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend. [eiser] . heeft vervolgens nog schriftelijk gereageerd in de zaak van de tegenvordering.
1.2.
Op 11 januari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] . en [gedaagde] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brieven van 21 december 2023, 8 januari 2024 en 9 januari 2024 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren en hun percelen grenzen aan elkaar.
2.2.
[eiser] . is vanaf 2013 eigenaar van het perceel aan het [adres 1] in [plaats] . [gedaagde] is vanaf 2001 eigenaar van het perceel aan het [adres 2] in [plaats] .
2.3.
Tussen partijen is vanaf 2021 veelvuldig gecorrespondeerd over coniferen in de tuin van [gedaagde] en de eik in de tuin van [eiser] .
2.4.
In januari 2021 is de eik in de tuin van [eiser] . gesnoeid.
2.5.
Eind juni 2021 is de grote conifeer in de tuin van [gedaagde] gesnoeid.
2.6.
Op verzoek van [gedaagde] heeft het Kadaster op 20 oktober 2023 een grensreconstructie uitgevoerd. Het relaas van bevindingen vermeldt dat alle opgeroepen belanghebbenden zijn verschenen dan wel vertegenwoordigd. Onder het kopje “omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzen” valt te lezen: “De gereconstrueerde grens vanaf de naad tussen de twee muurtjes in de voortuin aangegeven met twee ijzeren buizen. Tevens enkele maten ten opzichte van de topografie”. Bijgevoegd is een veldwerk (genummerd [archiefnummer] ).

3.De vordering

3.1.
[eiser] . vordert – na wijziging van eis – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om:
Met betrekking tot de grote conifeer
Primair
- om de grote conifeer te (laten) verwijderen binnen twee maanden na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis;
Subsidiair
- om de grote conifeer te snoeien en gesnoeid te houden tot maximaal 3 meter breed en 6 meter hoog, dan wel een door de kantonrechter te bepalen omvang, waarbij de eerstvolgende snoeibeurt moet plaatsvinden binnen twee maanden na betekening van het vonnis;
Een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag(deel), met een maximum van € 50.000,00.
Met betrekking tot de twee kleinere coniferen
Primair
- om de kleinere coniferen te (laten) verwijderen binnen twee maanden na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis;
Subsidiair
- om de kleinere coniferen te snoeien en gesnoeid te houden tot maximaal de hoogte van de schutting, dan wel een door de kantonrechter te bepalen omvang, waarbij de eerstvolgende snoeibeurt moet plaatsvinden binnen twee maanden na betekening van het vonnis, en deze bomen gesnoeid te houden;
Een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag(deel), met een maximum van € 50.000,00.
Verder vordert [eiser] . [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 462,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure en de nakosten.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de grote conifeer onrechtmatige hinder geeft. Langs de erfgrens tussen beide percelen staan op de grond van [gedaagde] een aantal zeer grote coniferen. De zeer grote conifeer (hoogte 10 meter en breedte 7 meter) neemt heel veel (zon) licht weg uit de tuin en woning van [eiser] . (op 30 centimeter van de schutting). De twee kleine coniferen (beide 7 meter) staan te dicht bij de erfgrens (80 centimeter van de schutting), en komen boven de schutting uit. Daarmee dreigen ze ook veel licht weg te gaan nemen. Met [gedaagde] is vanaf 2019 geprobeerd tot afspraken te komen, maar zij komt telkens terug op voorwaarden en stelt nieuwe voorwaarden.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de vordering van [eiser] . tot het verwijderen dan wel snoeien van beide coniferen is verjaard. Beide coniferen zijn in de jaren ’70 en ’80 geplant door de ouders van [gedaagde] . De grote conifeer stak in 1987 al boven de erfafscheiding uit en de kleine conifeer in ieder geval vanaf 2003. Ook van onrechtmatige hinder is geen sprake. De beide coniferen dienen een algemeen belang en ook de omstandigheid dat ook in de tuin van [eiser] . een hoge boom staat levert het wegnemen van zonlicht in de tuin van [eiser] . in deze geen onrechtmatige hinder op als bedoeld in art. 5:37 BW. Van belang is dat [eiser] . pas in 2013 in de woning is komen wonen. De bomen stonden er toen al 26 jaar en hadden de grootte die zij nu nog hebben. [eiser] . heeft dit dus te dulden. Met betrekking tot de kleine conifeer voert [gedaagde] aan dat [eiser] . stelt dat deze veel dag- en zonlicht dreigt weg te nemen. Dat is nu nog niet het geval. Van onrechtmatige hinder is dan ook geen sprake.
4.2.
Voor zover de vorderingen niet verjaard zijn en dat sprake is van onrechtmatige hinder, wil [gedaagde] naar voren brengen dat artikel 5:42 lid 3 BW bepaalt dat er geen verwijdering kan worden gevorderd van bomen die in de zogenaamde ‘verboden zone’ staan, maar die niet hoger reiken dan de scheidsmuur. De coniferen dienen dan hooguit terug te worden gebracht tot (maximaal) de hoogte van de scheidsmuur.
4.3.
[gedaagde] vordert – na wijziging van eis – bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter:
I. voor recht verklaart dat de haagbeuk van [eiser] . zich in de verboden zone bevindt evenals [eiser] . te veroordelen tot verwijdering van de haagbeuk uit de verboden zone binnen een termijn van 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis en deze te verplaatsen op een afstand van (minimaal) twee meter van de erfgrens, subsidiair op een afstand van (minimaal) een halve meter van de erfgrens en deze te snoeien tot een hoogte van max één meter;
II. [eiser] . hoofdelijk te veroordelen tot medewerking aan vervanging dan wel herstel van de mandelige schutting binnen een termijn van 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
III. [eiser] . hoofdelijk te veroordelen tot (ver)plaatsing van haar eigen schutting op het eigen perceel evenals herstel van haar schutting door de hoogte terug te brengen tot maximaal twee meter binnen een termijn van 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
IV. [eiser] . hoofdelijk te veroordelen tot verwijdering van de overhangende takken op het perceel van [gedaagde] , afkomstig van de eik op het perceel van [eiser] . binnen een termijn van 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
V. [eiser] . hoofdelijk te veroordelen om [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor elke dag dat [eiser] . niet voldoet aan petita I t/m IV, met een maximum van € 25.000,00, althans op straffe van het verbeuren van in goede justitie te bepalen dwangsommen;
VI. [eiser] . hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn bevrijden tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, indien deze kosten niet binnen twee weken na het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan.
4.4.
[gedaagde] legt aan haar tegenvordering ten grondslag dat de beukenhaag aan de voorzijde van het perceel van [eiser] . door [eiser] . zelf tegen de erfgrens is geplaatst, zonder toestemming van [gedaagde] . Het is niet geoorloofd een boom binnen twee meter van de grenslijn van een aan een ander toebehorend erf te plaatsen en de beukenhaag moet dan ook (minimaal) twee meter van de grenslijn geplaatst worden. Ten aanzien van de mandelige schutting voert [gedaagde] aan dat die op dit moment over de gehele lengte een zekere golvende lijn vertoont en dan ook niet (volledig) op de erfgrens staat. Verder is de eigen schutting van [eiser] . hoger dan de mandelige schutting, is de schutting ook niet afgemaakt ondanks meerdere toezeggingen en zit aan de onderkant een gat over een lengte van 4 meter. Ten aanzien van de overhangende takken van de eik van [eiser] . geldt dat de eigenaar van een perceel de over zijn perceel hangende takken afkomstig van een aangrenzend perceel mag verwijderen, als de eigenaar van het aangrenzend perceel ondanks aanmaning nalaat de overhangende takken zelf te verwijderen. [gedaagde] vordert daarom verwijdering van de overhangende takken.

5.Het verweer tegen de tegenvordering

5.1.
[eiser] . betwist de tegenvordering en stelt dat 1) de beukenhaag 1.20 m hoog is en is geplaatst in aanwezigheid en met instemming van [gedaagde] . [eiser] . is bereid de beukenhaag te verplanten op het moment dat de haag het kan hebben. Verder heeft [gedaagde] er geen belang meer bij de eis te stellen aan de hoogte van de haag als de haag buiten de verboden zone wordt gezet. 2) De mandelige schutting is geplaatst met instemming van [gedaagde] omstreeks mei 2017. Zij is akkoord gegaan met de locatie en de hoogte van de schutting. 3) De eigen schutting van [eiser] . is geplaatst in juni 2021. De hoogte vanaf het maaiveld is 1.91 meter. De schutting staat aan kant van de mandelige schutting van [eiser] . [gedaagde] toont niet aan dat mandelige schutting niet op erfgrens staat en de eigen schutting van [eiser] . niet op eigen grond. 4) De eik heeft [eiser] . laten snoeien zo vaak als verantwoord is. De boom is onderhouden in september 2014. In 2017 hebben twee onafhankelijke deskundigen los van elkaar geoordeeld dat geen onderhoud nodig was. In februari 2020 is er gesnoeid en in juli 2021 opnieuw. De reden voor de eis van [gedaagde] voor een hovenier die is aangesloten bij de VHG om de eik te onderhouden is [eiser] . onduidelijk. [gedaagde] heeft daar geen belang bij.

6.De beoordeling

de vordering
6.1.
Vooropgesteld wordt dat het niet is toegestaan om binnen twee meter van de erfgrens bomen te hebben, tenzij de buren daarvoor toestemming hebben gegeven of dat erf een openbare weg of openbaar water is. Tussen partijen is niet in geschil dat de coniferen zijn aan te merken als bomen in de zin van de genoemde wettelijke regeling en dat de coniferen zich binnen een afstand van twee meter van de erfgrens (de “verboden zone”) bevinden. In beginsel is [eiser] . dus gerechtigd om verwijdering van de coniferen te vorderen. Partijen zijn het er echter over eens dat de vordering van [eiser] . op grond van deze “twee meter regel” is verjaard. De vordering van [eiser] . in deze procedure kan dus niet op die grond worden toegewezen.
6.2.
Ter zitting is gebleken dat de vordering aangaande de twee kleine coniferen ziet op een kleine conifeer met twee stammen. De kantonrechter zal in de beoordeling daarom uitgaan van één kleine conifeer met twee stammen (hierna: de kleine conifeer).
De grote conifeer
6.3.
[eiser] . stelt dat de grote conifeer op een onrechtmatige wijze hinder veroorzaakt. Die hinder bestaat volgens [eiser] . uit het wegnemen van zonlicht uit haar tuin en woning.
6.4.
Een dergelijke vordering kan verjaren. De termijn is 20 jaar en start met ingang van de dag volgende op die waarop de onrechtmatige hinder is begonnen. Het is wel aan degene die zich op verjaring beroept om duidelijke stellingen daarover in te nemen en deze stellingen ook te onderbouwen. Dat heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter niet gedaan. [gedaagde] heeft niet uitdrukkelijk een beroep gedaan op verjaring ten aanzien van de vordering gebaseerd op onrechtmatige hinder. Voor zover de kantonrechter het verweer van [gedaagde] wel aldus zou moeten begrijpen, is zij van oordeel dat [gedaagde] dat verweer onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele stelling dat de conifeer er al 50 jaar staat is onvoldoende. Immers, het gaat er niet om hoe lang de conifeer er al staat maar om hoe lang de conifeer al onrechtmatige hinder veroorzaakt. Dat de conifeer, zo heeft [gedaagde] ter zitting gesteld, al sinds 1987 boven de coniferenhaag, en later de schutting, uitkomt, betekent nog niet dat vanaf dat moment sprake was van onrechtmatige hinder en dat vanaf dat moment dus de verjaringstermijn is gaan lopen. [eiser] . heeft op de zitting juist uitgelegd dat de boom tot 2013 nog periodes regelmatig gesnoeid is en de conifeer minder breed is geweest. Dit heeft [gedaagde] niet gemotiveerd betwist, behoudens dan dat het snoeien voor de laatste keer is gebeurd in 2021. Voor zover [gedaagde] ten aanzien van de vordering gebaseerd op onrechtmatige hinder een beroep op verjaring heeft willen doen, gaat de kantonrechter hier dus aan voorbij.
6.5.
[eiser] . stelt dat de conifeer, met een hoogte van 10 meter en een breedte van 8 meter en die staat aan de zuidkant van de betrekkelijk kleine tuin van [eiser] ., de hele middag, van circa 12.00 uur tot 18.00 uur voor schaduw zorgt. De breedte van deze conifeer alleen beslaat al meer dan 50% van de diepte van de tuin van [eiser] . In de tuin van [eiser] . groeit nauwelijks nog gras, alles vermost. De boom was ten tijde van de aankoop van de woning door [eiser] . minder breed, en open. Takken hangen meters boven de tuin van [eiser] . en er komt veel afval vanaf.
6.6.
[gedaagde] voert aan dat de grote conifeer in 1987 al boven de erfafscheiding uit stak. Dit onderbouwt zij door overlegging van foto’s en een verklaring van haar broer. De bomen stonden er toen al 26 jaar toen [eiser] . in 2013 in de woning kwam wonen en hadden de grootte die zij nu nog hebben. [eiser] . heeft dit dus te dulden. Van onrechtmatige hinder is geen sprake, aldus [gedaagde] .
6.7.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. De eigenaar van een perceel heeft in beginsel de vrijheid om dit naar eigen inzicht in te richten en te gebruiken. Deze vrijheid vindt echter zijn beperking in de rechten en belangen van de eigenaar van een naburig perceel. Een eigenaar van een erf mag niet in een mate of op andere wijze onrechtmatig is aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen [1] . Of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. Daarbij is mede van betekenis of degene die zich beklaagt over hinder zich ter plaatse heeft gevestigd vóór of na het moment waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij een zekere mate van hinder hebben te dulden.
6.8.
[eiser] . is in deze woning komen wonen toen de grote conifeer er al stond. Zij zal een zekere mate van hinder ervan hebben te dulden. Dat geldt in ieder geval voor schaduw en boomafval, tenzij er sprake is van een mate van hinder die veel verder gaat dan wat in redelijkheid te verwachten is van een boom. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter sprake. Door [gedaagde] is niet betwist dat de conifeer op dit moment 10 meter hoog en 8 meter breed is en ook heeft zij niet betwist de stelling van [eiser] . dat er sprake van hinder is omdat de conifeer door de positionering en de grootte een aanzienlijke tijd gedurende de dag voor schaduw zorgt in de tuin en de conifeer gedurende het hele jaar licht weg houdt uit de woning. [eiser] . heeft verder nog onweersproken gesteld dat veel takken meters over de tuin van [eiser] . heen hangen en dat de boom veel afval verliest. De vordering tot verwijdering van de grote conifeer zal worden toegewezen. Daarbij wordt opgemerkt dat uit de door partijen overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde] geen bezwaar heeft tegen verwijdering van de grote conifeer, zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat [gedaagde] deze veroordeling naleeft.
6.9.
De uiterste datum voor het verwijderen van de grote conifeer wordt in redelijkheid bepaald op 1 mei 2024. Zodoende heeft [gedaagde] voldoende gelegenheid om een hovenier in te schakelen.
6.10.
De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom te wijzigen als na te melden.
De kleine conifeer
6.11.
[eiser] . baseert de primaire en subsidiaire vordering ten aanzien van de kleine conifeer op de stelling dat [gedaagde] met de kleine conifeer op een onrechtmatige wijze hinder
dreigttoe te brengen. Van onrechtmatige hinder is dus op dit moment nog geen sprake en daarom kan [eiser] . geen verwijdering dan wel het snoeien en gesnoeid te houden van de kleine conifeer vorderen. De vorderingen zullen worden afgewezen.
6.12.
Nu de vorderingen ten aanzien van de kleine conifeer worden afgewezen, brengt dit met zich dat ook de gevorderde dwangsom zal worden afgewezen.
Tot slot
6.13.
[eiser] . vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering wordt afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
6.14.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
de tegenvordering
De beukenhaag
6.15.
[eiser] . heeft ter zitting toegezegd de beukenhaag te verplaatsen op het moment dat er geen vorst meer in de grond zit. Gelet hierop, zal de kantonrechter de vordering tot verwijdering van de beukenhaag uit de verboden zone toewijzen, met dien verstande dat de beukenhaag wordt verplaatst voor 1 mei 2024. De kantonrechter zal de verklaring voor recht dat de beukenhaag zich in de verboden zone bevindt afwijzen, bij een gebrek aan belang. De gevorderde dwangsom zal worden gewijzigd als na te melden.
De mandelige schutting
6.16.
[gedaagde] wil dat [eiser] . meewerkt aan vervanging dan wel herstel van de mandelige schutting. De kantonrechter is van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
6.17.
Ten aanzien van de vordering tot vervanging overweegt de kantonrechter dat deze vordering is gebaseerd op de stelling dat de huidige schutting niet op de erfgrens staat. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit echter niet komen vast te staan.
6.18.
Het is aan [gedaagde] om haar stellingen dat de schutting niet op de erfgrens staat te onderbouwen, waarbij duidelijk moet worden op welke punten de erfgrens en de schutting niet gelijk lopen en dus aanpassingen worden gevorderd. Dit is op grond van het veldwerk (waarop de schutting niet is ingetekend), noch op grond van de gedingstukken en hetgeen op zitting is behandeld niet nauwkeurig vast te stellen, zodat reeds daarom de vordering moet worden afgewezen. Daar komt bij dat [eiser] . onbetwist heeft gesteld dat de schutting door partijen in onderling overleg op de huidige plaats is gezet. Dit heeft [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. Onder die omstandigheden kan [gedaagde] zich nu niet tegen de huidige plaats van de schutting verzetten. De kantonrechter merkt nog op dat ook al zou de schutting niet geheel op de erfgrens staan, dit feitelijk noch juridisch betekent dat de gehele schutting hoeft te worden vervangen. Dit heeft [gedaagde] niet uitgelegd.
6.19.
[gedaagde] vordert verder herstel van de mandelige schutting, Het betreft de opening aan de onderkant van de schutting bij het laatste stuk van de mandelige schutting. [gedaagde] vordert medewerking van [eiser] . aan herstel van de schutting, maar niet is gebleken dat [eiser] . niet wil meewerken aan herstel. Bovendien is niet duidelijk op grond waarvan [eiser] . zou moeten meewerken aan herstel van de opening aan het einde van de schutting nu niet is gebleken dat de schutting zelf stuk is, maar dat het een opening betreft die wordt veroorzaakt door het hoogteverschil van beide tuinen. Dit is door [gedaagde] onvoldoende weersproken en bovendien heeft zij haar stelling onvoldoende toegelicht. Niet valt in te zien waarom [gedaagde] ‘de opening’ niet zelf dicht kan maken.
6.20.
De vordering tot medewerking aan vervanging dan wel herstel van de mandelige schutting zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
6.21.
De kantonrechter merkt op dat partijen ter zitting hebben aangegeven dat verwijdering van de mandelige schutting en het plaatsen van ieder een eigen schutting ook een optie is. De kantonrechter geeft partijen daarom mee om daarover met elkaar in gesprek te gaan. Partijen kunnen dan elk voor zich naar eigen inzicht zorgen voor een erfafscheiding.
De schutting van [eiser] .
6.22.
De kantonrechter stelt vast dat de schutting van [eiser] . niet is ingetekend op het veldwerk. [eiser] . stelt dat haar schutting op eigen erf staat. Het is dan aan [gedaagde] om haar stellingen dat dat niet het geval is te onderbouwen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat de schutting van [eiser] . op grond van [gedaagde] staat.
6.23.
Ten aanzien van de vordering van [gedaagde] tot het terugbrengen van de hoogte van de schutting van [eiser] . tot maximaal 2 meter, geldt dat het uitgangspunt is dat de hoogte van een schutting in de achtertuin maximaal 2 meter mag zijn [2] . Als de hoogte van het terrein aan beide zijden van de erfscheiding verschilt dan moet de hoogte bepaald worden vanaf het hoogste gelegen terrein, in dit geval het terrein van [eiser] . [eiser] . betwist dat de schutting hoger is dan 2 meter. Volgens [eiser] . is de schutting, gemeten vanaf het perceel van [eiser] ., 1.9 meter hoog. Dit is door [gedaagde] niet betwist. Daarmee is niet komen vast te staan dat de schutting van [eiser] . hoger is dan 2 meter.
6.24.
Gezien het vorenstaande zal deze vordering worden afgewezen.
De eik
6.25.
[gedaagde] vordert dat de overhangende takken van de eik van [eiser] . worden verwijderd. Uit artikel 5:44 BW en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie volgt dat [gedaagde] de aanwezigheid van die overhangende beplanting niet hoeft te dulden. Het enkele overhangen van beplanting op andermans grond is in beginsel reeds onrechtmatig, nu met het overhangen gebruik wordt gemaakt van het perceel van een ander. Aan een eigenaar van grond is de exclusieve bevoegdheid gegeven tot het gebruik van zijn grond en de ruimte boven zijn oppervlakte, in welk genot hij niet door anderen mag worden gestoord. Niet vereist is dat de overhangende beplanting hinder toebrengen.
6.26.
Dat [gedaagde] het recht heeft om de overhangende beplanting zelf weg te verwijderen, laat onverlet dat zij de mogelijkheid heeft om van [eiser] . in rechte verwijdering te vorderen. Artikel 5:44 BW geeft [gedaagde] immers enkel de bevoegdheid tot verwijdering en niet de verplichting.
6.27.
[eiser] . is dan ook gehouden de hiervoor vastgestelde overhangende takken te verwijderen en verwijderd te houden.
6.28.
Ten aanzien van de kwaliteit van de boomverzorger, merkt de kantonrechter op dat ter zitting is gebleken dat het [gedaagde] haar voorkeur heeft dat de eik wordt onderhouden door een hovenier die is aangesloten bij de Koninklijke Vereniging van Hoveniers en Groenvoorzitters (hierna: VHG). [eiser] . stelt daar tegenover dat een hovenier aangesloten bij de VHG duurder is in verband met het lidmaatschap, dat deskundigheid niet voortvloeit uit een lidmaatschap van VHG en dat een gecertificeerd European Tree Worker ook volstaat. [eiser] . wil de beste zorg voor de karakteristieke, oude eik en een deskundige met een European Tree Worker certificaat biedt daarvoor de meeste garantie. De kantonrechter volgt het standpunt van [eiser] . hierin. [eiser] . heeft haar standpunt deugdelijk gemotiveerd en hier heeft [gedaagde] onvoldoende tegenover gesteld.
6.29.
De kantonrechter zal de vordering toewijzen met dien verstande dat de overhangende takken van de eik voor 1 mei 2024 verwijderd moeten worden door een gecertificeerd European Tree Worker. De gevorderde dwangsom zal worden gewijzigd als na te melden.
Dwangsommen
6.30.
Omdat alleen vordering I (de haagbeuk) en IV (de eik) wordt toegewezen, zullen de dwangsommen die zijn gevorderd voor het overige worden afgewezen.
Tot slot
6.31.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
veroordeelt [gedaagde] tot het verwijderen van de grote conifeer voor 1 mei 2024, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 5.000,00;
7.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.5.
veroordeelt [eiser] . tot het verwijderen van de haagbeuk voor 1 mei 2024 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of dagdeel dat [eiser] . in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 5.000,00;
7.6.
veroordeelt [eiser] . tot het verwijderen van de overhangende takken van de eik voor 1 mei 2024 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of dagdeel dat [eiser] . in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 5.000,00;
7.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.9.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 5:37 en artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 5:49 lid 1 BW.