Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
€ 88.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.292. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 3.055 belastingrente in rekening gebracht.
€ 9.294. De belastingrentebeschikking is dienovereenkomstig verminderd.
Overwegingen
The second loan should have a principal amount of EUR 1.239.000 and be repaid on an annuity basis. For this loan it is important that actual payments are made (at least at the end of each year but preferably each month). The second loan should have a maturity of 30 years starting 1 June 2016. Based on my calculation this should result in an annuity payment of
€ 5.563,66 but please check whether you agree.”
If you could provide me with your comments that would be appreciated.”
Section 5 of the Loan Agreement should be read as follows:
.”
Geschil11. In geschil is of de lening kwalificeert als eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a van de Wet IB 2001. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van een contractuele (annuïtaire) aflossingsverplichting ter zake van de lening (artikel 3.119a, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001).
e-mailberichten volgt niet dat eiser en [bedrijf] beiden bij het aangaan van de lening op 1 juni 2016 de wil hadden om een (annuïtaire) aflossingsverplichting overeen te komen. In het e-mailbericht van 12 januari 2017 ligt juist besloten dat op dat moment in ieder geval nog geen annuïtaire aflossingsverplichting was overeengekomen, zodat daarvan op 1 juni 2016 al helemaal geen sprake van kan zijn. De andere door eiser overgelegde e-mails werpen daarop geen ander licht. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiser en [bedrijf] reeds bij het aangaan van de lening een annuïtaire aflossingsverplichting in de zin van artikel 3.119a lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001 zijn overeengekomen. Eisers verwijzing naar het addendum doet aan het voorgaande niet af. Voor zover in het addendum wordt beoogd met terugwerkende kracht tot 1 juni 2016 alsnog een annuïtaire aflossingsverplichting tussen eiser en [bedrijf] in het leven te roepen, heeft dat geen betekenis voor de toepassing van artikel 3.119a, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001. Die terugwerkende kracht heeft namelijk niet tot effect dat feitelijk op 1 juni 2016 al een (annuïtaire) aflossingsverplichting was overeengekomen, hetgeen wel vereist is voor de toepassing van artikel 3.119a, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001.
De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat de lening vanaf oktober 2017 alsnog kwalificeert als eigenwoningschuld. Naar het oordeel van de rechtbank is de zinsnede “Please find attached the draft loan agreement. I have included the €1,239,000 on the agreed annuity basis” in de onder 4 aangehaalde e-mail van 4 oktober 2017 daartoe onvoldoende. Hierbij neemt de rechtbank onder meer in aanmerking dat eisers gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat in de aan die e-mail gehechte concept leningovereenkomst geen (annuïtaire) aflossingsverplichting was opgenomen. Gelet op het feit dat de Overeenkomst enkele maanden na de datum van deze e-mail is ondertekend en eveneens geen bepaling bevat betreffende een annuïtaire aflossingsverplichting, is tegenover de betwisting door verweerder onvoldoende aannemelijk geworden dat op 4 oktober 2017 alsnog een overeenkomst met een annuïtaire aflossingsverplichting is overeengekomen. Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de renteaftrek betreffende de lening voor het jaar 2017 terecht heeft geweigerd.
Beslissing
mr. J.M. Kempers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.