ECLI:NL:RBNHO:2024:7667

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
10819934BM VERZ 23-3166
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van bewind en ontslag van bewindvoerders

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van de verzoeker, die onder bewind staat vanwege zijn geestelijke of lichamelijke toestand. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J. Mulder, stelde dat zijn schulden zijn afgelost en dat hij in staat is zijn financiële zaken zelf te regelen. De bewindvoerders, A.C. Lakeman-Kramer en F. Lakeman van Lakeman Bewindvoering, verzetten zich tegen het verzoek en betogen dat de verzoeker nog steeds niet in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 mei 2024 heeft de kantonrechter de verzoeker gevraagd naar zijn financiële situatie en zijn bereidheid om deel te nemen aan een zelfredzaamheidstraject. De verzoeker toonde echter geen inzicht in zijn financiële situatie en gaf aan dat hij 'vrij wil zijn', zonder in te gaan op de vragen van de kantonrechter. De kantonrechter concludeerde dat de verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat het bewind niet langer noodzakelijk is en dat de gronden voor het bewind nog steeds bestaan. Het verzoek tot opheffing van het bewind werd dan ook afgewezen.

Daarnaast werd het verzoek van de verzoeker om de huidige bewindvoerders te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder te benoemen ook afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de klachten van de verzoeker over de bewindvoerders een herhaling zijn van eerdere klachten die al eerder zijn afgewezen. De verzoeker heeft niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een ander oordeel rechtvaardigen. De kantonrechter benadrukte dat de verzoeker eerst moet deelnemen aan een zelfredzaamheidstraject voordat hij opnieuw een verzoek tot opheffing kan indienen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer: 10819934 BM VERZ 23-3166 sc
Uitspraakdatum: 2 juli 2024
Beschikking van de kantonrechter
op verzoek van:
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats], [geboorteland], op [geboortedatum],
van wie het adres bekend is bij deze rechtbank,
hierna ook te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. G.J. Mulder,
van wie de bewindvoerders zijn:
A.C. Lakeman-Kramer, vennoot van Lakeman Bewindvoering en
F. Lakeman, vennoot van Lakeman Bewindvoering,
gevestigd te Zaandam.

1.de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoek, ter griffie ingekomen op 28 november 2023;
  • het verweer van de bewindvoerders, ter griffie ingekomen op 13 december 2023;
  • de stelbrief van mr. G.J. Mulder, ter griffie ingekomen op 19 januari 2024;
  • de reactie op het verweer, ter griffie ingekomen op 7 februari 2024.
1.2.
Op 29 mei 2024 heeft een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden.

2.beoordeling

2.1.
Het verzoek strekt primair tot opheffing van het bij beschikking van 27 mei 2021 ingestelde bewind over de goederen die aan verzoeker (zullen) toebehoren op grond van zijn geestelijke of lichamelijke toestand. Subsidiair strekt het verzoek tot ontslag van de bewindvoerders en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder.
2.2.
Verzoeker stelt dat zijn schulden zijn afgelost, dat het al een hele tijd goed gaat en dat hij zijn geldzaken zelf kan regelen. Verzoeker stelt ook dat hij door goed om te gaan met zijn leefgeld, hij heeft geleerd hoe hij zijn geldzaken goed moet aanpakken.
2.3.
De bewindvoerders staan niet achter het verzoek. De bewindvoerders voeren aan dat de schulden inderdaad zijn afgelost, maar dat verzoeker onder bewind staat wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand. De bewindvoerders betwisten dat hij goed kan rondkomen van zijn leefgeld, aangezien hij wekelijks meerdere keren om extra geld vraagt.
2.4.
Namens verzoeker heeft zijn gemachtigde, samengevat, nog het volgende aangevoerd. Verzoeker is schuldenvrij is en er is geen sprake van een psychisch ziektebeeld of van een verstandelijke beperking. Onjuist is dat verzoeker niet kan rondkomen van zijn leefgeld en wekelijks meerdere keren om extra geld vraagt. Verzoeker ontvangt € 60,00 leefgeld per week waarmee hij alles moet bekostigen. Dat is in de huidige tijd met grote kostenstijging niet meer voldoende om van te kunnen leven. Het extra geld dat verzoeker in de maanden oktober tot en met december 2023 heeft gekregen past volgens verzoeker binnen zijn budget omdat er geen schulden meer hoeven te worden afgelost. Verzoeker heeft extra geld nodig om vrienden en familie te bezoeken, waar jarenlang geen financiële ruimte voor was. Dit kan je niet kwalificeren als een tekortschietend besef over zijn financiële situatie dat verdere instandhouding van het bewind rechtvaardigt.
Als de kantonrechter het bewind in stand laat, vraagt verzoeker hem in de gelegenheid te stellen een opvolgend bewindvoerder voor te dragen omdat het vertrouwen in de bewindvoerders is beschadigd en de communicatie tussen hen stroef verloopt. In dat geval moet een traject naar zelfredzaamheid worden gestart. Verzoeker is bereid om een budgetcursus te volgen bij zijn sociaal wijkteam.
2.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen.
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat betrokkene in staat is om zijn financiële belangen zelf te behartigen. De gronden van het bewind bestaan nog altijd. De kantonrechter legt dit uit. Bij het verzoek tot instelling van het bewind heeft Leviaan verklaard dat het door zijn psychische problematiek niet mogelijk is voor verzoeker om zijn financiën, maar vooral de consequenties van het niet betalen van rekeningen, te overzien. Om verder te kunnen werken aan zijn herstel was inschakeling een bewindvoerder noodzakelijk. Dat de omstandigheden bij verzoeker inmiddels dusdanig zijn veranderd dat bewind niet langer noodzakelijk is, heeft verzoeker onvoldoende onderbouwd.
Dat een bewind desondanks niet langer noodzakelijk is, is ook niet aannemelijk geworden. De kantonrechter is er in het geheel niet van overtuigd dat verzoeker zelf zijn financiële zaken kan behartigen. Dit blijkt uit het gesprek op de zitting. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij zijn leefgeld op maandag krijgt, dat dat soms diezelfde dag gelijk op gaat aan shag, dat hij niet meer terecht kan bij de voedselbank en dus extra geld nodig heeft om eten te kopen en om te reizen naar vrienden en familie. Verder heeft verzoeker de hulp van Leviaan onlangs beëindigd.
Daar komt bij dat verzoeker laat blijken dat hij geen inzicht heeft in zijn financiële situatie. Zo heeft de bewindvoerder op de zitting verteld dat verzoeker recht heeft op een vergoeding via de gemeente. Verzoeker snapt niet dat dit bedrag eerst op de beheerrekening moet zijn gestort voordat het kan worden overgeboekt naar de leefgeldrekening. Hij vraagt namelijk elke dag om dit bedrag. Verder heeft de kantonrechter aan verzoeker gevraagd waarom het nodig is dat hij zoveel reist en of hij wil meewerken aan een traject naar zelfredzaamheid. Verzoeker antwoordt steeds dat hij vrij wil zijn. Ook op de vraag van de gemachtigde aan verzoeker of hij weet wat een zelfredzaamheidstraject is en of hij dat zou willen, antwoordt hij dat hij vrij wil zijn. Verzoeker is steeds niet ingegaan op de inhoudelijke vragen en opmerkingen en heeft geen besef getoond van de essentie van het zelfstandig regelen van de financiële zaken, namelijk dat er niet meer kan worden uitgegeven dan er binnenkomt. De kantonrechter zal het primaire verzoek tot opheffing van het bewind afwijzen.
2.7.
De kantonrechter zal nu het verzoek van verzoeker om de huidige bewindvoerders te ontslaan en in haar plaats een ander te benoemen beoordelen.
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW ontslaat de kantonrechter de bewindvoerder als er sprake is van gewichtige redenen die dit ontslag rechtvaardigen. Verzoeker heeft niet voldoende onderbouwd dat de huidige bewindvoerders hun werkzaamheden niet naar behoren uitoefenen. De enkele stelling dat het vertrouwen van verzoeker in de bewindvoerders is beschadigd en dat de communicatie tussen hen stroef verloopt, is onvoldoende om te kunnen spreken van gewichtige redenen als bedoeld in dit artikel.
2.8.
De kantonrechter constateert bovendien dat deze klachten een herhaling zijn van wat verzoeker naar voren heeft gebracht tijdens een eerder ingediend verzoek strekkende tot ontslag van de bewindvoerders en een klacht tegen de bewindvoerders. Bij beschikkingen van 18 januari 2022 en 23 maart 2023 heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen en de klacht ongegrond verklaard. In deze beschikkingen is, voor zover hier van belang, overwogen dat er geen sprake is van gewichtige redenen op grond waarvan de bewindvoerders dienen te worden ontslagen en een nieuwe bewindvoerder moet worden benoemd. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat de bewindvoerders hun taken niet goed uitvoeren en ook is er geen sprake van een onherstelbare verstoorde communicatie tussen verzoeker en de bewindvoerders.
2.9.
Voor zover de stelling van verzoeker een herhaling betreft van hetgeen hij eerder naar voren heeft gebracht, wordt het volgende overwogen. De kantonrechter is van oordeel dat over deze punten bij beschikkingen van 18 januari 2022 en 23 maart 2023 voldoende gemotiveerde beschikkingen zijn gewezen. Tegen deze beschikkingen heeft verzoeker geen hoger beroep ingesteld. Nu verzoeker, ook ter zitting, niet voldoende concreet heeft aangegeven dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, kan een enkele herhaling van zetten ook in deze procedure niet tot een ander resultaat leiden. De kantonrechter zal het subsidiaire verzoek dan ook afwijzen.
2.10.
Verzoeker is op dit moment niet bereid tot medewerking aan een zelfredzaamheidtraject. Naar het oordeel van de kantonrechter is een dergelijk traject, mede gelet op het bovenstaande, echter wel noodzakelijk. Wanneer verzoeker een dergelijk traject met goed gevolg heeft afgerond, staat het hem vrij opnieuw een opheffingsverzoek te doen.

3.beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak (dit dient te geschieden door een advocaat). OBB43