In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de man tot wijziging van de partnerbijdrage. De man was eerder veroordeeld tot het betalen van een partnerbijdrage van € 1.500 per maand aan de vrouw, welke was vastgelegd in een convenant dat door het gerechtshof Amsterdam was bekrachtigd. De man verzocht de rechtbank om deze beschikking te vernietigen of de alimentatie te wijzigen, onder andere op basis van gewijzigde omstandigheden, zoals de samenwoning van de vrouw met een nieuwe partner en zijn eigen verminderde draagkracht. De vrouw verweerde zich door te stellen dat er een niet-wijzigingsbeding was overeengekomen, waardoor de partnerbijdrage niet kon worden gewijzigd tenzij er sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de omstandigheden niet als ingrijpend konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek, waarbij werd opgemerkt dat partijen eerder bewust van de wettelijke maatstaven waren afgeweken. De rechtbank adviseerde beide partijen om opnieuw in overleg te treden voor duurzame afspraken, gezien de verstoorde communicatie en de mentale problemen van beide partijen.