ECLI:NL:RBNHO:2024:7718

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/15/348559 / KG ZA 24-41
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen moeder inzake intrekking Raadsrapport in kort geding

In deze zaak heeft de moeder, die momenteel gedetineerd is, vorderingen ingesteld tegen de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder verzocht om intrekking of wijziging van een Raadsrapport dat negatief was over haar gezag over haar minderjarige kinderen. De procedure begon met een dagvaarding op 20 februari 2024, maar werd meerdere keren aangehouden, onder andere vanwege de aanhouding van de moeder en medische redenen. De mondelinge behandeling vond plaats op 5 juni 2024, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. S. van Buuren. De Raad voor de Kinderbescherming was vertegenwoordigd door twee medewerkers.

De moeder betwistte de juistheid van het Raadsrapport, dat concludeerde dat terugplaatsing bij haar niet in het belang van de kinderen was. De moeder voerde aan dat er foutieve informatie in het rapport was opgenomen en dat zij niet voldoende gelegenheid had gekregen om te reageren op het conceptrapport. De Raad stelde zich op het standpunt dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar vordering vanwege het ontbreken van spoedeisend belang, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk spoedeisend belang was, gezien de situatie van de moeder en de impact van het rapport op haar gezag.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de moeder afgewezen. De rechter oordeelde dat de Raad voldoende zorgvuldigheid had betracht bij het opstellen van het rapport en dat de moeder haar kritiek op het rapport niet op de door haar gewenste wijze kon laten verwerken. De moeder kan haar visie op het rapport in hoger beroep kenbaar maken, maar de vorderingen in dit kort geding werden afgewezen. De kosten van de procedure werden ook niet toegewezen aan de moeder.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/348559 / KG ZA 24-41
Vonnis in kort geding van 19 juni 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres, en op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [PI] , locatie [locatie] ,
eiseres,
advocaat mr. S. van Buuren te Strijen,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem
,
gedaagde.
Partijen zullen hierna de moeder en de Raad genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen, van 20 februari 2024;
  • de e-mail, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 27 februari 2024;
  • de e-mail, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 4 juni 2024.
1.2.
De aanvankelijk geplande zittingsdatum 29 februari 2024 is niet doorgegaan omdat de moeder kort daarvoor was aangehouden op verdenking van een strafbaar feit. De zaak is op verzoek van de moeder aangehouden.
1.3.
Op 28 mei 2024 heeft de advocaat van de moeder verzocht het kort geding opnieuw aan te houden wegens medische redenen aan de zijde van de moeder. Dit verzoek is afgewezen.
1.4.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 5 juni 2024
.Aanwezig waren de moeder bijgestaan door mr. S. van Buuren en [vertegenwoordiger van de raad] en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.
Door de advocaat van de moeder is ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.5.
De stukken van de zijde van de Raad worden buiten beschouwing gelaten. Ter zitting is met partijen besproken dat conclusies en akten slechts door een advocaat kunnen worden ingediend (art. 79 lid 2 jo. 83 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Voor de Raad heeft zich geen advocaat gesteld.

2.De feiten

2.1.
De moeder is de moeder van de minderjarigen kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.2.
Bij de Raad is op 11 januari 2023 van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering een verzoek binnengekomen om onderzoek te doen naar het gezag over de minderjarigen.
2.3.
De Raad heeft onderzoek ingesteld en heeft op 2 januari 2024 een conceptrapportage aan de moeder verzonden. In de e-mail van 2 januari 2024 geeft de Raad aan dat het een conceptrapportage betreft en dat de moeder hierop mag reageren tot 17 januari 2024, bij gebreke waarvan het rapport definitief wordt gemaakt en zal worden ingediend bij de rechtbank. Bij deze e-mail schrijft de Raad verder dat feitelijke onjuistheden (zoals data) kunnen worden aangepast. Overige aanvullingen of opmerkingen worden aan het einde van het rapport verwerkt of als bijlage aan het rapport toegevoegd.
2.4.
Van deze gelegenheid heeft de moeder geen gebruik gemaakt.
2.5.
Op 19 januari 2024 heeft de Raad het raadsrapport uitgebracht. De Raad komt hierin tot de conclusie - kortgezegd - dat terugplaatsing bij de moeder niet in het belang is van de kinderen, maar dat het beëindigen van het gezag en het benoemen van de GI als voogd, in het belang is van de kinderen.
2.6.
Bij beschikking van 24 mei 2024 van deze rechtbank is het gezag van de moeder over de minderjarigen beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
De moeder vordert, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
de Raad veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis, voor zover de Raad daadwerkelijk het (concept)rapport als bedoeld in productie 1 heeft ingediend, te gebieden, dit rapport in te trekken, althans subsidiair de Rechtbank/Gerechtshof en of andere (interne en externe) ontvangers te berichten dat het huidige ingediende rapport ten onrechte is toegezonden, althans dat de inhoud onjuist c.q. onvolledig is, zulks op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 10.000;
de Raad te bevelen de moeder de gelegenheid te geven om haar reactie te geven op het conceptrapport binnen een week na het te wijzen vonnis, hetwelk eerst moet worden verwerkt in het rapport, waarbij de reactie van de moeder niet wordt aangehecht, maar dient te worden verwerkt in het rapport;
de Raad te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met € 163 (€ 248 in geval van betekening) aan nakosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De moeder legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
Door de gezinsvoogd zijn foutieve stukken en/of informatie in het dossier beland en als gevolg daarvan ook in het conceptrapport. De moeder betwist derhalve de juistheid van de conceptrapportage. Door de huidige inhoud van de rapportage wordt de moeder opzettelijk in haar eer en/of haar goede naam aangetast, met alle gevolgen van dien, hetwelk kan worden gekwalificeerd als smaad en mogelijk laster. De moeder heeft daarvan inmiddels aangifte gedaan. De inhoud van het rapport valt volgens de moeder ook niet te rijmen met de eerdere bevindingen van de jeugdwerker en de Raad van vlak voor het vertrek van de moeder met de kinderen naar Portugal.
Het verzoek tot gezagsbeëindiging is het gevolg van een door de moeder deugdelijk georganiseerde gezinsverhuizing voor een baan met vast contract naar Portugal. De Raad heeft de moeder en haar kinderen nog nooit samen gezien en heeft niet aan waarheidsvinding gedaan. Het ligt op de weg van Raad om goed en volledig onderzoek te verrichten en het rapport op grond van alle informatie op te stellen, alsook te onderbouwen waarom het rapport van ZIJN niet meer van toepassing zou zijn. Als er onjuistheden, of onvolkomenheden aangekondigd worden voordat het rapport definitief wordt gemaakt, valt niet in te zien dat deze (onderbouwde) informatie niet in het concept kan worden verwerkt. De reactie van de moeder opnemen aan het einde van de rapportage is onvoldoende, dan zijn derden al beïnvloed door de in houd van de het rapport voordat aan haar opmerkingen wordt toegekomen. Voorts is de reactietermijn van twee weken volstrekt onvoldoende, dit temeer omdat de moeder ter onderbouwing van haar stellingen bij meerdere organisaties om dossierinzage heeft verzocht. Zo heeft de moeder inmiddels een verklaring in haar bezit waaruit blijkt dat [de minderjarige 1] eerst voor zijn trauma dient te worden behandeld, waarna pas zou kunnen worden vastgesteld of sprake is van autisme. Bovendien heeft de moeder eind 2023 een ernstig fietsongeluk gehad en is zij in februari 2024 gedetineerd geraakt, waardoor zij wordt belemmerd bij het formuleren van haar reactie en de onderbouwing daarvan met stukken.
Weliswaar is op 24 mei 2024 een uitspraak gedaan omtrent het gezag, maar de moeder zal daartegen hoger beroep instellen.
3.3.
De Raad stelt zich primair op het standpunt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar vordering, vanwege het ontbreken van het spoedeisend belang bij haar vordering. Subsidiair verzoekt de Raad de vorderingen van de moeder af te wijzen.
De moeder is uitvoerig in de gelegenheid gesteld om te reageren op het raadsrapport. Aan de hand van die reactie had de Raad feitelijke onjuistheden in het rapport kunnen aanvullen, maar tot op heden is die reactie niet ontvangen. Gedurende het onderzoek hebben de advocaten van de moeder nooit aangegeven dat er andere stukken zijn die moeten worden meegewogen en de Raad heeft de door de moeder aangehaalde stukken nooit ontvangen. De Raad heeft de moeder gedurende het onderzoek tot twee keer toe uitvoering gesproken en heeft de reactietermijn, normaal vijf dagen, op verzoek van de moeder met een week verlengd. De Raad heeft besloten om geen verder uitstel te verlenen omdat dit niet in het belang van de minderjarigen werd geacht.
De Raad stelt zich voorts op het standpunt dat het rapport zorgvuldig en voldoende gemotiveerd tot stand is gebracht. De rapportage van ZIJN heeft in september 2022 bijgedragen aan een terugplaatsing van de kinderen, onder strakke voorwaarden, bij de moeder. Vervolgens heeft de moeder zich niet meer aan de gestelde voorwaarden gehouden en is zij in oktober 2022, zonder de GI te informeren, met de kinderen naar het buitenland vertrokken. De moeder is vervolgens door de rechtbank veroordeeld voor onttrekking aan het ouderlijk gezag, waarvan zij in hoger beroep is gegaan. Door het handelen van de moeder is er een nieuwe situatie ontstaan, waardoor het rapport van ZIJN niet meer actueel en bruikbaar voor het onderhavige onderzoek wordt geacht. De moeder is het niet eens met de informantenverslagen, maar dit betreft een visie van de informanten welke door hen schriftelijk is geaccordeerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen en de uitkomst van de beoordeling van de voorlopige merites van de zaak. Spoedeisend belang heeft de eisende partij in ieder geval, indien van hem niet kan worden gevergd dat hij of zij een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de Raad een punt heeft ten aanzien van de spoedeisendheid, met name vanwege de twee aanhoudingsverzoeken van de moeder zelf. Aan de andere kant zal door de moeder, gelet op haar proceshouding, ongetwijfeld hoger beroep worden ingesteld tegen de beschikking van 24 mei 2024. Het gewraakte rapport zal daarmee nog een rol gaan spelen in appèl zodat de voorzieningenrechter per saldo nog bereid is om het spoedeisend belang aan te nemen.
de rapportage
4.3.
In essentie is de stelling van de moeder dat het rapport is geschreven op basis van vooringenomenheid en foutieve vooroordelen, dat het op vele punten onjuist is en dat de Raad te weinig aan waarheidsvinding heeft gedaan.
De Raad heeft een verzoek gekregen van het Leger des Heils om onderzoek te doen naar het gezag over de minderjarigen en hanteert voor dergelijke onderzoeken het Kwaliteitskader om te garanderen dat het onderzoek volgens de regels der kunst en in alle objectiviteit wordt uitgevoerd. Een onderdeel van het Kwaliteitskader is dat partijen of in dit geval de moeder in staat wordt gesteld op het conceptrapport te reageren, welke reactie vervolgens door de Raad in het rapport als bijlage wordt opgenomen. Op deze manier wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter op juiste wijze invulling gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor zonder afbreuk te doen aan de beoordelingsvrijheid van de raadsonderzoeker(s). Bij de uitvoering van het onderzoek komt immers de onderzoeker van de Raad een grote mate van vrijheid toe om zich aan de hand van de (in dit geval) door het Leger des Heils geformuleerde vragen een eigen oordeel te vormen over de situatie en de omstandigheden die de onderzoeker met betrekking tot de kinderen aantreft en om de informatie van alle informanten te wegen en te verwerken. Deze grote mate van vrijheid ziet ook op het kwalificeren van al datgene dat wordt geconstateerd en zeker ook op de advisering aan de rechter. De moeder kan haar reactie op het rapport kenbaar maken, zowel bij de Raad (welke reactie wordt aangehecht en meegezonden met het rapport), als bij de rechter, maar de Raad is geenszins verplicht de reactie van de moeder als eigen opvatting of constatering in het rapport te verwerken. Dat zou haaks staan op de eerder genoemde grote beoordelingsvrijheid van de raadsonderzoeker. Vanzelfsprekend mag van de Raad worden verwacht dat de rapporten op het gebied van informatieverzameling, gemaakte keuzes en adviezen deugdelijk zijn onderbouwd. Dat is bij het onderhavige rapport echter ook zeker het geval.
4.4.
De moeder heeft geen commentaar aangeleverd op het rapport van de Raad omdat de Raad het commentaar van de moeder niet op de door haar gewenste wijze in het rapport zal verwerken. Deze keuze mag de moeder maken, maar dan is het daarmee haar eigen keuze dat haar kritiek op het rapport niet als aanhangsel aan het rapport ter kennis komt van de rechter e/o andere belanghebbenden.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de vordering van de moeder onder a. wordt afgewezen. Ook behoeft de Raad de moeder niet alsnog in de gelegenheid te stellen om op het rapport te reageren zodat ook de vordering onder b. wordt afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt ter overvloede dat de moeder haar visie op het rapport en de door haar aangehaalde dossiers uiteraard wel kenbaar kan maken in hoger beroep, zodat dit alsnog kan worden meegewogen.
kosten van het geding
4.5.
Nu de vorderingen van de moeder onder a. en b. worden afgewezen, zal ook de gevraagde proceskostenveroordeling worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van de moeder af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Bakker en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.E.J. van Schie op 19 juni 2024.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.