ECLI:NL:RBNHO:2024:7815

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
10825074 \ CV EXPL 23-5222
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor auto-onderhoud met betwisting van de opdrachtomvang

In deze zaak vordert eiser betaling van facturen voor onderzoek en reparatie van een auto. Gedaagde betwist de omvang van de opdracht. De kantonrechter oordeelt dat eiser voldoende heeft aangetoond dat de gevorderde arbeidsuren en materiaalkosten onder de gesloten overeenkomst vallen, met uitzondering van een uur voor nader onderzoek waarvoor geen opdracht is gegeven. De kantonrechter wijst het grootste deel van de vordering toe, maar corrigeert een kennelijke fout in het vonnis. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht waarbij eiser werkzaamheden heeft verricht aan de auto van gedaagde. Gedaagde heeft een deel van de vordering betwist, maar de kantonrechter oordeelt dat de betwisting onvoldoende is onderbouwd. De kantonrechter wijst de vordering voor het grootste deel toe, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, en legt gedaagde de proceskosten op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10825074 \ CV EXPL 23-5222 BL
Uitspraakdatum: 15 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eisers
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
De zaak in het kort
Eiser vordert betaling van facturen voor onderzoek en reparatie van een auto. Gedaagde betwist de omvang van de opdracht. De kantonrechter oordeelt dat eiser voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat de gevorderde arbeidsuren en materiaalkosten onder de reikwijdte van de tussen partijen gesloten overeenkomst vallen. De betwisting van gedaagde daartegenover is onvoldoende. Dit is alleen anders voor een in rekening gebracht uur voor nader onderzoek, waarvan niet kan worden vastgesteld dat gedaagde daarvoor opdracht heeft gegeven. Dit betekent dat het grootste deel van de vordering wordt toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 23 november 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een garagebedrijf.
2.2.
Met een factuur van 24 november 2022 heeft [eiser] een bedrag van in totaal € 1.393,92 in rekening gebracht aan [gedaagde] . Dit bedrag ziet op werkzaamheden die [eiser] heeft verricht op 16 september 2022 en 10 november 2022 met bijgeleverde onderdelen ten behoeve van een [auto] met kenteken [nummer] (verder te noemen: de auto).
2.3.
Aanvullend heeft [eiser] met een factuur van 3 april 2023 nog € 54,45 aan [gedaagde] in rekening gebracht voor een op 16 september 2022 geleverde koelvloeistofleiding.
2.4.
Op 11 juli 2023 heeft [gedaagde] een bedrag van € 828,85 betaald aan (de gemachtigde van) [eiser] .

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 863,74. Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gefactureerde werkzaamheden in opdracht van [gedaagde] zijn verricht en dat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Pas na aanmaning heeft [gedaagde] een deelbetaling van € 828,85 gedaan, zodat hij ook buitengerechtelijke kosten (€ 217,26) en wettelijke rente (tot dagvaarding berekend op € 26,96) verschuldigd is, aldus [eiser] .
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk) en voert in de conclusie van antwoord aan – samengevat – dat alleen opdracht is gegeven voor reparatie van de wiellagers, dat daarvoor is betaald en dat [eiser] als expert zeker geen 4,5 uur nodig heeft gehad voor onderzoek van de auto. [gedaagde] concludeert dat hij hoopt dat de kantonrechter tot een 50/50 verrekening oordeelt. In de conclusie van dupliek voegt [gedaagde] aan zijn verweer toe dat de auto geregistreerd stond op naam van Restaurant No Nonsense B.V. zodat een eventuele veroordeling niet ten last van hem privé kan komen.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiser] is gebaseerd op een overeenkomst van opdracht. Hij stelt dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven om tegen betaling werkzaamheden aan de auto te verrichten, bestaande uit het onderzoeken van problemen en het uitvoeren van diverse reparatiewerkzaamheden.
4.2.
Het verweer van [gedaagde] dat hij niet aansprakelijk gehouden kan worden voor de vordering van [eiser] omdat de auto op naam van een besloten vennootschap zou staan wordt gepasseerd. Om te beginnen is dit verweer voor het eerst bij conclusie van dupliek opgeworpen en daarmee te laat. Bovendien staat de omstandigheid dat de auto mogelijk op naam van een bedrijf staat er niet aan in de weg dat [gedaagde] in privé als opdrachtgever aansprakelijk kan zijn voor de vordering van [eiser] . In dit geval blijkt uit niets dat [gedaagde] bij het sluiten van de overeenkomst met [eiser] heeft gehandeld als vertegenwoordiger van een besloten vennootschap.
4.3.
[gedaagde] erkent dat opdracht is gegeven voor reparatie van wiellagers. Uit de stukken blijkt dat deze werkzaamheden zijn verricht op 10 november 2022 en dat [eiser] daarvoor met zijn factuur van 24 november 2022 aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht twee wiellagerkits (€ 310,00 exclusief btw) en 5 uur montagekosten à € 75,00 (€ 375,00 exclusief btw). Het daarmee corresponderende bedrag van in totaal € 828,85 inclusief btw is op 11 juli 2023 betaald.
4.4.
Voor het overige heeft [gedaagde] de vordering onbetaald gelaten, omdat volgens hem alleen opdracht zou zijn gegeven voor reparatie van de wiellagers. Uit de hoofdregel van het bewijsrecht volgt dat [eiser] voldoende feiten en omstandigheden moet stellen en onderbouwen, en zo nodig bewijzen, die leiden tot het oordeel dat de gevorderde arbeidsuren en materiaalkosten onder de reikwijdte van de gesloten overeenkomst vallen. Wat verwacht mag worden van de motivering van de stellingen van [eiser] is mede afhankelijk van de mate waarin [gedaagde] zijn betwisting motiveert en onderbouwt.
4.5.
[eiser] heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde opdracht de chatgeschiedenis overgelegd van het WhatsAppgesprek dat hij met [gedaagde] heeft gevoerd in de periode van 18 november 2021 tot en met 31 december 2022. De inhoud daarvan wordt door [gedaagde] niet betwist. Verder verwijst [eiser] naar de gespecificeerde aan [gedaagde] gerichte facturen van 24 november 2022 en 3 april 2024, waarvan onbetwist vast staat dat [gedaagde] deze heeft ontvangen.
4.6.
Uit de facturen blijkt dat het nog openstaande bedrag hoofdzakelijk ziet op werkzaamheden en materialen die [eiser] stelt te hebben verricht en geleverd op 16 september 2022, met een totaalbedrag van € 647,96 inclusief btw. [gedaagde] heeft hierop niets in mindering betaald. Het gaat om een bijdrage diagnosecomputer (€ 30,00 exclusief btw), een verwarmingsplaat (€ 24,00 exclusief btw), een koelvloeistofleiding (€ 45,00 exclusief btw) en 4,5 uur à € 75,00 exclusief btw voor onderzoek en montage van genoemde onderdelen (plus een gratis geleverde spanrol). Daaraan voorafgaand heeft [gedaagde] op 13 september 2022 in een WhatsAppbericht aan [eiser] geschreven:
“Ik heb enkele hoorbare lagers in de [auto] . En ook loopt de motor wat onregelmatig. Zou je daar binnenkort naar kunnen kijken? Want ik moet met de [auto] naar Spanje binnenkort”. Verder blijkt uit het WhatsAppgesprek dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de auto op 16 september 2022 omstreeks 11:00 uur naar [eiser] zou brengen, dat [gedaagde] dit daadwerkelijk heeft gedaan en dat [eiser] die dag om 18:04 uur heeft meegedeeld dat [gedaagde] de auto weer kon komen ophalen.
4.7.
Hieruit volgt zonder meer dat [gedaagde] opdracht aan [eiser] heeft gegeven om onderzoek te doen naar de lagers en het onregelmatig lopen van de motor van de auto. [gedaagde] betwist op zichzelf ook niet dat [eiser] onderzoek heeft gedaan en verweert zich niet tegen het door [eiser] gehanteerde uurtarief, maar plaatst vraagtekens bij het aantal uren dat voor onderzoek in rekening is gebracht.
4.8.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] heeft [eiser] in de conclusie van repliek verder toegelicht welk onderzoek is verricht en wat daarbij is geconstateerd. Daarbij stelt [eiser] dat bij eerder onderzoek van de auto op 23 juni 2022, na klachten van [gedaagde] over koelvloeistofverlies, is geconstateerd dat een verwarmingsplaat lekte die vervangen moest worden. Dit vindt steun in de WhatsApp-geschiedenis, waaruit blijkt dat [gedaagde] ook op 23 juni 2022 met de auto bij [eiser] is geweest. Verder heeft [eiser] bij repliek uitgelegd hoe hij de verwarmingsplaat heeft vervangen. Zoals uit eerdergenoemde factuur blijkt heeft het arbeidsloon voor 4,5 uur niet alleen betrekking op het uitgevoerde onderzoek naar de wiellagers en de onregelmatig lopende motor, maar ook op montage van de verwarmingsplaat, een koelvloeistofleiding en spanrol.
4.9.
[gedaagde] heeft hierop in zijn conclusie van dupliek niet gereageerd en dus ook geen bezwaren aangevoerd tegen de nadere onderbouwing van de vordering. Daarmee komt de kantonrechter tot het oordeel dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat de voor 16 september 2022 gevorderde arbeidsuren en materiaalkosten onder de reikwijdte van de gesloten overeenkomst vallen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] voor het eerst in juli 2023 bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de vordering en dat zijn verweer zich beperkt tot een simpele betwisting in algemene bewoordingen. Deze betwisting is onvoldoende. Dit deel van de vordering (€ 647,96) wordt daarom toegewezen.
4.10.
Dit is anders voor het gefactureerde uur voor onderzoek naar de staat van de auto dat volgens [eiser] op 10 november 2022 is gedaan. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] die dag na overleg met [eiser] alleen opdracht heeft gegeven voor het daadwerkelijk vervangen van de wiellagers, waarvan het onderzoek op 16 september 2022 had uitgewezen dat dit nodig was. Zonder nadere toelichting van [eiser] , die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven de staat van de auto op 10 november 2022 nader te onderzoeken. Dit deel van de vordering (€ 90,75 inclusief btw) wordt daarom afgewezen.
4.11.
De vordering van [eiser] omvat ook een bedrag van € 217,26 voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit is het tarief dat volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (verder: het Besluit) hoort bij het factuurbedrag van in totaal € 1.448,37. Voor de betaling van dit bedrag heeft de gemachtigde van [eiser] op 5 juni 2023 aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek. Vast staat dat [gedaagde] pas op 11 juli 2023, na het verstrijken van de in de aanmaning gestelde betalingstermijn, een deelbetaling van € 828,85 heeft gedaan in mindering op de vordering. Daarom heeft deze deelbetaling geen invloed op de toewijsbaarheid van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Het feit dat van het factuurbedrag een gedeelte van € 90,75 wordt afgewezen leidt er wel toe dat de gevorderde vergoeding voor incassokosten hoger is dan het in het Besluit bepaalde tarief. Omdat dit het gevolg is van een niet voorzienbare omstandigheid, zal de kantonrechter de vergoeding niet afwijzen, maar toewijzen tot € 203,64. Dit is het wettelijk tarief dat aansluit bij een vordering van € 1.357,62 (€ 1.448,37 min 90,75).
4.12.
De door [eiser] vanaf 5 juni 2023 gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar zoals onder de beslissing vermeld, omdat vast staat dat [gedaagde] de facturen niet tijdig heeft betaald en daarmee in verzuim is geraakt. [gedaagde] heeft hiertegen ook geen zelfstandig verweer gevoerd.
4.13.
[gedaagde] is hoofdzakelijk in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
dagvaarding € 107,32
griffierecht € 214,00
salaris gemachtigde € 270,00 (2 punten x tarief € 135,00)
nakosten
€ 67,50(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 658,82

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 732,41, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.357,62 vanaf 5 juni 2023 tot 11 juli 2023 en over € 732,41 vanaf 11 juli 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 658,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Aantekening van verbetering van een kennelijke fout conform artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering:
Met een brief van 16 mei 2024 heeft [eiser] de kantonrechter gevraagd om verbetering van het op 15 mei 2024 in deze zaak uitgesproken vonnis. [eiser] stelt dat in dit vonnis een kennelijke fout is gemaakt, omdat de kantonrechter (bij randnummers 4.9. en 4.11.) heeft overwogen dat wordt toegewezen een bedrag van € 647,96 respectievelijk € 203,64, maar vervolgens onder de beslissing (randnummer 5.1.) heeft toegewezen een bedrag van € 732,41. Dit laatste bedrag moet volgens [eiser] worden vervangen door € 851,60.
In een brief van 28 mei 2024 heeft de kantonrechter partijen op de hoogte gesteld van haar voornemen tot afwijzing van het hiervoor omschreven verbeterverzoek van [eiser] . Daarbij is aan partijen meegedeeld dat de kantonrechter heeft geconstateerd dat wel sprake is van een andere kennelijke (reken)fout en dat zij voornemens is deze fout ambtshalve te herstellen. Het onder randnummers 4.6. en 4.9. genoemde bedrag van € 647,96 moet namelijk zijn € 528,77, waarbij de beslissing ongewijzigd zal blijven.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunt over de ambtshalve voorgenomen verbetering kenbaar te maken. Hierop hebben partijen niet gereageerd.
De conclusie van het voorgaande is dat sprake is van een kennelijk fout die zich leent voor eenvoudig herstel, zodat het vonnis ambtshalve zal worden verbeterd zoals hierna vermeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Bepaalt dat onder de beoordeling bij randnummers 4.6. en 4.9. in plaats van
“647,96”wordt gelezen
“528,77”;
Bepaalt dat deze verbetering, onder vermelding van de datum 26 juni 2024, wordt vermeld op de minuut van het vonnis.
Deze verbetering is gewezen door mr. M.C. van Rijn als kantonrechter en op 26 juni 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter