ECLI:NL:RBNHO:2024:7955

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/340666 / HA ZA 23-332
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake vordering tot betaling van facturen en bewijsopdracht verhuur bussen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere eisers en een gedaagde, die handelt onder de naam van een koeriersbedrijf. De eisers, bestaande uit drie partijen, vorderden betaling van facturen voor de verhuur van bussen aan de gedaagde. In een eerder tussenvonnis van 10 januari 2024 had de rechtbank al geoordeeld dat de gedaagde de facturen moest betalen, maar de eisers moesten bewijzen dat de bussen daadwerkelijk aan de gedaagde waren verhuurd. De rechtbank heeft de eisers opgedragen bewijs te leveren, maar dit bewijs is niet geleverd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eisers en de gedaagde tegenstrijdig zijn en dat er geen onafhankelijk bewijs is voor de verhuur van de bussen. Hierdoor heeft de rechtbank de vordering van de eisers voor de verhuur van bussen afgewezen, maar heeft zij wel een deel van de vorderingen van de eisers toegewezen, waaronder de wettelijke handelsrente over de toegewezen bedragen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen aan de eisers, evenals de proceskosten. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de kosten van de procedure vergoeden, met uitzondering van de kosten voor bewijslevering, aangezien de eisers daarin niet zijn geslaagd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/340666 / HA ZA 23-332
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: gezamenlijk [eisers] en ieder afzonderlijk [eiser 1] ,
[eiser 2] en [eiser 3] ,
advocaat: nu geen, voorheen mr. G.C. Haulussy,
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [naam] Koeriersbedrijf,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B. el Ouath.
De zaak in het kort
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis beslist dat [gedaagde] de facturen van [eisers] voor hun werkzaamheden moet betalen. [eiser 1] moest bewijzen dat hij een aantal bussen aan [gedaagde] had verhuurd. Dat bewijs heeft hij niet geleverd. De rechtbank wijst de vordering voor verhuur van bussen af en voor het overige de vorderingen van [eisers] toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2024;
- het getuigenverhoor van 22 maart 2024;
- de conclusie na getuigenverhoor van [eisers] ;
- de antwoordconclusie van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In haar tussenvonnis van 10 januari 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat een deel van de vordering van [eiser 1] en de vorderingen (hoofdsom) van [eiser 2] en [eiser 3] toewijsbaar zijn. Over de rest van de vordering van [eiser 1] , die gaat over de verhuur van bussen aan [gedaagde] , heeft de rechtbank [eiser 1] opgedragen te bewijzen dat hij drie bussen (met de kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] en [kenteken 3] ) van oktober 2022 tot en met februari 2023 aan [gedaagde] heeft verhuurd voor een bedrag van € 3.150,- exclusief brandstofkosten per maand en dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat [gedaagde] de brandstofkosten van die bussen ook aan hem verschuldigd is.
Bewijsopdracht
2.2.
[eiser 1] heeft om bewijs te leveren zichzelf, [eiser 2] en [eiser 3] als getuigen doen horen. [gedaagde] heeft zichzelf als getuige doen horen.
[eiser 1]verklaarde, verkort en zakelijk weergegeven, dat hij in september 2022 telefonisch met [gedaagde] heeft gesproken, dat [gedaagde] het druk had en bussen nodig had. [eiser 1] en [gedaagde] hebben toen afgesproken dat [gedaagde] voor € 35,- per dag per bus kon huren (exclusief brandstof). De bussen zouden 24 uur per dag voor [gedaagde] beschikbaar zijn. Zij stonden bij het depot van DHL in Wervershoof en als [gedaagde] een bus nodig had, haalde hij die daar op. De bussen werden gebruikt door medewerkers van [gedaagde] .
[eiser 2]verklaarde, verkort en zakelijk weergegeven, dat hij weet dat bestelbussen van [eiser 1] gewerkt hebben in het postcodegebied van [gedaagde] . Hij was niet bij het maken van afspraken tussen [eiser 1] en [gedaagde] .
[eiser 3]verklaarde, verkort en zakelijk weergegeven, dat hij weet dat [gedaagde] bussen van [eiser 1] heeft gebruikt in de betreffende periode. Hij was aanwezig bij een telefoongesprek tussen [eiser 1] en [gedaagde] in september. [gedaagde] zei dat de (verzekerings)premie te hoog was doordat hij teveel schades had en daardoor geen bussen op zijn naam kon zetten. [eiser 1] en [gedaagde] hebben toen afgesproken dat [gedaagde] bussen van [eiser 1] zou huren om daar chauffeurs op te zetten en dat daarvoor betaald zou worden. [eiser 3] kon dit horen doordat hij vlakbij [eiser 1] stond en met zijn telefoon kon meeluisteren. Hij herkende de stem van [gedaagde] , omdat hij [gedaagde] kent en zijn stem herkende.
[gedaagde]verklaarde, verkort en zakelijk weergegeven, dat hij in genoemde periode geen bussen van [eiser 1] heeft gebruikt en ook nooit met [eiser 1] heeft gesproken over de verhuur van bussen. Als [gedaagde] bussen huurde, was dat bij bedrijven als Borent of Sixt.
2.3.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of met een redelijke mate van zekerheid is komen vast te staan dat [eiser 1] in genoemde periode drie bussen aan [gedaagde] heeft verhuurd. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is komen vast te staan. Zij legt dit uit.
2.4.
Bij de bewijswaardering stelt de rechtbank voorop dat er geen onafhankelijke getuigen zijn, maar slechts verklaringen van getuigen die ook partij in deze procedure zijn. Omdat de verklaringen van [eiser 1] en [eiser 3] , enerzijds, en [gedaagde] , anderzijds, haaks op elkaar staan, geeft de rechtbank aan die verklaringen geen doorslaggevende betekenis. Verder is er geen hard bewijs voor het bestaan van de te bewijzen afspraak. De facturen waarin aanspraak wordt gemaakt op de huurprijs en brandstofkosten zijn dat niet. Dat [gedaagde] niet meteen heeft geprotesteerd tegen die facturen, blijkt evenmin. [gedaagde] betwist namelijk de betreffende facturen al voor deze procedure te hebben ontvangen. Omdat de rechtbank niet met een redelijke mate van zekerheid kan vaststellen dat de drie bussen aan [gedaagde] zijn verhuurd, komt dat ten nadele van [eiser 1] . Op hem rust immers het bewijsrisico. [gedaagde] is de facturen voor de verhuur van bussen niet verschuldigd.
Verdere afwikkeling van de zaak
2.5.
In het tussenvonnis van 10 januari 2024 heeft de rechtbank al als bindende eindbeslissingen gegeven dat:
  • de vordering van [eiser 1] toewijsbaar is voor wat betreft de facturen met de nummers 2022120024, 2023010005 en 2023020006 (zie r.o. 4.4). Dat komt neer op een bedrag van € 15.513,18 (= € 3.670,66 + € 5.427,58 + € 6.414,94);
  • de vordering van [eiser 2] toewijsbaar is voor een bedrag van € 15.846,16 (= € 6.250,86 + € 9.595,30) (zie r.o. 4.7);
  • de vordering van [eiser 3] is toewijsbaar voor een bedrag van € 16.934,80 (€ 4.590,20 + € 5.110,98 + € 1.362,40 + € 5.871,22) (zie r.o. 4.9).
De wettelijke handelsrente over deze bedragen is toewijsbaar, zoals gevorderd, vanaf de respectieve vervaldata van de facturen.
2.6.
[eisers] vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Gelet op een hoofdsom van in totaal € 48.294,14, is toewijsbaar een bedrag van € 1.257,94 aan buitengerechtelijke incassokosten. Over dit bedrag vorderen [eisers] wettelijke handelsrente. Slechts toewijsbaar is de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) en wel vanaf de datum van dagvaarding.
2.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief beslag- en nakosten) betalen. De kosten van bewijslevering worden niet vergoed omdat [eiser 1] niet is geslaagd het opgedragen bewijs te leveren. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
3.642,00
(3,00 punten × € 1.214,00)
- exploitkosten beslag
528,17
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.756,49
2.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 15.513,18, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 15.846,16, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 3] te betalen een bedrag van € 16.934,80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.257,94, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf 24 mei 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen de proceskosten van € 5.756,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.