ECLI:NL:RBNHO:2024:8020

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
10825552 / CV EXPL 23-5236
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende schadevergoeding wegens gebreken in schilderwerkzaamheden

In deze zaak vorderden eisers vervangende schadevergoeding van gedaagde vanwege gebreken aan schilderwerkzaamheden. De kantonrechter oordeelde dat eisers het recht hadden om schadevergoeding te vorderen, omdat gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De kantonrechter stelde vast dat een deel van de gebreken voortvloeide uit het feit dat gedaagde door eisers van het werk was gestuurd, waardoor de reeds aangevangen herstelwerkzaamheden niet konden worden afgerond. De schade werd geschat op de helft van het bedrag dat door een deskundige was begroot. De kantonrechter verbond aan de toewijzing de voorwaarde dat eisers de openstaande factuur van gedaagde moesten betalen. De vordering tot schadevergoeding werd toegewezen, met de bepaling dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie [woonplaats]
Zaaknr./rolnr.: 10825552 / CV EXPL 23-5236 (SJ)
Uitspraakdatum: 3 juli 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eisers]
wonende te [woonplaats]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. M. Burgers
tegen
[gedaagde]
wonende en zaakdoende te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.J.C. Engels
De zaak in het kort
De kantonrechter is van oordeel dat het eisers vrijstond om vervangende schadevergoeding te vorderen van gedaagde in verband met gebreken aan de door gedaagde verrichte schilderwerkzaamheden. Niet in geschil is dat een deel van de door de deskundige geconstateerde gebreken voortvloeien uit het feit dat gedaagde door eisers van het werk is gestuurd. De reeds door gedaagde aangevangen herstelwerkzaamheden konden dus buiten zijn schuld niet worden afgerond. Dit maakt dat de door de deskundige geconstateerde gebreken niet volledig voor rekening van gedaagde kunnen worden gebracht. De kantonrechter heeft de schade geschat op de helft van het bedrag dat door de deskundige is begroot. Aan de toewijzing heeft de kantonrechter de voorwaarde verbonden dat eisers de nog openstaande factuur van gedaagde moeten betalen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben bij dagvaarding van 27 november 2024 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 29 mei 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eisers] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting hebben [eisers] bij brief van 21 mei 2024 nog stukken toegezonden.

2.Feiten

2.1.
Op 2 juli 2022 heeft [gedaagde] aan [eisers] een offerte uitgebracht voor het verrichten van schilderwerkzaamheden aan de binnenzijde van de woning van [eisers] ten bedrage van € 8.766,45 inclusief btw.
2.2.
[eisers] hebben deze offerte geaccepteerd en een aanbetaling van € 2.766,45 inclusief btw gedaan.
2.3.
Op 27 juli 2022 is [gedaagde] begonnen met de schilderwerkzaamheden.
2.4.
Op 11 september 2022 heeft [gedaagde] aan [eisers] een factuur van € 7.502,00 inclusief btw gestuurd. Deze factuur hebben [eisers] niet betaald.
2.5.
In een Whatsapp-bericht van 18 september 2022 hebben [eisers] aan [gedaagde] geschreven dat het werk pas klaar is als zij tevreden zijn en dat dit nog niet het geval is.
2.6.
In een Whatsapp-bericht van 23 september 2022 heeft [gedaagde] aan [eisers] geschreven dat hij met iemand van [bedrijf 1] naar het werk komt kijken.
2.7.
[naam 1] , de medewerker van [bedrijf 1] is op 26 september 2022 langs geweest om de werkzaamheden te beoordelen.
2.8.
In een Whatsapp-bericht van 1 oktober 2022 hebben [eisers] aan [gedaagde] geschreven dat zij het vertrouwen dat het schilderwerk goed komt, zijn verloren en hun verwachtingen kenbaar gemaakt.
2.9.
In de periode van 3 tot en met 7 oktober 2022 heeft [gedaagde] herstelwerkzaamheden verricht.
2.10.
In een Whatsapp-bericht van 9 oktober 2022 hebben [eisers] aan [gedaagde] dat zij niet tevreden zijn over het resultaat, dat zij het vertrouwen kwijt zijn dat het goedkomt en dat zij aangeven dat het schilderwerk voor nu stopt.
2.11.
In een brief van 11 november 2022 heeft de gemachtigde van [eisers] aan [gedaagde] geschreven dat hij gehouden is om de gebreken te herstellen, dat [eisers] het schilderwerk zullen laten onderzoeken door een deskundige en dat het de voorkeur van [eisers] geniet om de kwestie financieel af te wikkelen wat inhoudt dat [gedaagde] niet meer hoeft te herstellen en de factuur van [gedaagde] wordt verrekend met de kosten voor het inschakelen van een andere schilder.
2.12.
In een brief van 16 november 2022 heeft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eisers] dit voorstel afgewezen, zijn beleving van de feiten en omstandigheden beschreven. Verder heeft [gedaagde] geschreven dat er van een werkbare situatie geen sprake meer is, dat hij steeds bereid is geweest om alles tot een goed einde te brengen maar dat het nu genoeg is voor hem.
2.13.
In een brief van 1 december 2022 heeft de gemachtigde van [eisers] aan [gedaagde] geschreven of uit zijn brief van 16 november 2022 kan worden opgemaakt dat hij instemt met het voorstel om de kwestie na ontvangst van de uitkomsten van het deskundigenonderzoek financieel af te wikkelen.
2.14.
In een brief van 5 december 2022 heeft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eisers] geschreven dat [eisers] nergens aan willen meewerken, dat hij alles van hen maar moet accepteren, dat hij nu weigert aan mee te werken en om betaling van zijn factuur verzoekt.
2.15.
Op 27 januari 2023 heeft een onderzoek plaatsgevonden door [naam 2] , werkzaam bij [bedrijf 2] te [woonplaats] (hierna: [bedrijf 2] ). [gedaagde] is hierbij, zoals hij van tevoren heeft bericht, niet aanwezig.
2.16.
Op 17 maart 2023 heeft [bedrijf 2] een rapport opgesteld. Hieruit blijkt – kort samengevat – dat de deskundige van oordeel is dat het door [gedaagde] verrichte schilderwerk op diverse punten niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Het werk vertoont gebreken die een relatie hebben met de uitvoering, veelal applicatiegebreken.
2.17.
In een brief van 27 maart 2023 heeft de gemachtigde van [eisers] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van de herstelkosten voor de gebreken en de gevolgschade en de kosten van de deskundige ten bedrage van in totaal € 14.787,97.
2.18.
[gedaagde] heeft op deze brief niet gereageerd.
2.19.
In een brief van 2 mei 2023 heeft de gemachtigde van [eisers] aan [gedaagde] bericht dat [eisers] hun vordering omzetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
2.20.
[gedaagde] heeft op deze brief niet gereageerd.
2.21.
In een brief van 1 juni 2023 heeft de gemachtigde van [eisers] aan [gedaagde] bericht dat hij nog eenmaal een herstelmogelijkheid krijgt.
2.22.
In een brief van 21 juni 2023 heeft de gemachtigde van [eisers] aan [gedaagde] bericht dat [eisers] hun vordering omzetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
2.23.
[gedaagde] heeft op deze brief niet gereageerd.
2.24.
In een brief van 22 augustus 2023 heeft gemachtigde van [eisers] aan [gedaagde] de daadwerkelijke omvang van de herstelkosten en de schade van in totaal € 19.075,63 inclusief btw bekend gemaakt en [gedaagde] gesommeerd tot betaling hiervan.

3.De vordering

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 19.075,63 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2023 tot de dag van algehele betaling. Verder vorderen [eisers] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.168,56 inclusief btw aan de buitengerechtelijke proceskosten en € 2.118,71 inclusief btw voor de kosten voor het inschakelen van een deskundige, een en ander te betalen binnen veertien dagen na wijzen vonnis, en tot betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen omdat de werkzaamheden aantoonbare gebreken vertonen. [eisers] stellen dat zij [gedaagde] gelegenheid hebben geboden om alsnog tot correcte en volledige nakoming te komen. Hieraan heeft [gedaagde] niet voldaan, zodat er sprake is van verzuim. Verder stellen [eisers] dat zij [gedaagde] hebben aangezegd dat zij in geval van verzuim de kosten van herstel op [gedaagde] zullen verhalen. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt volgens [eisers] dat [gedaagde] niet tot herstel zal overgaan. Zij menen dat van hen niet kan worden verwacht om [gedaagde] nogmaals gelegenheid te bieden om tot herstel over te gaan en zijn overgegaan tot het laten verrichten van herstel door een derde. Volgens de ingeschakelde deskundige bedragen de herstelkosten € 12.420,00 inclusief btw. Voornoemd bedrag is samenvattend onder verwijzing naar het rapport van de deskundige. De daadwerkelijke omvang van de herstelkosten en schade bedraagt € 19.075,63 inclusief btw. Naast deze kosten maken [eisers] aanspraak op de buitengerechtelijke kosten en de kosten voor het inschakelen van de deskundige.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat de vordering van [eisers] moet worden afgewezen omdat hij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. [gedaagde] was, hoewel de werkzaamheden aantoonbare gebreken vertoonden, op basis van een hersteladvies van [bedrijf 1] wel degelijk bereid tot het verrichten van de door [eisers] verzochte herstelwerkzaamheden maar dit werd door [eisers] geweigerd en hem werd te kennen gegeven dat [eisers] niet meer met hem wilden samenwerken. [gedaagde] heeft dus zijn herstelwerkzaamheden niet meer kunnen afronden en toen hem op 27 maart 2023 een herstelmogelijkheid was geboden was dat voor hem agenda-technisch niet haalbaar. Verder voert [gedaagde] aan dat de herstelwerkzaamheden van schade, die door derden was veroorzaakt, naar tevredenheid van [eisers] waren gedaan. In dit verband wijst [gedaagde] er nog op dat met [eisers] is afgesproken dat hij in een kaal en leeg huis zou gaan werken maar dat hij werd gehinderd andere werklui en [eisers] , die gedurende zijn werkzaamheden verhuisden. Ook voert [gedaagde] aan dat het niet redelijk en billijk is om de kosten van de – zonder enige vorm van overleg – ingeschakelde deskundige op hem te verhalen omdat hij bereid was om de herstelwerkzaamheden conform het advies van [bedrijf 1] uit te voeren.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat [eisers] in hun dagvaarding onder het kopje ‘De feiten’ hebben gewezen op het rapport van [bedrijf 2] en aldaar de bevindingen van [bedrijf 2] summier hebben weergeven. Onder het kopje ‘Rechtsgronden en vorderingen’ in de dagvaarding hebben [eisers] weliswaar gesteld dat de vordering op [gedaagde] overeenkomstig de conclusie van [bedrijf 2] € 12.420,00 bedraagt, maar in de gronden is niet gesteld op welke concrete punten [gedaagde] zou zijn tekortgeschoten. De kantonrechter overweegt dat het op de weg van partijen ligt om feitelijke stellingen te betrekken en niet te volstaan met verwijzingen naar producties. Hoewel het niet van de kantonrechter hoeft niet te worden verwacht dat hij in de productie – het rapport van [bedrijf 2] – gaat grasduinen om erachter te komen wat een partij – [eisers] – bedoelt, heeft de kantonrechter dat in dit geval wel gedaan ter voorkoming van onduidelijkheden over de (omvang van de) geschilpunten. De kantonrechter komt op basis daarvan tot het volgende oordeel.
5.2.
De kantonrechter dient te beoordelen of [eisers] gerechtigd waren om vervangende schadevergoeding te vorderen. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] niet heeft betwist dat de door hem verrichte werkzaamheden van [gedaagde] op zichzelf aantoonbare gebreken vertonen. Verder overweegt de kantonrechter dat de tussen partijen bestaande overeenkomst niet is ontbonden door de mededeling van [eisers] in het whats-appbericht van 9 oktober 2022 dat ‘het schilderwerk voor nu stopt’. De omstandigheid dat [gedaagde] op 10 oktober 2022 zijn spullen heeft opgehaald en de huissleutel aan [eisers] heeft teruggegeven, maakt dit niet anders. [gedaagde] heeft zijn spullen op eigen initiatief opgehaald. De huissleutel hebben [eisers] teruggevraagd omdat [gedaagde] in hun afwezigheid in het huis is geweest terwijl zij er al woonden. Dit heeft [gedaagde] niet weersproken. De kantonrechter vindt het begrijpelijk dat [eisers] dat niet prettig vonden en daarom de sleutel terugvroegen. Hierin ziet de kantonrechter dan ook geen ontbinding van de overeenkomst.
5.3.
Verder blijkt uit het whats-appbericht van 9 oktober 2022 dat [eisers] hun rechtsbijstandverzekering zouden benaderen omdat zij niet wisten ‘hoe het nu verder moet’. De kantonrechter vat dit op als een pas op de plaats in afwachting van het advies van de rechtsbijstandverzekering en niet als een ontbinding van de overeenkomst. Vervolgens heeft de rechtsbijstandverzekering [gedaagde] in de brief van 11 november 2022 erop gewezen dat hij gehouden is om tot herstel van de gebreken over te gaan. Hieruit kon [gedaagde] afleiden dat de overeenkomst niet was ontbonden. En uit de brief van 1 december 2022 van de rechtsbijstandsverzekering van [eisers] aan [gedaagde] kan worden afgeleid dat het [eisers] niet duidelijk was of [gedaagde] alsnog tot herstel zou overgaan of dat hij instemt met het voorstel om de zaak financieel af te wikkelen zonder nadere herstelmogelijkheid. De kantonrechter leidt hieruit af dat ook [eisers] er niet vanuit gingen dat de overeenkomst was ontbonden.
5.4.
In reactie op deze brief heeft [gedaagde] op 5 december 2022 geschreven dat hij weigert om mee te werken. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [eisers] deze brief terecht kunnen opvatten als een mededeling waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten, waardoor het verzuim van [gedaagde] zonder ingebrekestelling is ingetreden. [1] Vervolgens heeft het onderzoek door [bedrijf 2] plaatsgevonden, waarin de door [eisers] gestelde gebreken zijn geconstateerd en waarna [eisers] zich hebben beroepen op vervangende schadevergoeding. Gelet op bovengeschetste gang van zaken is de kantonrechter van oordeel dat het [eisers] in dit geval vrijstond om vervangende schadevergoeding te vorderen op basis van het rapport van [bedrijf 2] .
5.5.
De kantonrechter overweegt verder dat door [eisers] niet is weersproken dat een deel van de door [bedrijf 2] geconstateerde gebreken voortvloeien uit het feit dat [gedaagde] door [eisers] van het werk is gestuurd omdat ‘het schilderwerk voor nu stopt’. De reeds door [gedaagde] aangevangen herstelwerkzaamheden konden dus buiten zijn schuld niet worden afgerond. Dit maakt dat (een deel van) de door [bedrijf 2] geconstateerde gebreken niet (volledig) voor rekening van [gedaagde] kunnen worden gebracht. Op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zal de kantonrechter het deel dat wel voor rekening van [gedaagde] komt – de omvang van de schade – schattenderwijs vaststellen. De kantonrechter vindt het in dit geval billijk indien de helft van de schade voor rekening van [gedaagde] komt.
5.6.
Wat betreft de hoogte van de schade gaat de kantonrechter uit van het door [bedrijf 2] begrote bedrag aan schade en niet van de door [eisers] overgelegde facturen van de door hen gestelde werkelijk gemaakte kosten. Uit het merendeel van deze facturen kan namelijk niet worden afgeleid welke concrete werkzaamheden zijn verricht. Bovendien betreft een factuur stucwerkzaamheden, terwijl [bedrijf 2] [gedaagde] niet verantwoordelijk acht voor schade aan het stucwerk. Bovenstaand oordeel brengt met zich dat ook de kosten van de door [eisers] ingeschakelde deskundige voor de helft voor rekening van [gedaagde] komen.
5.7.
Volgens [eisers] in productie 17 van de dagvaarding zijn de kosten voor het herstel van de gebreken en de gevolgschade en de kosten voor het deskundigenonderzoek inclusief rapportage in totaal € 14.787,97 inclusief btw. De helft daarvan komt dus voor rekening van [gedaagde] . Dit betekent dat [eisers] recht hebben op een vervangende schadevergoeding van € 14.787,97 : 2 = € 7.393,96. De kantonrechter verbindt hieraan de voorwaarde dat de openstaande factuur van [gedaagde] wordt betaald door [eisers] Op grond van artikel 6:87 BW blijft de schuldeiser – [eisers] – in geval de in schadevergoeding omgezette verbintenis voortvloeit uit een wederkerige overeenkomst, waarvan in dit geval sprake is, immers zijn tegenprestatie verschuldigd. Vast staat dat [eisers] de nog openstaande factuur van € 7.502,00 nog niet hebben betaald. Verder is van belang dat de gemachtigde van [eisers] ter zitting heeft erkend dat zij over het hoofd heeft gezien dat de openstaande factuur van [gedaagde] nog van de vordering moet worden afgetrokken. In zoverre wordt de vordering van [eisers] ten aanzien van de vervangende schade en de deskundigenkosten toegewezen.
5.8.
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 6 september 2023. Dit is de dag waarop de termijn verliep van de in de brief van 23 augustus 2023 aangezegde termijn van twee weken om de vervangende schade en de deskundigenkosten te betalen.
5.9.
[eisers] maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.168,56 inclusief btw. De kantonrechter stelt vast dat [eisers] voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zodat zij recht hebben op een vergoeding hiervan. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke kosten toewijzen tot het wettelijk tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag. Dat komt neer op € 901,08 inclusief btw.
5.10.
Aangezien partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
5.11.
Ter informatie van partijen overweegt de kantonrechter nog dat het hen vrijstaat om een en ander te verrekenen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] , binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis van € 8.295,04, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.393,96 vanaf 6 september 2023 tot aan de dag van de gehele betaling, onder de voorwaarde dat de openstaande factuur van [gedaagde] ten bedrage van € 7.502,00 wordt betaald door [eisers] ;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 6:83 aanhef en onder c BW.