Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Woningstichting Kennemer Wonen
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Woningstichting Kennemer Wonen en de gezamenlijke erfgenamen van de heer [erflater] en [bedrijf] Bewindvoering B.V. De eiser, Kennemer Wonen, vorderde ontruiming van een woning omdat gedaagde, [gedaagde], zonder recht of titel in de woning verbleef. Gedaagde stelde echter dat hij als medehuurder was aangemerkt na het overlijden van zijn vader, de vorige huurder, en dat hij recht had op voortzetting van de huurovereenkomst op basis van artikel 7:268 lid 2 BW.
De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde binnen de termijn van zes maanden na het overlijden van zijn vader een vordering tot voortzetting van de huurovereenkomst heeft ingediend. De rechter oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de bodemrechter de vordering van gedaagde zou afwijzen, en dat gedaagde dus niet zonder recht of titel in de woning verbleef. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en Kennemer Wonen werd veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van de rechten van de achterblijvende samenwoner en de noodzaak voor de rechter om terughoudend te zijn in kort geding procedures, vooral wanneer er nog een bodemprocedure aanhangig is. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van Kennemer Wonen niet voldoende onderbouwd was om de ontruiming te rechtvaardigen, en dat de zaak nog niet definitief was beslist in de bodemprocedure.