In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 juli 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is behandeld in het kader van het civiel recht, specifiek binnen het familie- en jeugdrecht. De kinderrechter heeft de beschikking gegeven na een mondelinge behandeling, waarbij de GI (Jeugd- & Gezinsbeschermers) een verzoek heeft ingediend om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De moeder van [de minderjarige] is als belanghebbende aangemerkt, maar was niet aanwezig op de zitting vanwege vakantie.
De kinderrechter heeft in haar beoordeling verschillende stukken meegenomen, waaronder het verzoekschrift van de GI en een e-mail van de moeder. De feiten tonen aan dat [de minderjarige] sinds 13 juni 2024 bij een jeugdhulpaanbieder verblijft en dat er eerder al machtigingen tot uithuisplaatsing zijn verleend. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van [de minderjarige] verslechterd is, met name door zijn betrokkenheid bij strafbare feiten en middelengebruik. De moeder heeft schriftelijk haar instemming gegeven met de verlenging van de uithuisplaatsing, omdat [de minderjarige] momenteel op een goede behandelplek is.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige], en heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met zes maanden, tot 7 februari 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.