ECLI:NL:RBNHO:2024:8268

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
15/061365-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van voormalig yogadocent met stelselmatige inbreuk op persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van een voormalig yogadocent gedurende een periode van meer dan twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van januari 2022 tot en met 20 februari 2024 stelselmatig en wederrechtelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, met het oogmerk haar te dwingen tot contact en haar vrees aan te jagen. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen, waaronder het sturen van berichten via sociale media, het volgen van yogalessen en het benaderen van de aangeefster op straat. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet alle ten laste gelegde feiten bewezen konden worden, maar dat er voldoende bewijs was voor de handelingen die na januari 2022 plaatsvonden. De verdachte is gedeeltelijk vrijgesproken van de beschuldigingen uit 2020 en 2021, maar is wel schuldig bevonden aan de belaging in de latere periode. De rechtbank heeft een taakstraf van 150 uren opgelegd, evenals een vrijheidsbeperkende maatregel die een contactverbod en een locatieverbod inhoudt. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €750,00 toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/061365-24 en 15-103621-23 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 13 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 juli 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De politierechter heeft de zaak op 20 juni 2024 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Rademacher, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. A.T. Leigh, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de pleegperiode van 1 maart 2020 tot en meet 20 februari 2024 te Haarlem, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door:
- in de periode van maart 2020 tot en met augustus 2020 een of meerdere berichten aan die [slachtoffer] te sturen via Facebook, en/of
- in de periode van maart 2020 tot en met augustus 2020 op de blogs van die die [slachtoffer] te reageren op [naam 1], en/of
- in december 2020 de yogales van die [slachtoffer] te volgen, en/of
- in december 2020 die [slachtoffer] een handgeschreven brief te sturen, en/of
- in 2021 een of meer berichten te sturen aan [naam 2] en hierbij die [slachtoffer] te CC'en, en/of
- begin 2022 die [slachtoffer] een boek toe te sturen, en/of
- op 20 mei 2022 die [slachtoffer] een of meerdere e-mails te sturen, en/of
- op 22 juni 2022 die [slachtoffer] een of meerdere berichten via Instagram te sturen, en/of
- op 29 juni 2022 die [slachtoffer] op straat aan te spreken, en/of
- in november 2022 een proefles aan te vragen bij die [slachtoffer], en/of
- omstreeks 23 januari 2023 die [slachtoffer] een brief te sturen, en/of
- op 14 augustus 2023 de woning van die [slachtoffer] te bezoeken, en/of
- op 18 januari 2024 die [slachtoffer] op straat aan te spreken, en/of
- op 24 januari 2024 die die [slachtoffer] bij haar woning op te zoeken en/of aan te
spreken en/of te duwen en/of de muts over het hoofd te trekken, en/of
- op 20 februari 2024 die [slachtoffer] op straat aan te spreken,
met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, in die zin dat de pleegperiode aanvangt op 23 juli 2021. Op die datum is de verdachte schriftelijk de toegang tot [naam 2] ontzegd en vanaf dat moment was het voor de verdachte duidelijk dat de aangeefster geen contact meer met de verdachte wilde. De ten laste gelegde handelingen van de verdachte voor 23 juli 2021 kunnen niet wettig en overtuigend bewezen worden, maar dragen er wel aan bij dat in de te bewijzen periode sprake is geweest van stalking.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat een groot deel van de in de tenlastelegging opgenomen handelingen op basis van het dossier niet bewezen kan worden of geen belagend karakter heeft. De laatste drie ten laste gelegde handelingen in 2024 kunnen bewezen worden, maar zijn onvoldoende om te kunnen concluderen dat is voldaan aan het vereiste van stelselmatigheid.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belagingshandelingen in 2020 en 2021 en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte is onder meer ten laste gelegd dat hij de aangeefster in 2020 en in 2021 heeft belaagd door haar – al dan niet via haar opdrachtgever [naam 2] – meerdere berichten te sturen, op haar blogs te reageren, een yogales bij haar te volgen en haar een handgeschreven brief te sturen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het hem begin januari 2022 duidelijk was dat de aangeefster geen contact meer met hem wilde. De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat het in de periode daarvoor voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat zijn handelen ongewenst was. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de inhoud van de onderlinge berichten via Facebook in die periode geen belagend karakter heeft. Voor zover er verder sprake is geweest van contacten van de verdachte met aangeefster in 2020 en 2021 kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen of deze een belagend karakter hadden en er aldus sprake was van een opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Dit betekent dat de in 2020 en 2021 ten laste gelegde belagingshandelingen niet kunnen worden bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde handelingen op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3.
Nadere bewijsoverweging
Van belaging is sprake als een verdachte wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander om die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat het voor de verdachte vanaf begin januari 2022 duidelijk was dat de aangeefster geen contact meer met hem wilde. Dat heeft de verdachte ter terechtzitting ook verklaard. Desondanks is hij daarna twee jaar lang doorgegaan met het op verschillende wijzen zoeken van contact met de aangeefster. Zo heeft hij in 2022 – onder meer via de opdrachtgever van aangeefster, [naam 2], met een kopie aan aangeefster – aangeefster verschillende e-mails gestuurd, stuurde hij haar een boek terug waarin hij op de eerste pagina het woord “waan” had geschreven met een pijl naar haar naam, benaderde hij haar via Instagram en boekte hij, wetende dat hij niet meer welkom was in de yogalessen van de aangeefster, een proefles bij haar in een andere sportschool. Het bleef echter niet bij deze pogingen om contact te hebben met de aangeefster. De verdachte zocht in dat jaar ook contact met de aangeefster op straat. In januari 2023 stopte hij een brief in haar brievenbus die gericht was aan [naam 2] en later dat jaar stond hij bij haar voordeur te slaan en te schreeuwen. Op 18 januari 2024 benaderde de verdachte de aangeefster opnieuw op straat bij [naam 2]. Op 24 januari 2024 kwam de verdachte bij de aangeefster aan de voordeur. Toen zij niet met hem wilde praten, ging hij dichtbij haar staan en begon te schreeuwen en ging hiermee door ook nadat zij liet merken dat zij bang voor hem was. Op 20 februari 2024 benaderde de verdachte de aangeefster opnieuw op straat, blokkeerde hij de doorgang voor haar, kwam heel dichtbij haar staan en zei “ik heb het recht om met je te praten”.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn gedrag zoals hiervoor besproken stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de beoordelingsfactoren zoals hiervoor omschreven geen van allen op zichzelf doorslaggevend zijn maar in samenhang moeten worden beoordeeld. Zo is de frequentie van de door de verdachte verrichte gedragingen wellicht niet zodanig dat daaruit zonder meer volgt dat van belaging sprake is. Echter, de aard en de intensiteit van die gedragingen en de periode waarover die zijn gepleegd, maken dat kan worden gesproken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van januari 2022 tot en met 20 februari 2024 met zijn handelen wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster met het oogmerk om haar te dwingen het contact met hem te dulden dan wel om haar vrees aan te jagen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij in de pleegperiode van 1 januari 2022 tot en met 20 februari 2024 te Haarlem, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door:
- begin 2022 die [slachtoffer] een boek toe te sturen, en
- op 20 mei 2022 die [slachtoffer] een of meerdere e-mails te sturen, en
- op 22 juni 2022 die [slachtoffer] een of meerdere berichten via Instagram te sturen, en
- op 29 juni 2022 die [slachtoffer] op straat aan te spreken, en
- in november 2022 een proefles aan te vragen bij die [slachtoffer], en
- omstreeks 23 januari 2023 die [slachtoffer] een brief te sturen, en
- op 14 augustus 2023 de woning van die [slachtoffer] te bezoeken, en
- op 18 januari 2024 die [slachtoffer] op straat aan te spreken, en
- op 24 januari 2024 die die [slachtoffer] bij haar woning op te zoeken en aan te spreken en
- op 20 februari 2024 die [slachtoffer] op straat aan te spreken,
met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
belaging
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor de [adres 2]. Ook moet de verdachte worden veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderd uren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen voor de duur van drie jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod ten aanzien van de [adres 2] Voor iedere overtreding van deze maatregel door de verdachte moet vervangende hechtenis voor de duur van twee weken worden toegepast, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft gevorderd de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman geheel subsidiair verzocht de eis van de officier van justitie sterk te matigen, omdat de raadsman uitgaat van een veel kortere pleegperiode. Gelet op deze korte periode en de beperkte indringendheid van de gebeurtenissen acht de raadsman oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf of een vrijheidsbeperkende maatregel niet passend. Indien de rechtbank dat nodig acht, kan de reclassering in de vorm van bijzondere voorwaarden toezicht houden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich gedurende ruim twee jaar schuldig gemaakt aan de belaging van zijn voormalig yogadocent. Zelfs nadat het voor de verdachte duidelijk was dat het slachtoffer geen contact meer wilde met de verdachte, heeft hij haar onder andere meerdere berichten gestuurd en een proefles yoga bij haar aangevraagd. Ook heeft hij het slachtoffer (op intimiderende wijze) op straat aangesproken en is hij meermalen naar haar woning gegaan, steeds met het doel om contact met haar te krijgen en in gesprek te komen.
De verdachte heeft door zijn handelen in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, zo blijkt ook uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens en de belangen van het slachtoffer. De verdachte heeft slechts oog gehad voor zichzelf en de kwestie die hij naar eigen zeggen had op te lossen met het slachtoffer, waarbij hij de gevoelens van het slachtoffer van ondergeschikt belang achtte aan het belang van het afronden van die kwestie. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte zich nog steeds de ernst en de strafwaardigheid van zijn gedragingen niet lijkt in te zien. Ook heeft hij opgemerkt dat hij niet zal stoppen met het zoeken van contact met het slachtoffer totdat de kwestie is opgelost. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder wegens een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting. Bovendien liep de verdachte in een proeftijd in verband met een eerdere veroordeling. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 5 juni 2024. De verdachte heeft met de reclassering het ten laste gelegde feit niet willen bespreken en geen informatie willen verstrekken over zijn persoonlijke omstandigheden. Ondanks het feit dat de reclassering de situatie van de verdachte zorgelijk vindt, kan zij het risico op recidive niet inschatten en ziet zij geen mogelijkheden om met bijzondere voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. De reclassering adviseert een contactverbod op te leggen met het slachtoffer.
Op te leggen straf
De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een forse taakstraf. Bij het bepalen van de duur van die taakstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 150 uren op zijn plaats is, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid.
Op te leggen maatregel en dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de toenemende intensiteit van de belagingshandelingen en omdat de verdachte heeft verklaard niet te zullen stoppen met het zoeken van contact met het slachtoffer ‘totdat de kwestie is opgelost’, is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten, ook een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr moet worden opgelegd, inhoudende een contactverbod en een locatieverbod. Het contactverbod houdt in dat de verdachte gedurende drie jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum en - plaats]. Het locatieverbod houdt in dat de verdachte zich gedurende drie jaren niet zal ophouden in de [adres 2].
De rechtbank beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval de verdachte niet aan de maatregel voldoet. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen van de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen tegenover de aangeefster, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 3.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering sterk te matigen, gelet op het kortdurende karakter van dat deel van de ten laste gelegde handelingen die bewezen verklaard kunnen worden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Gezien de aard en omstandigheden van het bewezenverklaarde is het evident dat de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is geschonden en dat sprake is van aantasting in de persoon en dus van immateriële schade. Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 750,00 komt de rechtbank billijk voor als zijnde het bedrag waarop de schade kan worden begroot. De rechtbank heeft hierbij gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van het feit. Ook weegt de rechtbank de intensiteit van de belagingshandelingen van de verdachte in 2024 mee en heeft zij gelet op welke bedragen in vergelijkbare zaken worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het bepalen van de startdatum van de wettelijke rente zoekt de rechtbank aansluiting bij de eerste bewezenverklaarde belagingshandeling in januari 2022. De rechtbank ziet daarmee aanleiding de startdatum van de wettelijke rente te bepalen op 1 januari 2022.
De rechtbank zal het overige deel van de vordering afwijzen.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: belaging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 20 juli 2023 in de zaak met parketnummer 15/103621-23 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte wegens vernieling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van tien uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 9 augustus 2023 aan de verdachte toegezonden. De proeftijd is ingegaan op 4 augustus 2023.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 12 maart 2024 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. Hoewel door de officier van justitie op voorhand schriftelijk gevorderd, heeft noch de officier van justitie, noch de verdediging ter terechtzitting een standpunt ingenomen over de vordering tot tenuitvoerlegging. Gelet daarop ziet de rechtbank reden de vordering af te wijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
150 (honderdvijftig) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht. De rechtbank waardeert elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht op twee uur te verrichten arbeid.
Maatregel 38v Sr
Legt aan de verdachte op een
vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod en een locatieverbod. Het contactverbod houdt in dat de verdachte gedurende drie jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum en - plaats]. Het locatieverbod houdt in dat de verdachte zich gedurende drie jaren niet zal ophouden in de [adres 2].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 (zeven) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 750,00(zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van voornoemde benadeelde partij van een bedrag van € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer
15/103621-23 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Straathof, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. C.S. Schoorl, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 augustus 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)