ECLI:NL:RBNHO:2024:8622

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/353809
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 juli 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is aangespannen door Jeugdbescherming te Amsterdam, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De minderjarige verblijft sinds december 2021 in een pleeggezin bij haar oom en tante. De ondertoezichtstelling is oorspronkelijk ingesteld op 17 augustus 2021 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en haar moeder, die de Chinese nationaliteit heeft, zorgvuldig beoordeeld. De moeder heeft moeite om aan de behoeften van haar dochter te voldoen en is onvoorspelbaar in haar contact met de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de onveilige situatie en de ongeschikte woonomstandigheden van de moeder. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met twaalf maanden te verlengen, tot respectievelijk 17 augustus 2025. Dit is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, die momenteel goed functioneert in het pleeggezin. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de moeder meewerkt aan de afwikkeling van de erfenis van de vader, om verdere spanningen te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/353809 / JU RK 24-891
Datum uitspraak: 31 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Jeugdbeschermingte Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de pleegouder 1] en [de pleegouder 2],
hierna te noemen: de pleegouders/de oom en tante,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van 13 juni 2024;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) met als onderwerp ‘Toetsing voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na 2 jaar’ van 5 juli 2024;
- de brief van de GI van 26 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door een tolk Mandarijn;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordigers van de GI;
- de pleegouders.
1.3.
[de minderjarige] heeft voor de zitting haar mening gegeven in een apart gesprek met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds december 2021 in het pleeggezin van haar oom en tante vz.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [de minderjarige] bij beschikking van 17 augustus 2021 onder toezicht gesteld. Deze maatregel is steeds verlengd en duurt nu nog tot 17 augustus 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 maart 2022 machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleeggezin. Deze machtiging is telkens verlengd en duurt nu nog tot 17 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen met een jaar. Ook heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin te verlengen met een jaar. Tot slot heeft de GI verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI naar voren gebracht dat [de minderjarige] in haar leven al veel heeft meegemaakt, waaronder huiselijk geweld tussen haar ouders, die voor haar onvoldoende beschikbaar waren, en alcoholverslaving van haar inmiddels overleden vader. Het lukt de moeder verder niet goed om aan te sluiten bij de behoeftes van haar dochter. De moeder moet nog veel stappen zetten op het gebied van haar eigen persoonlijke ontwikkeling voordat er sprake is van een stabiele situatie. Daarnaast is zij onvoorspelbaar gebleken in het contact. Zo vertrekt zij op willekeurige momenten naar China, zonder rekening te houden met [de minderjarige] , wat voor veel onrust en onduidelijkheid zorgt. Ook ervaren de GI en Levvel dat het dan lastig is contact met de moeder te krijgen, al is namens de GI op de zitting opgemerkt dat hun samenwerking met haar inmiddels wat is verbeterd. Tot slot beschikt de moeder al langere tijd niet over een (vaste) woning waar [de minderjarige] ook kan verblijven.
Hoewel [de minderjarige] zich bij de pleegouders goed ontwikkelt, heeft zij moeite haar gevoelens te uiten. Ook heeft zij pas sinds kort hulp om alle ingrijpende gebeurtenissen te verwerken.
Verder is de relatie tussen de moeder en de pleegouders sinds het overlijden van de vader onder spanning komen te staan vanwege de zeer ingewikkelde situatie rond zijn erfenis.
De GI is van mening dat de doelen voor de ondertoezichtstelling nog niet volledig zijn behaald. De GI wil er toezicht op houden of het de moeder lukt om zich te houden aan de omgangsafspraken met [de minderjarige] . Zo nodig zal de GI overwegen de moeder een schriftelijke aanwijzing te geven. De GI is van mening dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt. De GI heeft in dit kader ook overwogen een gezagsbeëindigende maatregel te verzoeken, maar heeft hiervan afgezien. De GI verwacht namelijk dat de relatie tussen de moeder en de pleegouders nog meer onder druk komt te staan als deze laatsten met de voogdij belast zouden worden. Hierdoor zou [de minderjarige] nog meer klem tussen hen komen te zitten. Verder is de moeder nog de enige levende biologische ouder, en is [de minderjarige] erg loyaal naar haar. De GI voorziet dat het nadelig zou zijn voor de relatie tussen moeder en dochter wanneer het gezag van de moeder wordt beëindigd. Dit jaar wil de GI het perspectief van [de minderjarige] bepalen; op dit moment is er nog geen perspectiefbesluit genomen.
4.
De standpunten
4.1.
De Raad heeft ingestemd met het voorgenomen besluit van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing te verlengen.
4.2.
[de minderjarige] heeft aangegeven dat het wel goed met haar gaat. Zij wil bij haar oom en tante blijven, waar zij in het gezin is opgenomen en goed wordt verzorgd. Als het zou kunnen, zou zij in de toekomst heel graag weer bij haar moeder willen wonen. [de minderjarige] begrijpt dat dit vanwege de woonruimte van de moeder nu niet handig is. Nu verblijft [de minderjarige] elk weekend van vrijdagavond tot zondag bij de moeder, die zich altijd aan de afspraken houdt. Als zij weer bij de moeder zou kunnen wonen, zou [de minderjarige] wel contact willen houden met haar oom en tante.
Inmiddels heeft [de minderjarige] gesprekken bij Levvel, waar zij ook op de wachtlijst staat voor diagnostiek.
4.3.
De moeder is het eens met verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Zij zou het liefst willen dat [de minderjarige] bij haar woont, als zij een geschikte woning heeft. De moeder ziet geen andere belemmeringen voor plaatsing van haar dochter bij haar dan de woonruimte. De band tussen hen is heel goed. De moeder ziet wel in dat zij zich moet aanpassen aan Nederlandse normen en waarden. Zij heeft zelf hulp van een maatschappelijk werker geregeld.
4.4.
De pleegouders staan achter verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Het gaat bij hen en op school goed met [de minderjarige] . De pleegouders zien meer beletselen voor plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder dan alleen de huisvesting.
De pleegouders hebben verder aangegeven grote problemen te hebben met het afhandelen van de nalatenschap van de vader, omdat de moeder hieraan niet meewerkt. Zij reageert bijvoorbeeld niet op berichten van de advocaat van de pleegouders, en wantrouwt de advocaat ook. [de minderjarige] krijgt de spanningen mee die de situatie meebrengt en staat door het probleem minder centraal dan nodig is. De pleegouders hebben nu helemaal geen contact met de moeder.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de bevoegdheid
5.1.
Omdat de moeder de Chinese nationaliteit heeft en [de minderjarige] de Nederlandse, moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek van de GI. Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) juncto artikel 7 Brussel II ter rechtsmacht toe en kan de rechter een oordeel geven over dit verzoek.
Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht op het verzoek van toepassing is. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht op het verzoek van toepassing.
Ten aanzien van de verzoeken
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] nog steeds zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is nog altijd sprake van de volgende concrete ontwikkelingsbedreigingen. [de minderjarige] heeft een belast verleden, met huiselijk geweld tussen de ouders, emigratie vanuit China, de alcoholverslaving en het onverwachte overlijden van haar vader, en fysiek en emotioneel onvoldoende beschikbare ouders. Verder ziet de moeder geen andere problemen dan haar huisvesting. De GI en hulpverlening beschrijven echter dat de moeder nog veel moet leren over sensitief en responsief opvoeden. Zij kan zich namelijk niet goed inleven in de belevingswereld van [de minderjarige] of daarbij goed aansluiten. Ook moet de moeder nog een meer westerste opvoedstijl leren, die zij eigenlijk zelf zwak vindt. Daardoor heeft zij, in elk geval in het verleden, veel druk op [de minderjarige] gelegd en is zij heel kritisch op haar dochter (geweest).
Daar komt nu nog bij dat de afwikkeling van de erfenis van de vader in de weg kan staan aan de onderlinge relaties. Er is het risico dat [de minderjarige] last krijgt van de spanningen van de pleegouders hierover, voor zover zij dat niet al heeft.
Tot slot heeft [de minderjarige] pas sinds recent hulp gehad om het verleden te verwerken. De kinderrechter acht het erg positief dat [de minderjarige] nu open staat voor hulp en dat goed gekeken kan worden welke ondersteuning zij nodig heeft.
5.3.
De zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen wordt niet of onvoldoende geaccepteerd, omdat de moeder wisselend is in haar houding tegenover hulpverlening. Zij heeft hulp voor haar eigen trauma’s niet aanpakt en is verder onvoorspelbaar is in haar contact met de GI en Levvel. Wanneer zij het niet eens is met de hulpverlening, trekt zij haar eigen plan.
5.4.
Ondanks de mening van de GI dat de moeder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, is de kinderrechter van oordeel dat nu nog wel is voldaan aan de vereisten van artikel 255, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De GI heeft namelijk nog geen perspectiefbesluit genomen die de rechtbank in het kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing kan toetsen. De GI heeft wel overwogen de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken onderzoek te doen naar beëindiging van het ouderlijk gezag. Vanwege verwachte nadelige gevolgen voor [de minderjarige] en haar relatie met haar moeder, heeft de GI echter besloten dit niet te doen.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen met twaalf maanden. De komende tijd moet [de minderjarige] duidelijkheid krijgen over haar toekomstperspectief en de rol van haar moeder in haar leven. Verder moet [de minderjarige] hulp krijgen van Levvel, vanuit de plek bij haar oom en tante waar zij kan verwerken wat zij heeft meegemaakt. Ook zal Levvel diagnostiek uitvoeren, zodat de juiste hulp en ondersteuning voor [de minderjarige] ingezet kunnen worden.
Daarnaast moet de GI er toezicht op houden dat de moeder de afspraken over de omgang met [de minderjarige] nakomt.
Tot slot benadrukt de kinderrechter dat het van groot belang is dat de moeder voortvarend meewerkt aan de afwikkeling van de erfenis, zodat er zo snel mogelijk een oplossing gezocht kan worden voor deze ingewikkelde en spanningsvolle situatie. De kinderrechter maant de moeder daarbij niet te wantrouwend te zijn naar de pleegouders of hun advocaat.
5.4.
Gelet op het voorgaande is ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Los van de ongeschikte woonruimte van de moeder, is gebleken dat het nog een belangrijk aandachtspunt voor haar is om goed bij haar dochter aan te sluiten. [de minderjarige] heeft een veilige basis bij haar oom en tante, bij wie zij het goed doet. Daarom zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen met twaalf maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]van 17 augustus 2024 tot 17 augustus 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een voorziening voor pleegzorg van 17 augustus 2024 tot 17 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024 door mr. M.C.A Onderwater, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 12 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.