In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, Airhelp, heeft de vervoerder, KLM Cityhopper B.V., gedagvaard na een verstekvonnis van 24 augustus 2022, waarbij de vervoerder was veroordeeld tot betaling van compensatie aan een passagier wiens vlucht was geannuleerd. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een vlucht van Graz naar Atlanta via Amsterdam op 1 april 2022, maar deze vlucht werd geannuleerd, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht miste en meer dan zes uur later op zijn eindbestemming aankwam. Airhelp, die de vordering van de passagier had overgenomen, vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder kwam in verzet tegen het verstekvonnis en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een capaciteitsreductie op de luchthaven Schiphol. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had onderbouwd waarom specifiek de vlucht KL1896 moest worden geannuleerd en dat er geen bewijs was dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter bevestigde het verstekvonnis en veroordeelde de vervoerder in de proceskosten.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese wetgeving en de noodzaak om adequaat bewijs te leveren voor claims van buitengewone omstandigheden.