In deze zaak hebben de passagiers, eisers in het geding, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Swiss International Air Lines AG, vanwege een vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Punta Cana via Zürich op 29 september 2022. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist door een vertraging van meer dan 24 uur, wat hen heeft doen besluiten compensatie te eisen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat er geen alternatieve vlucht beschikbaar was die hen eerder naar de eindbestemming had kunnen brengen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder gehouden is tot betaling van de compensatie van € 1.200,00 per passagier, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de passagiers onvoldoende hebben aangetoond dat de gemaakte kosten meer omvatten dan gebruikelijke werkzaamheden. De proceskosten zijn voor rekening van de vervoerder, die in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.