ECLI:NL:RBNHO:2024:8694

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
10607833 \ CV EXPL 23-4357
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak hebben de passagiers, eisers in het geding, een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Swiss International Air Lines AG, vanwege een vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Punta Cana via Zürich op 29 september 2022. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist door een vertraging van meer dan 24 uur, wat hen heeft doen besluiten compensatie te eisen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelt dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat er geen alternatieve vlucht beschikbaar was die hen eerder naar de eindbestemming had kunnen brengen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder gehouden is tot betaling van de compensatie van € 1.200,00 per passagier, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de passagiers onvoldoende hebben aangetoond dat de gemaakte kosten meer omvatten dan gebruikelijke werkzaamheden. De proceskosten zijn voor rekening van de vervoerder, die in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10607833 \ CV EXPL 23-4357
Uitspraakdatum: 14 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: [gemachtigde] (Yource B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Swiss International Air Lines AG
gevestigd te Bazel (Zwitserland)
gedaagde
hierna te noemen :de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C.C.M. Bootsman en mr. F.B. Mahabali

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 14 juni 2023 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder hen diende te vervoeren van Amsterdam via Zürich (Zwitserland) naar Punta Cana (Dominicaanse Republiek) met de vluchtcombinatie LX725 en WK34 op 29 september 2022.
2.2.
Vlucht LX725 van Amsterdam naar Zürich is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht naar Punta Cana gemist. Zij zijn omgeboekt op een alternatieve vlucht, waarmee zij 25 uur en 50 minuten later dan oorspronkelijk op de overeengekomen eindbestemming zijn gearriveerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daarnaast vorderen de passagiers de kantonrechter om een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012 (Brussel I bis-Verordening).
3.3.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.4.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft een beroep op buitengewone omstandigheden gedaan. De kantonrechter overweegt als volgt. Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, niet is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming als gevolg van de annulering te voorkomen dan wel te beperken. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’ uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Als onbetwist staat vast dat de passagier is omgeboekt naar een vlucht waarmee 25 uur en 50 minuten later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen. Het is aan de vervoerder om in een dergelijk geval voldoende aannemelijk te maken dat er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door hemzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de alternatief aangeboden vlucht.
4.3.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij gebruik maakt van een automatisch boekingssysteem. Dit systeem kiest altijd de eerst mogelijke vlucht. Punta Cana is gedurende de (na)zomermaanden een populaire bestemming. De plekken op deze vluchten zijn zeer beperkt en vaak volgeboekt. Hiervan was ook sprake ten tijde van de omboeking van de passagiers. Op andere vluchten vanuit Zürich naar Punta Cana kwamen geen vrije plekken naar voren. Indien er een eerdere vlucht beschikbaar was, dan waren de passagiers volgens de vervoerder naar die eerdere vlucht omgeboekt.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder zijn verweer op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om, bijvoorbeeld, schermafdrukken van het geautomatiseerde systeem en/of een onderbouwde toelichting op dit systeem te overleggen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk heeft gemaakt dat de alternatief aangeboden vluchten een redelijke maatregel vormen in de zin van bovengenoemd arrest.
4.5.
Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment vast zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de compensatie te betalen in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde afgifte van het certificaat ex artikel 53 EEX-Vo 1215/2012 wordt vooralsnog bij gebrek aan belang afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 129,14;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter