In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Austrian Airlines. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Belgrado via Wenen op 4 juli 2022. Door een vertraging van de vlucht, die het gevolg was van een tekort aan beveiligingspersoneel op Schiphol, arriveerde de passagier 6 uur en 3 minuten later dan gepland op zijn eindbestemming. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden door de drukte op Schiphol. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende had onderbouwd hoe deze drukte had geleid tot de vertraging van de vlucht. De kantonrechter concludeerde dat de vertraging niet kon worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid en dat de passagier recht had op compensatie. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 250,00 toe, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier niet voldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, aangezien de vervoerder ongelijk kreeg.
Het vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims van buitengewone omstandigheden.