ECLI:NL:RBNHO:2024:8833

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
C/15/353813 / JU RK 24/892
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het gezin

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan over de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van verschillende minderjarigen uit een gezin. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling van alle kinderen en de uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] in een 24-uurs instelling, en [de minderjarige 3] bij de grootmoeder. De kinderrechter concludeert dat er ernstige zorgen zijn over [de minderjarige 2], die kampt met een cognitieve achterstand en gedragsproblemen, en verleent de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor hem. Voor de andere kinderen, waaronder [de minderjarige 1], [de minderjarige 3], [de minderjarige 4], [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6], zijn de zorgen onvoldoende onderbouwd, en de verzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden afgewezen. De kinderrechter benadrukt dat de ouders en grootmoeder in het vrijwillige kader al pogingen hebben gedaan om hulpverlening te organiseren, maar dat dit door verschillende factoren niet is gelukt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders en grootmoeder hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/353813 / JU RK 24/892
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] ,
[de minderjarige 4],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 4] ,
[de minderjarige 5],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 5] ,
en
[de minderjarige 6],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 6] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat ouders: mr. M.M. Altena-Staalenhoef, kantoorhoudende te Amsterdam,
en voor zover het verzoek [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] betreft:
[de grootmoeder],
de grootmoeder (moederszijde) en tevens de voogd,
hierna te noemen: de grootmoeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. M.E. van der Zouw, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlage van de Raad, binnengekomen op 14 juni 2024;
  • een bericht van de grootmoeder met als bijlage een “plan van aanpak evaluatie” van juni 2024 ten aanzien van [de minderjarige 3] , binnengekomen op 12 augustus 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren is geweest op 13 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders met hun advocaat;
  • de grootmoeder met haar advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , als vertegenwoordiger van de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
1.3.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] ( [de minderjarige 1] ), [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] is niet voor het kindgesprek verschenen. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zijn wel verschenen en hebben voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter. [de minderjarige 2] heeft daarbij aan de kinderrechter verteld zich niet te kunnen vinden in de verzochte ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Hij wil bij de grootmoeder blijven. Ook [de minderjarige 3] heeft de kinderrechter verteld bij de grootmoeder te willen blijven. Verder heeft [de minderjarige 3] aangegeven geen behoefte te hebben aan hulpverlening.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn sinds [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd. Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] .
2.2.
Bij beschikking van 9 maart 2016 is het gezag van de moeder over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] door de rechtbank beëindigd. Daarbij is de grootmoeder benoemd tot voogd over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.3.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] wonen bij de grootmoeder. [de minderjarige 2] verblijft wisselend bij de grootmoeder en de ouders. [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] wonen bij de ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft de kinderrechter verzocht de kinderen voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen. Ook heeft de Raad de kinderrechter verzocht machtiging te verlenen om [de minderjarige 2] voor één jaar uit huis te plaatsen in een 24-uurs instelling en [de minderjarige 3] voor één jaar uit huis te plaatsen in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder. De Raad heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad in het verzoekschrift en ter zitting – samengevat – het navolgende gesteld. Er zijn zorgen over de thuissituatie van de kinderen bij de ouders en de grootmoeder, die zich kenmerkt door onveiligheid, verminderde (emotionele) beschikbaarheid en onvoldoende begrenzing, sturing en toezicht van de primaire opvoeders, te weten de ouders en de grootmoeder. In de beide thuissituaties is sprake van structurele problematiek, bestaande uit de persoonlijke en financiële problematiek van de ouders en de persoonlijke problematiek van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] . De kinderen zijn in het verleden blootgesteld aan huiselijk geweld tussen de ouders en hebben op jonge leeftijd een uithuisplaatsing meegemaakt. Het is nog onduidelijk in hoeverre er sprake is van onderliggende trauma’s bij de kinderen als gevolg van deze ingrijpende gebeurtenissen. In ieder geval hebben [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] last van onverwerkte trauma’s, waarvoor passende therapie en behandeling niet van de grond komt. Daardoor is bij [de minderjarige 3] sprake van woedeaanvallen en [de minderjarige 4] heeft zijn hoofd vol en komt niet tot leren. [de minderjarige 2] , een kwetsbare jongen met een cognitieve achterstand en het syndroom van Recklinghausen, maar ook [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] , zijn veelvuldig op een laat tijdstip en zonder toezicht op straat te vinden. Dit is te wijten aan het gebrek aan afstemming en communicatie tussen de ouders en de grootmoeder, met als gevolg ongewenste contacten van de kinderen met de politie en de straatcoaches.
De ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige 1] is gelegen in het schoolverzuim en zijn schorsing, zijn vrijetijdsbesteding, zijn beïnvloedbaarheid en de negatieve invloed van zijn vriendenkring.
Bij [de minderjarige 2] , ten aanzien van wie de zorgen van de Raad het grootst zijn, is sprake van middelengebruik (alcohol en drugs) en mogelijk crimineel handelen. Daar komt bij dat de schoolgang van [de minderjarige 2] is gestopt en hij op wisselende plaatsen verblijft. [de minderjarige 2] lijkt niet-ontvankelijk voor gezag en laat zich door de ouders en de grootmoeder niet sturen.
Er zijn ook zorgen over de jongste kinderen; [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] . Bij [de minderjarige 5] is een verandering gezien; zij is meer teruggetrokken en heeft moeite met het uiten van haar emoties. [de minderjarige 6] kan flink boos worden. Ondanks dat de Raad bij hen in mindere mate zorgelijk gedrag ziet, groeien zij op in een complex toedekkend systeem (de kinderrechter begrijpt een systeem waarin de problemen met de mantel der liefde worden bedekt en waarin geen bemoeienis van buitenaf wordt gewenst) waarin al langere tijd sprake is van structurele stress en spanningen. [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] moeten daarom worden meegenomen in de noodzakelijke gezinstherapie, aldus de Raad.
3.3.
Gelet op de problematiek is het de vraag of de ouders en de grootmoeder de kinderen voldoende steun, zorg en nabijheid kunnen bieden en kunnen voorzien in hun specifieke opvoedingsvraag. Ondanks dat er bij de ouders en de grootmoeder langdurig hulpverlening betrokken is (geweest) zijn er nog altijd zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedvaardigheden van de opvoeders, die niet (altijd) op één lijn zitten.

4.De standpunten van de ouders en de grootmoeder

De ouders
4.1.
De ouders hebben ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] , en tegen de uithuisplaatsing van [de minderjarige 3] . Namens de ouders is gevraagd de verzoeken af te wijzen.
4.2.
De ouders verzetten zich niet tegen het verzoek om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] .
4.3.
Voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] is geen sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling waarvoor een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Ook een uithuisplaatsing van [de minderjarige 3] is niet noodzakelijk, aldus de ouders.
4.4.
Door en namens de ouders is het navolgende aangevoerd.
Bij [de minderjarige 1] is geen sprake meer van schoolverzuim omdat de ouders, de grootmoeder en de school hierover afspraken hebben gemaakt. Verder blijkt dat [de minderjarige 1] zich goed aan de regels bij de grootmoeder houdt en door de straatcoaches als rustiger en evenwichtiger wordt gezien.
[de minderjarige 3] ontwikkelt zich positief. De school van [de minderjarige 3] heeft verklaard niet in te zien waarom een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
Voor [de minderjarige 4] , maar ook [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] , zijn er geen zorgen die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Mocht al sprake van zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij deze kinderen, dan is (de afgelopen jaren) gebleken dat de ouders en de grootmoeder de voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening zoeken, maar dat de hulpverlening niet van de grond komt en stagneert door een gebrek aan samenwerking tussen de hulpverleners, de vele wisselingen van de jeugdbeschermers en financieringsproblemen. Dit zijn geen redenen die de ouders en de grootmoeder te verwijten zijn. Wel maakt het dat de ouders betwijfelen of een gedwongen kader ervoor zal zorgen dat de nodige hulpverlening nu wel van de grond komt.
4.5.
De ouders hebben grote zorgen over [de minderjarige 2] , waarmee het al langer niet goed gaat. De ouders zijn al langer bezig om de juiste hulpverlening voor hem op touw te zetten. Ook nu laat de hulpverlening op zich wachten. Inmiddels is de thuissituatie met [de minderjarige 2] onhoudbaar geworden: zijn gedrag brengt onrust voor de andere kinderen uit het gezin en beïnvloedt hen negatief. Daarbij lijkt [de minderjarige 2] niet-ontvankelijk voor de autoriteit van de moeder. De ouders kunnen de situatie niet langer aan.
De grootmoeder
4.6.
Als het gaat om [de minderjarige 1] sluit de grootmoeder (voogdes) zich aan bij het verweer van de ouders en zij vraagt ook om afwijzing van het verzoek. Als het gaat om [de minderjarige 2] , verzet de grootmoeder zich (nu) tegen toewijzing van de verzochte maatregelen. Daartoe is door en namens de grootmoeder het volgende aangevoerd.
4.7.
De grootmoeder heeft aanvankelijk ingestemd met de verzoeken voor [de minderjarige 2] maar heeft haar standpunt gewijzigd na een incident op 29 juni 2024, waarbij [de minderjarige 2] door een groep jongens ernstig is mishandeld. Dit komt omdat grootmoeder veranderingen heeft gezien bij [de minderjarige 2] ; hij is rustiger, luistert naar haar, en zoekt en krijgt bescherming bij de grootmoeder. Een uithuisplaatsing is daarom niet in zijn belang. Wel heeft [de minderjarige 2] passende hulpverlening nodig. Een ondertoezichtstelling is daarvoor niet nodig omdat de grootmoeder (en de ouders) in het vrijwillige kader voldoende inspanningen verrichten om de hulpverlening voor [de minderjarige 2] op te zetten. Zo is de grootmoeder met [de minderjarige 2] naar een kinderpsycholoog in het Rode Kruis Ziekenhuis geweest en [de minderjarige 2] heeft daar een IQ-onderzoek ondergaan. Daarnaast hebben de moeder en de grootmoeder onderzocht of een plaatsing bij de Stichting Wij zijn BROER! GGZ in [plaats] (hierna te noemen: Wij zijn BROER!) mogelijk is. Tot slot is het Centrum Jeugd & Gezin (CJG) al in vrijwillig kader betrokken.

5.Het standpunt van de GI

5.1.
Ter zitting heeft de GI aangegeven dat er al jaren lang sprake is van problematiek in het gezin, waarbij er wisselend sprake is geweest van ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. Systeemtherapie (bijvoorbeeld bij de Viersprong) ziet de GI als enige passende hulp om de problematiek in het gezinssysteem aan te pakken. Daarnaast heeft de GI haar zorgen geuit over het voornemen tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] . Hij is aangemeld voor plaatsing en behandeling bij de Hondsberg, maar nog niet duidelijk is of dat passend en vruchtbaar is voor [de minderjarige 2] . Behandeling heeft namelijk weinig kans van slagen als de motivatie bij de betrokkenen ontbreekt. Ook zal [de minderjarige 2] na de behandeling (na 6 tot 9 maanden) terug komen in hetzelfde milieu/systeem. Daarom moet het gezinssysteem als geheel worden onderzocht en aangepakt, aldus de GI.
5.2.
Desgevraagd heeft de GI aangegeven geen heil te zien in een eventuele plaatsing bij Wij zijn BROER!, nu de LVB-problematiek van [de minderjarige 2] een contra-indicatie vormt. In het verlengde daarvan is het ook onduidelijk of een plaatsing bij Wij zijn BROER! passend is bij de persoon en de (andere) problematiek van [de minderjarige 2] , die als kwetsbare en beïnvloedbare jongen, daar dan omgeven wordt door kinderen met allerlei problematiek.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter wijst het verzoek om ondertoezichtstelling en machtiging tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] in een 24-uurs instelling toe voor één jaar. Het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] , en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 3] in het netwerkpleeggezin van de grootmoeder, wijst de kinderrechter af. Daarvoor is het volgende redengevend.
De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige 2]
6.2.
Uit de stukken en wat op de zitting aan de orde is geweest blijkt dat [de minderjarige 2] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hij is nu dertien jaar en heeft een cognitieve achterstand waardoor hij op het niveau van een vijfjarige functioneert. [de minderjarige 2] heeft het syndroom van Recklinghausen en heeft daardoor vanaf de puberteit een vergrote kans op het ontwikkelen van tumoren en psychische problemen. [de minderjarige 2] is zodoende bijzonder kwetsbaar en de verwachting is dat dit de komende jaren tijdens zijn puberteit verder zal toenemen. [de minderjarige 2] loopt nu al vast op meerdere leefgebieden, waaronder op school en in zijn sociale netwerk. Hij vertoont ernstige gedragsproblemen. Zo heeft hij sinds april 2023 geen dagbesteding, gaat hij niet naar school en begeeft hij zich op straat in de verkeerde kringen, met naar de kinderrechter heeft begrepen ‘grote jongens’. Daar komt bij dat [de minderjarige 2] niet-ontvankelijk is voor het gezag en de sturing van de grootmoeder (voogdes) en de ouders. Hij is erg zelfbepalend en het is vaak niet duidelijk waar en met wie hij is. Zodoende komt hij vaak in onveilige en conflictueuze situaties terecht. Een incident op 29 juni 2024, waarbij [de minderjarige 2] op straat ernstig is mishandeld, onderstreept dit. Noch de grootmoeder, noch de ouders hebben [de minderjarige 2] hiertegen kunnen beschermen en zij hebben zijn veiligheid onvoldoende kunnen waarborgen. Dat [de minderjarige 2] na het incident rustiger is geworden, beter naar de grootmoeder luistert en zijn gedrag zich volgens de grootmoeder lijkt te verbeteren, doet daaraan niet af omdat [de minderjarige 2] veel bij de ouders thuis is. [de minderjarige 2] bepaalt namelijk zelf of hij bij de ouders of de grootmoeder verblijft. Volgens de ouders is de situatie in het gezin bij hen niet langer houdbaar en zijn er nog steeds hevige conflicten tussen [de minderjarige 2] en de moeder of tussen de kinderen onderling.
6.3.
Deze situatie valt te betreuren vooral omdat de ouders en de grootmoeder in het vrijwillige kader hebben geprobeerd om de noodzakelijke hulpverlening en een passende plek voor [de minderjarige 2] te realiseren. Weliswaar is er nu op initiatief van de ouders en de grootmoeder een kinderpsycholoog betrokken en is er IQ-onderzoek afgenomen, maar dit heeft er nog niet toe geleid dat de noodzakelijke hulp van de grond is gekomen.
6.4.
Dat de ouders en de grootmoeder zich nu gewend hebben tot een gespecialiseerde jeugdhulpverlener voor jongeren met psychische problemen, gedrags- en/of verslavingsproblematiek, genaamd “Wij zijn BROER!” geeft de kinderrechter ook onvoldoende zekerheid dat de nodige hulpverlening in een vrijwillig kader tot stand komt. Uit de website van deze zorgaanbieder blijkt namelijk dat deze intensieve dagbehandeling biedt van acht weken, zes dagen per week. Met de GI is de kinderrechter er niet van overtuigd dat dit passende hulpverlening is voor [de minderjarige 2] die kampt met LVB-problematiek en een aandoening die de komende jaren voor nog meer fysieke en psychische problemen kan zorgen.
6.5.
Daarbij komt dat de problematiek van [de minderjarige 2] in de thuissituatie bij de grootmoeder en de ouders hun draagkracht ver lijkt overschrijden. In het belang van [de minderjarige 2] gaat de kinderrechter er nu toch nog vanuit dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de met de voogdij belaste grootmoeder in staat is de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige 2] te dragen binnen een termijn die, gelet op zijn persoon en ontwikkeling, aanvaardbaar te achten is.
6.6.
Al het voorgaande maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat de regie en coördinatie van een jeugdbeschermer nu nodig is om de juiste hulpverlening en begeleiding voor [de minderjarige 2] in te zetten. Bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling zal rekening gehouden moeten worden met het beschadigde vertrouwen van de ouders en de grootmoeder in de jeugdbescherming.
6.7.
Daarnaast acht de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De kinderrechter vertrouwt erop dat de GI alles in het werk zal stellen om een passende plek voor [de minderjarige 2] te vinden.
De ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] , [de minderjarige 4] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6]
6.8.
Voor zover de Raad stelt dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, volgt de kinderrechter de Raad niet. Uit de stukken en wat er op de zitting is gezegd is onvoldoende naar voren gekomen waar de concrete ontwikkelingsbedreiging nu uit bestaat. Wel is gebleken dat [de minderjarige 1] , als de meisjes ( [de minderjarige 5] en [de minderjarige 6] ), weinig tot geen gedragsproblemen vertonen. Dat de twee meisjes bij de ouders opgroeien in een systeem waarin sprake is van structurele stress en spanningen, is daarvoor op zichzelf onvoldoende mede omdat die gezinssituatie door de maatregel voor [de minderjarige 2] zal veranderen. Voor [de minderjarige 1] geldt verder dat hij opgroeit bij de grootmoeder en dat hij de afgelopen maanden nu juist op het gebied van school en sociaal een goede ontwikkeling doormaakt.
6.9.
Ten aanzien van [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] is weliswaar gebleken dat er sprake is van trauma’s uit het verleden, mogelijk vanwege hun eerdere uithuisplaatsing, maar onvoldoende duidelijk is geworden in welke mate dit hun ontwikkeling nu bedreigt. Voor [de minderjarige 4] is dit niet of nauwelijks onderbouwd in het verzoek en dat is ook verder onvoldoende gebleken. Voor [de minderjarige 3] is juist gebleken dat het beter met hem gaat op school en thuis.
Daar komt bij dat onvoldoende gebleken is dat een gedwongen kader noodzakelijk is om de voor [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] noodzakelijke hulpverlening te organiseren. Voor de traumabehandeling van [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] is namelijk met instemming van de ouders en de grootmoeder al langer geleden hulp gezocht bij Kenter en Levvel. Dat die hulp niet van de grond kwam is echter niet te wijten aan de ouders, maar – zo hebben de Raad en de GI ter zitting naar voren gebracht – aan financieringsproblemen bij de gemeente (uitputting van het budget). Tot slot is ook gebleken dat de ouders hulp van het SIG in een vrijwillig kader aanvaarden en dat de ouders, zoals zij ter zitting hebben toegezegd, zich daarvoor zullen blijven inzetten.
Het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 3]
6.10.
[de minderjarige 3] verblijft sinds 1 maart 2021 bij de grootmoeder. Het is de kinderrechter gebleken dat alle betrokkenen, waaronder [de minderjarige 3] zelf, het ermee eens zijn dat hij bij de grootmoeder zal opgroeien en dat een terugplaatsing bij de ouders niet aan de orde is.
6.11.
Nu het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige 3] wordt afgewezen is een beoordeling van het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 3] niet meer nodig. De kinderrechter geeft de Raad wel in overweging om te onderzoeken of de juridische situatie van [de minderjarige 3] in lijn gebracht moet worden met zijn feitelijke situatie die er op neer komt dat hij bij de grootmoeder woont en door haar wordt verzorgd. Blijkens de beschikking van de kinderrechter van 11 juli 2023 is in dat verband al eerder overeenstemming bereikt tussen de toenmalige jeugdbeschermer, de grootmoeder en de ouders, dat de grootmoeder (naast [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ), ook de voogdij over [de minderjarige 3] zou krijgen.
6.12.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt
[de minderjarige 2]met ingang van 13 augustus 2024 tot 13 augustus 2025 onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering;
7.2.
verleent met ingang van 13 augustus 2024 tot 13 augustus 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 2]in een 24-uurs instelling voor jeugdzorg;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024 door mr. J.C.M. Swinkels, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgelegd op 21 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.