Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[naam 1]en
[naam 2]
[naam 3]
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering, het verweer en de voorwaardelijke tegenvordering
€ 1.794,00 opeisbaar. Verder maakt [eiser 1] aanspraak op wettelijke handelsrente, die tot 2 februari 2024 € 1.137,73 bedraagt, en buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.007,36.
4.De beoordeling
Dwaling: juridisch kader
[gedaagde 1] had bij het aangaan van de overeenkomst een onjuiste voorstelling van zaken
Onjuiste voorstelling van zaken is te wijten aan een inlichting van [eiser 1]
€ 229,00 met pen een prijs per dag van € 7,00 geschreven. Met dit stuk heeft [eiser 1] de essentialia van de overeenkomst met [gedaagde 1] besproken. [eiser 1] heeft de gang van zaken dat dit stuk in tegenstelling tot de twee overeenkomsten uitgebreid is besproken en dat de aanbieding zou komen te vervallen als niet meteen zou worden getekend, onvoldoende weersproken. Deze twee overeenkomsten zijn echter - gelet op onder meer de hoeveelheid tekst, in combinatie met de lettergrootte en het taalgebruik - lastig leesbaar voor een gemiddelde niet juridisch onderlegd persoon en daarmee heeft [gedaagde 1] ingestemd met andere prijzen voor dezelfde diensten. Door de eerdere mededelingen heeft [eiser 1] een onjuiste voorstelling van zaken veroorzaakt. Hoewel van [gedaagde 1] mag worden verwacht dat hij weet waarvoor hij tekent en hij een onderzoeksplicht heeft, weegt de mededelingsplicht van [eiser 1] in dit geval zwaarder. Het lag op de weg van [eiser 1] om er voldoende duidelijk op te wijzen dat [gedaagde 1] instemt met andere prijzen voor dezelfde dienstverlening als waarvoor hij eerder dacht te hebben getekend. De onjuiste voorstelling van zaken is dan ook te wijten aan inlichtingen van [eiser 1] .
[gedaagde 1] had de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet gesloten
Conclusie
€ 135,00.