ECLI:NL:RBNHO:2024:8982

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2917 23 _ 3650 23 _ 3967
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot onroerend goed in Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. A. Alkir, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, vertegenwoordigd door mr. J. van der Wal en O. Bekkaoui. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) en de terugvordering van te veel betaalde bijstand. Eiseres ontving sinds 14 oktober 2014 bijstand, maar na een fraudemelding is er een onderzoek ingesteld naar haar financiële situatie, waarbij bleek dat zij onroerend goed in Turkije bezat. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij over vermogen beschikte, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering per 14 oktober 2014. De rechtbank oordeelde dat de intrekking terecht was, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij recht had op bijstand. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/2917, 23/3650 en 23/3967

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigden: mr. J. van der Wal en O. Bekkaoui).

Inleiding

23/2917 blokkering
1.1.
Verweerder heeft de betaling van de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) met ingang van 1 november 2022 geblokkeerd.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder met het besluit van 24 april 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
23/3650 intrekking en terugvordering
1.3.
Met het besluit van 9 december 2022 heeft verweerder de uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 1 november 2022, ingetrokken vanaf 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2022 en de te veel betaalde uitkering over de periode van 14 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2022, zijnde een bedrag van € 113.236,81, van eiseres teruggevorderd.
1.4.
Met het besluit van 7 juni 2023 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder aanpassing van de motivering.
23/3967 afwijzing nieuwe aanvraag
1.5.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om bijstand van 21 december 2022 met het besluit van 24 januari 2023 afgewezen en het verstrekte voorschot van € 1.000,- van eiseres teruggevorderd.
1.6.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 14 juni 2023 ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering.
Alle zaken
1.7.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Tevens was aanwezig [naam 1] (zoon van eiseres).

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres ontving sinds 14 oktober 2014 bijstand naar de norm van een alleenstaande.
3. Naar aanleiding van een fraudemelding, die op 17 september 2020 door verweerder werd ontvangen, inhoudende dat eiseres nog samen zou zijn met haar ex-echtgenoot, zou beschikken over onroerend goed in Turkije en een pensioen ontvangt, heeft verweerder een onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek is onder meer het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) verzocht onderzoek in de Turkse kadasters te verrichten. Het IBF heeft op 31 mei 2022 bericht dat eiseres van 17 mei 1996 tot en met 21 augustus 2014 volledig eigenaar was van bouwgrond (waarop later een gebouw met twee verdiepingen is gebouwd) in [plaats 5] / [plaats 6] (perceelnummer [nummer 1]) en dat zij van 11 januari 2019 tot en met 21 augustus 2019 voor 1/3 deel eigenaar was van bouwgrond in [plaats 3] (perceelnummer [nummer 2]). Door een erkend taxateur is de waarde van de bouwgrond in [plaats 5] per 21 augustus 2014 bepaald op € 48.443,- en de waarde van het aandeel van eiseres in de bouwgrond in [plaats 3] op € 39.748,-.
4. Vanwege de vermoedelijke hoogte van het fraudebedrag is het onderzoek overgedragen aan de sociale recherche. Op 14 november 2022 is eiseres gehoord. Zij beriep zich op haar zwijgrecht.
5. Verweerder heeft vervolgens in de zaken 23/2917 en 23/3650 besloten zoals weergegeven onder de inleiding.
6. Eiseres heeft op 21 december 2022 een aanvraag om bijstand ingediend bij verweerder. Verweerder heeft haar op 23 december 2022 een voorschot van € 1.000,- verstrekt. Op 3 januari 2023 heeft verweerder eiseres verzocht een aantal stukken aan te leveren, waaronder bankafschriften en stukken met betrekking tot het onroerend goed in Turkije waarover zij beschikte. De aanvraag is afgewezen omdat eiseres de gevraagde stukken (ook na de hersteltermijn) niet heeft overgelegd. Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiseres enkele aanvullende stukken ingeleverd. Het bezwaar is ongegrond verklaard, omdat ook met de aanvullende gegevens het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

Beoordeling door de rechtbank

23/3650 intrekking en terugvordering
Intrekking
7. Verweerder heeft de motivering in het besluit van 7 juni 2023 gewijzigd in die zin dat moet worden gelezen dat de uitkering wordt ingetrokken over de periode vanaf 14 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2022 en wordt beëindigd per 9 december 2022. Verweerder heeft de intrekking per 14 oktober 2014 gebaseerd op de schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot de onroerende goederen en de waarde daarvan zoals door de taxateur bepaald. Volgens verweerder is het aannemelijk dat eiseres beschikte over in aanmerking te nemen vermogen dat de vrijlatingsgrens ruim te boven ging en dit dus aan bijstandsverlening in de weg stond. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat het besluit zo moet worden gelezen dat het besluit tot toekenning van bijstand per 14 oktober 2014 geheel is ingetrokken, omdat het recht op bijstand van eiseres als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht van aanvang af niet is vast te stellen. De rechtbank zal het besluit aldus beoordelen, aan de hand van de gronden die eiseres heeft aangevoerd.
8. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het intrekken van bijstand een belastend besluit is. Het is daarom aan verweerder aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking over te gaan. Gelet op het bovenstaande is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres niet heeft gemeld dat zij kort voor de aanvraag om bijstand over vermogen beschikte / heeft kunnen beschikken, waardoor het recht niet meer kan worden vastgesteld.
9. Eiseres voert aan dat het stuk grond in [plaats 5] gemeenschappelijk bezit was van haar en haar ex-man. Het wordt daarom ten onrechte volledig aan haar toegerekend. Het stuk grond moest bij de scheiding worden verkocht om de Turkse advocaat en de overige kosten van de scheiding te betalen. Bij de aanvraag van bijstand in oktober 2014 had eiseres niets meer op haar naam staan. Er is nooit door verweerder gevraagd of zij in het verleden bezittingen heeft gehad. Anders had zij dat wel aangegeven. Eiseres heeft haar inlichtingenverplichting dan ook niet geschonden.
Met betrekking tot het stuk grond in [plaats 3] voert eiseres aan dat dit gaat om een oud stukje grond dat ze van haar vader heeft geërfd. Zij heeft het maar voor een korte tijd op haar naam gehad en heeft het toen verkocht/overgedragen aan haar zoon. Het is moeilijk verkoopbaar aangezien 2/3 deel in het bezit is van andere familieleden. Dat het moeilijk verkoopbaar is, blijkt ook uit het taxatierapport van 20 april 2022. Volgens eiseres blijkt uit het document ‘ [naam 2] ’ dat 1/3 deel van het perceel een WOZ-waarde had van 9.488,92 TL. Eiseres heeft het destijds voor dat bedrag verkocht (omgerekend: € 1.496,68). Eiseres wist niet dat zij haar bescheiden erfdeel door moest geven aan verweerder.
Eiseres voert verder aan dat verweerder eraan voorbijgaat dat gelet op de hoogte van de opbrengst van de grond een eventuele (onbewuste) schending van de inlichtingenplicht ook niet relevant is.
10. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eiseres bij haar aanvraag had moeten melden dat zij minder dan twee maanden daarvoor beschikte over vermogen in de vorm van onroerend goed. In het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand is verweerder bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt aangevraagd. Hierbij wordt in beginsel uitgegaan van een periode van drie maanden. Gezien het feit dat de bouwgrond in de periode van drie maanden voorafgaand aan de datum van ingang van de bijstandsuitkering op naam van eiseres stond geregistreerd, had zij hierover en over de verkoop en financiële afwikkeling daarvan informatie moeten verstrekken. De verklaring dat eiseres slechts mede-eigenaar van de grond was heeft zij niet onderbouwd met bewijsstukken. Er is bovendien onvoldoende duidelijkheid gegeven over haar vermogenspositie in de te beoordelen periode om vast te kunnen stellen of zij bijstandsbehoeftig was.
11. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres bij haar aanvraag niet heeft gemeld dat zij tot augustus 2014 in het bezit was van bouwgrond in [plaats 5] . De inlichtingenverplichting geldt ook voor de periode (kort) voor de aanvraag, dus had eiseres dit wel dienen te melden, ook zonder dat daarnaar specifiek gevraagd wordt. Eveneens staat vast dat eiseres de verkrijging en verkoop in 2019 van bouwgrond in [plaats 3] niet heeft gemeld. Daarmee is gegeven dat eiseres haar inlichtingenverplichting zowel bij haar aanvraag om bijstand als tijdens de periode dat zij bijstand ontving, heeft geschonden. Hierbij is niet van belang of eiseres haar inlichtingenplicht bewust heeft geschonden.
12. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige, dan wel aanvullende, bijstand zou hebben gehad. Eiseres is daarin niet geslaagd. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
13. Eiseres voert aan dat de taxatierapporten onjuist en onbetrouwbaar zijn. De taxateur heeft om de waarde ten tijde van de overdracht in 2014 en 2019 te bepalen gesprekken gevoerd met bewoners en zakenlieden en makelaars die kennis zouden hebben van soortgelijke precedenten. Het spreekt voor zich dat bewoners en zakenlieden geen taxateur zijn en daarom ook geen dan wel weinig kennis hierover hebben. Dat de taxateur verschillende gesprekken zou hebben gehad is niet controleerbaar. Bovendien zijn de precedenten totaal niet hetzelfde als de bouwkavels waarom het gaat en kunnen niet als vergelijkingsmaterieel dienen. Zo is de afstand tot de snelweg anders en is het aantal vierkante meters niet hetzelfde zodat er geen eerlijke vergelijking kan worden gemaakt. Verder heeft de taxateur het stuk grond van 2014 geplaatst in de categorie ‘weinig kopers’ wat aangeeft dat het moeilijk verkoopbaar is. Ook geldt dit voor het stuk grond in 2019. Daarnaast is van belang dat de eigendom van het stuk grond van 2019 is opgedeeld in aandelen, waardoor het negatief wordt beïnvloed en moeilijk verkoopbaar is.
14. Verweerder heeft zich hierover – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat hij zich voor de waarde van de percelen heeft kunnen baseren op de taxatierapporten. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat bij de taxaties wel gesproken is met zakenlieden en bewoners en makelaars uit de buurt, maar dat de taxatie is verricht door de taxateur, onder meer door te kijken naar vergelijkbare stukken grond, die zijn verkocht.
15. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om de verrichte taxaties voor onjuist te houden. Eiseres heeft niet betwist dat de omstandigheden waarmee de taxateur rekening heeft gehouden (wijk in ontwikkeling, vlakbij snelweg) juist zijn. Eiseres heeft haar standpunt ook niet nader onderbouwd aan de hand van bijvoorbeeld op haar initiatief verrichte taxaties. Zo zal in het kader van de echtscheiding een waardebepaling hebben plaatsgevonden, nog los van het feit dat eiseres stelt dat de grond is verkocht maar een koopovereenkomst en betalingsbewijzen niet heeft overgelegd. Dit geldt overigens ook voor het tweede stuk grond.
16. Eiseres voert verder aan dat de gehele opbrengst van de verkoop van de grond in [plaats 5] nodig was voor het betalen van rekeningen verband houdend met de (Turkse) echtscheiding. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij stukken in het geding heeft gebracht, die haar stelling onderbouwen.
17. De rechtbank begrijpt dat eiseres daarmee verwijst naar Turkstalige stukken die zij heeft ingediend. Van deze stukken heeft eiseres echter geen (beëdigde) vertaling in het Nederlands overgelegd, zodat de rechtbank daarvan geen kennis heeft kunnen nemen. De rechtbank kan de inhoud van deze stukken daarom ook niet betrekken in haar oordeel. Daarom kan eiseres niet worden gevolgd in haar standpunt dat zij een onderbouwing heeft gegeven voor haar standpunt dat de gehele opbrengst van de verkoop van de grond in [plaats 5] is gebruikt voor het betalen van rekeningen in verband met de echtscheiding in Turkije.
18. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het recht op bijstand terecht met ingang van 14 oktober 2014 heeft ingetrokken.
(Matiging van de) terugvordering
19. Uit het bovenstaande vloeit voort dat eiseres ten onrechte bijstand heeft ontvangen en dat verweerder gehouden is over te gaan tot terugvordering van de te veel betaalde bijstand, tenzij sprake is van dringende redenen die ertoe leiden dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien.
20. Eiseres voert verder aan dat verweerder meer oog moet hebben voor de menselijke maat en een rechtvaardige afweging moet maken. De terugvordering overtreft de waarde van het gestelde vermogen, waardoor eiseres in een bijstandsgerechtigde situatie terecht gekomen is en daadwerkelijk financiële hulp nodig heeft. Gezien de leeftijd en gezondheid en het voorgaande is de terugvordering onterecht en onevenredig, aldus eiseres.
21. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de terugvordering niet gematigd kan worden. Dit omdat eiseres niet alleen ten aanzien van het vermogen, maar ook ten aanzien van het ontvangen van een (Turkse) uitkering sinds 2012 en haar Turkse bankrekening geen informatie heeft verschaft over de hier in geding zijnde periode. Voorts ziet verweerder in de door eiseres gestelde omstandigheden geen reden om de terugvordering te matigen. Verweerder wijst er daarbij op dat eiseres sinds 26 april 2023 weer bijstand ontvangt.
22. De rechtbank stelt vast dat eiseres eerst tijdens de bezwaarprocedure in verband met de afwijzing van haar aanvraag om bijstand van 21 december 2022 stukken over haar Turkse uitkering (pensioen) en Turkse bankrekening heeft overgelegd. Eiseres ontvangt het pensioen al sinds 2012, maar heeft dit bij haar aanvraag om bijstand in oktober 2014 niet gemeld. Eiseres heeft – onweersproken – ook niet alsnog stukken overgelegd over de periode rondom haar aanvraag om bijstand. Verweerder kan het recht ook daarom niet alsnog vaststellen. Voor matiging van de terugvordering bestaat daarom geen aanleiding. In de door eiseres naar voren gebrachte (medische) omstandigheden ziet de rechtbank evenmin dringende redenen om tot matiging over te gaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de terugvordering is ontstaan als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht en dat niet kan worden gezegd dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op het fraudesignaal. Van belang hierbij is ook dat eiseres inmiddels weer bijstand ontvangt en bij de aflossing rekening gehouden moet worden met de beslagvrije voet.
23/2917 blokkering
23. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de intrekking van (het besluit tot toekenning van) bijstand, heeft verweerder het bezwaar tegen de blokkering per 1 november 2022 terecht niet-ontvankelijk verklaard. De intrekking van de bijstand strekt zich immers ook uit over de periode vanaf 1 november 2022, waardoor er geen belang meer is bij een beoordeling van de blokkering.
23/3967 afwijzing aanvraag 21 december 2022 en terugvordering voorschot
24. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Verweerder heeft dat besluit gehandhaafd, omdat de financiële positie van eiseres onduidelijk is gebleven. Verweerder wijst daarbij op het ontbreken van met name genoemde stukken, die betrekking hebben op haar vermogen in het buitenland, haar bezit van onroerend goed en de aankoop en verkoop van onroerend goed.
25. Eiseres voert aan dat zij wel voldoende informatie heeft verstrekt. Verweerder heeft voldoende stukken om het recht op bijstand vast te stellen. Verweerder heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de bezittingen van eiseres in Turkije. Meer bezittingen heeft eiseres niet. Eiseres voert verder aan dat verweerder niets heeft gedaan met de stukken die zij op 21 maart 2023 heeft ingediend.
26. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat, nu het gaat om een aanvraag, de bewijslast dat eiseres bijstandbehoevend is op haar rust. Voor de beoordeling of sprake is van bijstandbehoevendheid is de financiële situatie essentieel. De door eiseres in bezwaar ingebrachte informatie is nog onvoldoende om het recht te kunnen vaststellen. Zo was niet bekend waar de uitkering uit Turkije op gestort werd, wat het maandelijks bedrag precies was en wat het vermogen op de bankrekening bij de commerciële bank in Turkije was, noch was bekend wat er precies gebeurd is bij de verkoop van het onroerend goed, de financiële afwikkeling daarvan en het verloop van het vermogen daarvan. De stukken die eiseres nadien heeft ingebracht leiden volgens verweerder er niet toe dat het recht op bijstand per 21 december 2022 kan worden vastgesteld. De hoogte van het pensioen van eiseres kan niet worden vastgesteld vanwege het ontbreken van specificaties. Op de bankafschriften is wel zichtbaar dat er geld wordt overgemaakt, maar onbekend is of er inhoudingen op de uitkering plaatsvinden of dat een gedeelte mogelijk naar een ander rekeningnummer wordt overgemaakt. Daarnaast kan het vermogen van het spaarproduct op de Turkse rekening niet worden vastgesteld per 21 december 2022 in verband met het ontbreken van een specificatie met het saldo op genoemde datum. Verder is nog altijd niet bekend wat er precies gebeurd is bij de verkoop van de onroerende goederen, de financiële afwikkeling en het verloop van het vermogen daarvan.
27. De rechtbank overweegt hierover dat verweerder terecht stelt dat bij een aanvraag de bewijslast dat sprake is van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager rust. Wel moet ook de informatie die tijdens de bezwaarprocedure is ingediend worden betrokken en dat is niet, althans niet kenbaar, gebeurd met de stukken die eiseres op 21 maart 2023 heeft ingediend. In het verweerschrift heeft verweerder echter navolgbaar gemotiveerd waarom deze gegevens niet maken dat het recht alsnog kan worden vastgesteld per 21 december 2022. Eiseres heeft haar financiële positie per die datum nog onvoldoende duidelijk gemaakt.
28. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, maar dat aan de beslissing op bezwaar een motiveringsgebrek kleefde. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verweerder dat gebrek hersteld heeft met de aanvullende motivering in het verweerschrift aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Dit vormt wel aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.
29. Tegen de terugvordering van het voorschot heeft eiseres geen gronden gericht.

Conclusie en gevolgen

30. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
30.1.
Omdat het besluit van 14 juni 2023 een motiveringsgebrek bevatte, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.K. van Wijk, voorzitter, en mr. L.M. de Vries en
mr. A.R. ten Berge, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2024.
griffier
de voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.