ECLI:NL:RBNHO:2024:9126

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
C/15/346542 / HA ZA 23-657
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van eigendom van een strook grond tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren, staat de vraag centraal of de gedaagden door verjaring de eigendom van een strook grond hebben verkregen. De eisers, die sinds 14 oktober 2009 eigenaar zijn van hun perceel, vorderen dat de gedaagden worden veroordeeld om alles wat zich op hun perceel bevindt te verwijderen. De gedaagden, die sinds 1 december 2003 eigenaar zijn van hun perceel, voeren aan dat zij de strook grond door verjaring hebben verkregen. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke grens tussen de percelen, gemarkeerd door een gazen hek, de juridische eigendomsgrens is geworden. De rechtbank concludeert dat de gedaagden te goeder trouw zijn geweest en dat zij na een termijn van 10 jaar, in 2011, door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, terwijl de vorderingen van de gedaagden worden toegewezen. De rechtbank veroordeelt de eisers in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/346542 / HA ZA 23-657
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beide wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] c.s.,
advocaat: mr. E. Vels,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beide wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] c.s.,
advocaat: mr. F.C.M. Tamis.
De zaak in het kort
Partijen zijn buren van elkaar. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagden] c.s. door verjaring de eigendom van een strook grond heeft verkregen. Het beroep van [gedaagden] c.s. op verjaring slaagt. De feitelijke grens tussen het perceel van [eisers] c.s. en het perceel van [gedaagden] c.s., zoals deze tegenwoordig wordt gemarkeerd door middel van een gazen hek, is de juridische eigendomsgrens tussen de hiervoor genoemde percelen geworden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 november 2023 met producties 1 tot en met 13,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 17 januari 2024 met producties 1 tot en met 8,
- de conclusie van antwoord in reconventie van 28 februari 2024,
- het tussenvonnis van 13 maart 2024,
- het proces-verbaal van descente van 1 mei 2024,
- de op 1 mei 2024 gehouden mondelinge behandeling. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Tamis voornoemd heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen en deze overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] c.s. is sinds 14 oktober 2009 eigenaar van de woning en verdere aanhorigheden aan de [adres] te [woonplaats] . Daarnaast is [eisers] c.s. sinds 8 maart 2006 ook eigenaar van enkele andere percelen, waaronder het perceel cultuurgrond bij de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente [naam] , sectie [… 1] nummer [nummer 2] (hierna: het perceel van [eisers] c.s.).
2.2.
[gedaagden] c.s. is sinds 1 december 2003 eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente [naam] sectie [… 1] nummer [nummer 1] (hierna: het perceel van [gedaagden] c.s.). Op het perceel van [gedaagden] c.s. stond in het verleden een zogenaamde Amerikaanse windmotor. Die staat er niet meer. Wel ligt deels op het perceel van [gedaagden] c.s. en deels op het perceel van [eisers] c.s. nog de betonnen fundering van die Amerikaanse windmotor. Die fundering is een provinciaal monument.
2.3.
Het perceel van [eisers] c.s. en het perceel van [gedaagden] c.s. grenzen deels aan elkaar. Voor het overige worden de percelen gescheiden door een sloot. Die sloot ligt grotendeels op een perceel grond dat eigendom is van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
2.4.
De ligging van de percelen volgt uit de volgende kadastrale tekening:
2.5.
Op 12 oktober 2001 heeft een ruilverkaveling ten behoeve van onder andere beide percelen plaatsgevonden.
2.6.
Tussen [eisers] c.s. en [gedaagden] c.s. is een geschil ontstaan over de strook grond, gelegen tussen de betonfundering van de Amerikaanse windmotor en het gazen hek (hierna: de strook grond).
2.7.
Bij e-mail van 15 mei 2023 heeft [eisers] c.s. aan [gedaagden] c.s. verzocht om de bomen en overige spullen op de strook grond te verwijderen. Verder heeft [eisers] c.s. geschreven dat [gedaagden] interesse had om de strook grond te kopen maar dat [eisers] c.s. hiervan af ziet.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] c.s. vordert – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] c.s. veroordeelt om al hetgeen zich op het perceel van [eisers] c.s. bevindt, te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Het betreft dan in elk geval de bomen, inclusief stobben en wortels, glasplaten, een vlaggenmast, stenen en metalen strips;
II. [gedaagden] c.s. veroordeelt in de kosten van deze procedure vermeerderd met de wettelijke rente,
III. [gedaagden] c.s. veroordeelt in de nakosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] c.s. legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagden] c.s. door gebruik te maken van een deel van het perceel van [eisers] c.s. inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht. [eisers] c.s. heeft geen toestemming aan [gedaagden] c.s. gegeven om bomen op zijn perceel te plaatsen. Ook heeft [eisers] c.s. geen toestemming aan [gedaagden] c.s. gegeven om glasplaten, een vlaggenmast, stenen en metalen strips op het perceel van [eisers] c.s. te leggen.
3.3.
[gedaagden] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] c.s. vordert – samengevat – dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de strook grond toebehoort aan [gedaagden] c.s. vanwege eigendomsverkrijging door verjaring,
II. voor recht verklaart dat [gedaagden] c.s. eigenaar is van de betonfundering van de voormalige Amerikaanse windmotor,
III. [eisers] c.s. veroordeelt tot medewerking bij het bij het Kadaster laten registreren van de feitelijke erfgrens als juridische erfgrens zulks door de in te dienen akte te ondertekenen op straffe van verbeurte een dwangsom,
IV. [eisers] c.s. veroordeelt in de kosten van het geding en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagden] c.s. legt aan zijn vordering ten grondslag dat er sprake is van verjaring, waardoor hij eigenaar van de strook grond en de betonfundering van de voormalige Amerikaanse windmotor is geworden.
3.7.
[eisers] c.s. voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Betonfundering Amerikaanse windmotor
4.2.
Tijdens de descente heeft [eisers] c.s. meegedeeld dat de betonfundering van de voormalige Amerikaanse windmotor, hoewel die deels op zijn kadastrale perceel ligt, voor hem niet van belang is. Het gaat [eisers] c.s. om het grasgedeelte omdat hij iedere meter nodig heeft om mest uit te kunnen rijden. De rechtbank maakt hieruit op dat [eisers] c.s. geen verweer voert tegen de vordering onder II. van [gedaagden] c.s. en wijst deze vordering dan ook toe.
Verjaring
4.3.
Niet in geschil is dat de betwiste strook grond volgens de kadastrale gegevens tot het perceel van [eisers] c.s. behoort. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagden] c.s. door verjaring de eigendom van de strook grond heeft verkregen. Dat heeft [gedaagden] c.s. zowel als verweer in conventie aangevoerd, als ten grondslag gelegd aan zijn eis in reconventie. Uitgangspunt daarbij en niet in geschil is dat een eventuele verjaringstermijn ten gunste van [gedaagden] c.s. door de ruilverkaveling pas kan zijn gaan lopen vanaf 12 oktober 2001 (het moment dat de ruilverkaveling in de registers is ingeschreven).
4.4.
Voor een geslaagd beroep op verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:99 en 3:102 van het Burgerlijk Wetboek (BW), moet vaststaan dat sprake is geweest van onafgebroken bezit te goeder trouw van de strook grond gedurende tien jaren door [gedaagden] c.s. en/of hun rechtsvoorgangers.
Voor een geslaagd beroep op bevrijdende verjaring in de zin van artikel 3:105 en 3:306 BW, moet vaststaan dat [eisers] c.s. en haar rechtsvoorganger gedurende 20 jaar het bezit op de strook grond kwijt zijn geweest aan een niet-rechthebbende. Ook moet vaststaan dat (een van de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] c.s. de strook grond in bezit had(den) op het moment van het verstrijken van die 20 jaren-termijn.
Uit deze regels volgt dat het beroep van [gedaagden] c.s. op verjaring enkel kan slagen wanneer sprake is (geweest) van bezit van de strook grond door [gedaagden] c.s. en/of hun rechtsvoorgangers. Daarom beoordeelt de rechtbank eerst de vraag of [gedaagden] c.s. de betreffende strook grond in bezit heeft genomen. Daarna gaat de rechtbank in op de vraag of dat bezit lang genoeg heeft geduurd voor een geslaagd beroep op verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring.
4.5.
Bij de vraag of een goed in bezit is genomen, moeten de volgende regels in gedachten worden gehouden:
- met de term bezit wordt bedoeld
“het houden van een goed voor zichzelf”;
- of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten beoordeeld;
- bezit wordt onder meer verkregen door inbezitneming. Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen;
- maar, wanneer een goed in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende;
- volgens vaste rechtspraak op dit punt moet door de machtsuitoefening (in dit geval door (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] c.s.) het bezit van de oorspronkelijke rechthebbende (in dit geval [eisers] c.s. en haar rechtsvoorgangers) te niet zijn gegaan;
- de machtsuitoefening door de bezitter moet bovendien ondubbelzinnig en voor een ieder kenbaar zijn: anderen, waaronder de oorspronkelijke rechthebbende, moeten daaruit begrijpen dat hij pretendeert bezitter te zijn.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van inbezitname door [gedaagden] c.s. In dit kader heeft [gedaagden] c.s. onbetwist aangevoerd dat het gazen hek al vóór het jaar 2000 is geplaatst door de rechtsvoorganger van [eisers] c.s. Ter zitting heeft [eisers] c.s. hiertegen – desgevraagd – meegedeeld dat de grond (perceelnummer [… 1] [… 2] ) al jarenlang in eigendom is van zijn familie maar dat hem niet bekend is wie van de familie het gazenhek heeft geplaatst. Verder heeft [eisers] c.s. niet betwist dat de rechtsvoorganger van [gedaagden] c.s. al vanaf het plaatsen van een hek de strook grond heeft gebruikt door daarop puin, zoals palen en asbestplaten te storten. Daar komt nog bij dat [gedaagden] c.s. onbetwist heeft betoogd (i) dat hij, bij de overdracht van zijn woning, het puin op de strook grond zelf heeft opgeruimd, (ii) daarna bomen op de strook grond geplant, (iii) een vlaggenmast op de strook grond heeft geplaatst en (iv) vanaf het moment dat hij daar kwam wonen, de strook grond heeft onderhouden. Dit alles laat geen andere conclusie dan dat [gedaagden] c.s. de betwiste strook grond in bezit heeft genomen.
Goede trouw van [gedaagden] c.s.
4.7.
Voor een geslaagd beroep op verkrijgende verjaring moet komen vast te staan dat [gedaagden] c.s. een bezitter te goeder trouw is. Een bezitter is te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook als zodanig mocht beschouwen. Goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn; het ontbreken van goede trouw moet worden bewezen (artikel 3:118 BW). De bewijslast ter zake ligt dus bij [eisers] c.s.
Op grond van artikel 3:23 BW wordt het beroep van een verkrijger van een registergoed op goede trouw echter niet aanvaard, wanneer hierbij een beroep wordt gedaan op onbekendheid met feiten die door raadpleging van de registers bekend zouden zijn geweest.
4.8.
Ter zitting heeft de gemachtigde van [eisers] c.s. meegedeeld dat bij de akte van ruilverkaveling, die is opgenomen in de in artikel 3:23 BW bedoelde (openbare) registers, geen (kadastrale) tekeningen van de percelen aanwezig zijn. Ook verder is niet gebleken dat [gedaagden] c.s. door raadpleging van die registers kon weten dat de kadastrale grens liep waar die liep. Een en ander leidt tot de conclusie dat de bepaling in artikel 3:23 BW in dit geval niet aan een geslaagd beroep op goede trouw in de weg staat.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat [gedaagden] c.s. in het kader van zijn onderzoeksplicht niet verplicht was om onderzoek te doen bij het Kadaster naar de weergave van het perceel op de kadastrale kaarten. Die kaarten behoren namelijk niet tot de (openbare) registers waarop artikel 3:23 BW ziet. [1] Daarnaast heeft [eisers] c.s. niet gesteld en is ook verder niet gebleken dat [gedaagden] c.s. daadwerkelijk bekend was met de kadastrale kaart van de percelen.
4.9.
Daar komt bij dat het, optisch gezien, voor de hand ligt dat [gedaagden] c.s. er ten tijde van de verkrijging van zijn perceel van uit is gegaan dat de betreffende strook grond tot zijn perceel behoort. Het betreft ten opzichte van het perceel van [eisers] c.s. een uitstulping in zijn grasland van circa 80m2. Verder liep het gazen hek min of meer in lijn met het grasland/de oever van de rest van het perceel. Bovendien was en is er een hoogteverschil tussen de rest van het perceel van [eisers] c.s. en de betwiste strook grond. Daar komt nog bij dat de inrichting ter plaatse erop wijst dat de betwiste strook grond behoort bij het perceel waarin de betonfundering van de Amerikaanse windmotor ligt en daarmee tot het perceel van [gedaagden] c.s. Immers, die Amerikaanse windmotor stond op zijn perceel.
4.10.
Gelet op het voorgaande moet er van uit worden gegaan dat (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] c.s. bij het in bezit nemen van de grond te goeder trouw was. De conclusie is daarom dat [gedaagden] c.s. na een termijn van 10 jaar, dus in 2011, door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een stuitingshandeling aan de kant van [eisers] c.s. Hij heeft hierover aangevoerd dat hij op een kinderverjaardag [gedaagden] c.s. erop heeft gewezen dat de betwiste strook grond zijn eigendom is. Dit is echter geen (geldige) stuitingshandeling in de zin van de wet. De stuiting van de verjaring van een andere rechtsvordering dan een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis vindt op de voet van artikel 3:317 lid 2 BW rechtsgeldig plaats door een schriftelijke aanmaning, indien deze binnen zes maanden wordt gevolgd door een daad van rechtsvervolging als omschreven in artikel 3:316 BW. Los daarvan, dateert de schriftelijke aanmaning van [eisers] c.s. van vele jaren later, namelijk 15 mei 2023.
4.12.
Dit betekent dat de door [gedaagden] c.s. gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
Conclusie
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de feitelijke grens tussen het perceel van [eisers] c.s. en het perceel van [gedaagden] c.s., zoals deze tegenwoordig wordt gemarkeerd door middel van een gazen hek, de juridische eigendomsgrens is tussen de hiervoor genoemde percelen en dat [gedaagden] c.s. eigenaar is van de strook grond die [eisers] c.s. opeist. Dit betekent dat de vordering van [gedaagden] c.s. in reconventie wordt toegewezen en de vorderingen in conventie worden afgewezen. Daarbij verdient opmerking dat partijen ter zitting akkoord hebben gegeven dat onder de gevorderde medewerking (vordering in reconventie onder III) mede wordt verstaan het doen opmaken van een notariële akte.
Proceskosten
4.14.
[eisers] c.s. zal zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagden] c.s. worden in conventie begroot op:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.720,00
De proceskosten van [gedaagden] c.s. worden in reconventie wegens de samenhang met de zaak in conventie begroot op € 307,00 (0,5 punt x € 614,00)
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] c.s. af,
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten van € 1.720,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] c.s. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de strook grond gelegen op perceel kadastraal bekend als gemeente [naam] , sectie [… 1] nummer [… 2] ) voor zover die is gelegen tussen de betonfundering van de Amerikaanse windmotor op perceel kadastraal bekend als gemeente [naam] sectie [… 1] nummer [nummer 1] en het gazen hek op het perceel cultuurgrond bij de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente [naam] , sectie [… 1] nummer [… 2] ), in eigendom toebehoort aan [gedaagden] c.s. vanwege eigendomsverkrijging door verjaring,
5.5.
verklaart voor recht dat [gedaagden] c.s. eigenaar is van de betonfundering van de voormalige Amerikaanse windmotor,
5.6.
veroordeelt [eisers] c.s. eraan mee te werken dat de nieuwe eigendomsverhoudingen bij het Kadaster worden ingeschreven - onder welke medewerking zo nodig begrepen moet worden het doen opmaken van een notariële akte van verjaring - en bepaalt dat dit vonnis in de plaats kan treden van een ter uitvoering van het vonnis op te maken akten,
5.7.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten van € 307,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.8.
veroordeelt [eisers] c.s. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in conventie en in reconventie
5.9.
verklaart dit vonnis voor de onderdelen 5.2, 5.3, 5.7, 5.7 en 5.8 uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld: Gerechtshof Amsterdam 31 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:264