In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap BeauFin B.V., vertegenwoordigd door mr. M.E.M. Vermeij, en de stichting Pré Wonen, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries. De zaak betreft de voortzetting van de huur van een woonwagenstandplaats na het overlijden van de huurder, de vader van de eiser, [betrokkene 1]. De vader huurde sinds 1979 de standplaats en [betrokkene 1] heeft sinds 2011 op dat adres gewoond. Na het overlijden van zijn vader op 15 juli 2023 heeft [betrokkene 1] binnen zes maanden een vordering ingesteld om de huurovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] voldoet aan de voorwaarden van artikel 7:268 BW, dat hij zijn hoofdverblijf op de standplaats heeft en dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn vader. De kantonrechter heeft de vordering van [betrokkene 1] toegewezen en Pré Wonen veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De tegenvordering van Pré Wonen is niet behandeld, omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet is vervuld.