ECLI:NL:RBNHO:2024:9332

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
10205761 \ CV EXPL 22-6821
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens annulering van vlucht en beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder British Airways Plc. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Kotoka via Londen, maar de vlucht van Amsterdam naar Londen (BA429) werd geannuleerd. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij annulering van een vlucht, en stelde dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de coronamaatregelen.

De kantonrechter oordeelde dat het niet was gebleken dat er op de datum van de annulering, 27 december 2021, beperkende overheidsmaatregelen van kracht waren die de vlucht onmogelijk maakten. Het beroep van de vervoerder op COVID-19 als buitengewone omstandigheid werd afgewezen. De kantonrechter stelde vast dat de vervoerder niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat er in beginsel een compensatieplicht bestond.

De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier niet had aangetoond dat de werkzaamheden meer omvatten dan gebruikelijke incassohandelingen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, en het gevorderde certificaat werd afgewezen wegens gebrek aan belang. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10205761 \ CV EXPL 22-6821
Uitspraakdatum: 14 augustus 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [plaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: [gemachtigde] (Yource B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
British Airways Plc
gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J.O. Zandt
De zaak in het kort
In deze zaak oordeelt de kantonrechter dat het niet is gebleken dat er met betrekking tot de onderhavige vlucht beperkende overheidsmaatregelen van kracht waren. Het beroep op COVID-19 als buitengewone omstandigheid slaagt dan ook niet.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 november 2022;
- de conclusie van antwoord van 26 april 2023;
- de conclusie van repliek van 22 mei 2023;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder haar op 27 december 2021 vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Londen Heathrow (Verenigd Koninkrijk) naar Kotoka International Airport met de vluchtcombinatie BA429 en BA81.
2.2.
Vlucht BA429 van Amsterdam naar Londen is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft daarom compensatie vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vluchtdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daarnaast vordert de passagier de kantonrechter om een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012 (Brussel I bis-Verordening).
3.3.
De passagier baseert haar vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder haar vanwege de annulering de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,00 (artikel 7 van de Verordening).
3.4.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft in dit verband een beroep op de coronapandemie en de daardoor geldende beperkende overheidsmaatregelen gedaan.
4.3.
De vraag die voorligt is of de COVID-maatregelen de onderhavige vlucht onmogelijk hebben gemaakt. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Het is niet gebleken dat er op 27 december 2021 met betrekking tot de onderhavige vlucht (van Amsterdam naar Londen) beperkende overheidsmaatregelen van kracht waren.
4.4.
De vervoerder heeft nog aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de lage bezettingsgraad. Dit betekent echter niet dat de vlucht niet door kon gaan. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.5.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagier heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.6.
De proceskosten en de nakosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt.
4.7.
Het gevorderde certificaat wordt bij gebrek aan belang afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten, voor zover de passagier daadwerkelijk nakosten zal maken;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter