In deze zaak vorderen twee passagiers compensatie van de vervoerder, Turk Havayollari A.O., vanwege vertraging van hun vlucht op 13 mei 2022. De passagiers hadden vervoersovereenkomsten gesloten voor respectievelijk een vlucht van Amsterdam via Istanbul naar Kathmandu en een vlucht van Amsterdam via Istanbul naar Mashhad. Door een vertraging van vlucht TK1958 hebben zij hun aansluitende vluchten gemist en zijn zij meer dan drie uur later op hun eindbestemming aangekomen. De passagiers eisen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op een vergoeding van € 600,00 per passagier bij vertraging van meer dan drie uur.
De vervoerder betwist de vordering en voert aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden door een tekort aan beveiligingspersoneel op Schiphol, wat heeft geleid tot de vertraging. De kantonrechter oordeelt echter dat de vervoerder niet ontslagen kan worden van zijn verplichting om compensatie te betalen, ongeacht de keuzes die hij heeft gemaakt vanuit bedrijfseconomisch of milieu-oogpunt. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de hoofdsom toe, maar wijst de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagiers niet voldoende hebben aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt in de relevante context. Ook de vordering tot afgifte van een certificaat wordt afgewezen wegens gebrek aan belang.
De kantonrechter veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 1.200,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en legt de proceskosten en nakosten voor rekening van de vervoerder. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.