Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het geschil
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.De beoordeling
“Wat de vraag betreft wie aansprakelijk is voor de betaling van de compensatie die verschuldigd is in geval van langdurige vertraging bij aankomst van rechtstreeks aansluitende vluchten, zoals die in het hoofdgeding, heeft het Hof verduidelijkt dat elke luchtvaartmaatschappij die ten minste één van deze rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd deze compensatie verschuldigd is, ongeacht of de door haar uitgevoerde vlucht al dan niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagier op zijn eindbestemming is aangekomen (zie in die zin arrest van 11 juli 2019, České aerolinie, C502/18, EU:C:2019:604, punten 2026)”.
,is gelet op de jurisprudentie van het Hof niet relevant. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de vervoerder in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening. De vervoerder heeft ook geen beroep op buitengewone omstandigheden gedaan. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.
5.De beslissing
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 270,00;