ECLI:NL:RBNHO:2024:9479

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
11223034 VV EXPL 24-135
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en ontruiming na brand en overlast door derde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Pré Wonen en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurovereenkomst van [gedaagde] werd buitengerechtelijk ontbonden door Pré Wonen, omdat er ernstige overlast en brandgevaar was ontstaan door de aanwezigheid van een derde partij, [betrokkene 1], die eerder in een andere woning van Pré Wonen had gewoond. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor de gedragingen van [betrokkene 1] en dat de belangen van de verhuurder en de omwonenden zwaarder wogen dan die van [gedaagde]. De rechtbank overwoog dat de huurovereenkomst niet meer bestond en dat [gedaagde] zonder recht of titel het gehuurde onder zich hield. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met inachtneming van de sluiting van het gehuurde door de burgemeester op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van omwonenden voorop staat en dat de huurder niet voldoende maatregelen had genomen om overlast en gevaar te voorkomen. De proceskosten werden toegewezen aan Pré Wonen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11223034 \ VV EXPL 24-135
Vonnis in kort geding van 17 september 2024
in de zaak van
STICHTING PRÉ WONEN,
gevestigd te Velserbroek,
eisende partij,
hierna te noemen: Pré Wonen,
gemachtigde: mr. D. de Vries,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 3 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van Pré Wonen
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Pré Wonen verhuurt vanaf 12 juni 2020 aan [gedaagde] de woning aan het adres [adres 1] te [plaats 1] (verder: het gehuurde) tegen een laatstelijk huurprijs van
€ 370,30 per maand. Het gehuurde ligt in een flatgebouw met portiekwoningen.
2.2.
Het gehuurde betreft een wisselwoning. De huurovereenkomst is aangegaan met het oog op renovatie / realiseren van nieuwbouw na sloop van de oorspronkelijke woning aan het adres [adres 2] te [plaats 1].
Het gehuurde is enkel beschikbaar gesteld voor de duur van de renovatiewerkzaamheden of wel de sloop- en nieuwbouwwerkzaamheden.
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard.
Daarin staat:
“6.2. Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals dat van een goed huurder wordt verwacht.(…)
6.7
Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in, rondom of in de directe nabijheid van het gehuurde of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.
(…)6.12 Huurder is verplicht de nodige maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan het gehuurde, in het bijzonder in geval van brand, storm, water en vorst. Huurder dient door welke oorzaak dan ook ontstane dan wel dreigende schade, alsmede gebreken aan het gehuurde onverwijld aan verhuurder te melden.
(…)
2.4.
[gedaagde] is bevriend met [betrokkene 1], die voorheen op [adres 3] woonde en ook van Pré Wonen huurde. Pré Wonen heeft meerdere klachten over door [betrokkene 1] veroorzaakte overlast ontvangen. Op 13 juni 2023 heeft [betrokkene 1] (volgens de politie voor de derde keer) vuur in zijn huurwoning gemaakt, welk vuur door de brandweer geblust moest worden. Op 16 juni 2023 heeft de burgemeester de woning op grond van artikel 174a van de Gemeentewet wegens ernstige verstoring van de openbare orde gesloten. Vervolgens heeft Pré Wonen de huurovereenkomst met [betrokkene 1] buitengerechtelijk ontbonden.
2.5.
Bij brief van 6 juli 2023 heeft Pré Wonen [gedaagde] verzocht [betrokkene 1] geen onderdak te bieden:
“(…) Wij hebben vernomen dat u momenteel onderdak verleent aan de heer [betrokkene 1]. U bevestigde dat ook in het telefoongesprek. Wij hebben erop zich begrip voor dat u de heer [betrokkene 1] wilt helpen, maar gezien wat er met de woning van de heer [betrokkene 1] is gebeurd, en naar wij vermoeden door toedoen van de heer [betrokkene 1] zelf, maken wij ons ernstig zorgen over het feit dat u onderdak geeft aan hem. Pré Wonen is bang is voor mogelijke herhaling. Vanuit dat oogpunt zijn wij niet blij dat u de heer [betrokkene 1] onderdak verschaft en zien wij liever dat u dat ook niet meer doet. Ik heb u daarom gebeld en onze zorgen met u besproken.
(…) U bent verantwoordelijk dat tijdens het verblijf van de heer [betrokkene 1] in uw woning, u en de heer [betrokkene 1] op geen enkele wijze overlast veroorzaken, en er op geen enkele wijze gevaarlijke situaties kunnen ontstaan in en rondom uw woning. gezien de ernst van de situatie wat er in de woning van de heer [betrokkene 1] is gebeurd, zijn wij genoodzaakt u op voorhand daarvoor te waarschuwen. Wanneer er toch overlast ontstaat en/of gevaarlijke situaties ontstaan veroorzaakt door het verblijf van de heer A. [betrokkene 1], houden wij u als huurder van uw woning daarvoor verantwoordelijk.”
2.6.
Bij kort geding vonnis van 27 september 2023 is [betrokkene 1] veroordeeld tot ontruiming van zijn woning en is hem een locatieverbod opgelegd:
“5.3 verbiedt [betrokkene 1] om zich, gedurende vier maanden na datum van dit vonnis, binnen een afstand van 50 meter van het wooncomplex gelegen aan de [adres 1] tot en met [nummer] in [plaats 1] te begeven dan zich in het gebouw op te houden (…)”De kantonrechter heeft daartoe overwogen:
“(…) Ook nu de ontruiming wordt toegewezen, is het aannemelijk dat [betrokkene 1] zich in het complex zal begeven. Onder meer omdat de buurvrouw hem sinds de sluiting van de woning geregeld heeft opgevangen. Gelet op de gebeurtenissen en spanningen met overige buren, heeft Pré Wonen voldoende aannemelijk gemaakt dat nog steeds een noodzaak voor een gebiedsverbod bestaat. Daarbij komt dat [betrokkene 1] tussen de twee mondelinge behandelingen in een steen door de ruit van zijn woning heeft gegooid. (…)”
2.7.
Op 28 december 2023 heeft Pré Wonen [gedaagde] opnieuw aangeschreven:
“(…) Het is mij bekend dat de heer [betrokkene 1] al langere tijd in uw woning verblijft als bewoner. Dit is niet toegestaan. De heer [betrokkene 1] heeft een complex verbod.Ik heb onlangs vernomen dat er klachten zijn van overlast. Deze klachten bestaan uit geluidsoverlast gedurende de gehele dag en soms ook in de nacht. Over ruzies en geweld en verwaarlozing van de woning.Ik verzoek u hierbij de heer [betrokkene 1] de toegang tot de woning te ontzeggen.Ik geef u tot 08 januari 2024 de tijd om ervoor te zorgen dat de heer [betrokkene 1] uw woning verlaat. Ik zal dit ook komen controleren. (…)”
2.8.
Op 11 april 2024 is brand ontstaan in het gehuurde waarna het gehuurde deels onbewoonbaar werd. Ook het trapportaal en de deuren van de woningen die op het trapportaal uitkomen, zijn door de brand aangetast. De politie heeft [betrokkene 1] een gebiedsverbod opgelegd.
2.9.
Op 12 april 2024 heeft de burgemeester het gehuurde van 12 april 2024 tot 12 oktober 2024 gesloten op grond van artikel 174a Gemeentewet:
“(…) Gelet op artikel 174a lid 4 van de Gemeentewet heb ik er vanaf gezien u in de gelegenheid te stellen maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd. Doordat brand is gesticht in de woning is de openbare orde ernstig verstoord, waardoor de veiligheid van omwonenden is aangetast. Hierdoor ben ik genoodzaakt de woning onmiddellijk te sluiten. (…).”
2.10.
Op 18 april 2024 heeft Pré Wonen de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
2.11.
Uit de Bestuurlijke Rapportage van de politie van 19 april 2024 waarnaar de burgemeester heeft verwezen, volgt dat politie vanaf augustus 2023 meermaals bij het gehuurde is geweest en [betrokkene 1] op 28 augustus, 15 september, 29 september, 6 oktober, 9 oktober, 15 november, 24 november, 27 november, 28 november, 5 december, 28 december 2023, 6 januari, 12 januari en 17 januari 2024 in of bij het gehuurde heeft aangetroffen.
2.12.
In de Bestuurlijke Rapportage staat verder:
“(…) Onder andere de politie ontving een melding van Buurts. In deze melding werden zorgen uitgesproken over de situatie in uw woning. Deze zorgen waren gericht op de brandveiligheid in uw woning in de veiligheid van de heer [betrokkene 1].
Er zou sprake zijn van fysiek grensoverschrijdend gedrag richting u en er zou in uw woning twee keer sprake zijn geweest van brandje, die veroorzaakt waren door de heer [betrokkene 1] en die waren geblust door u. In een opvolgend gesprek met de wijkagenten verklaarde de medewerker van Buurts dat zij had vernomen dat de heer [betrokkene 1] kaarsjes had aangestoken in zijn kamer, zonder toezicht waardoor er tot twee keer toe brand ontstond die u vervolgens verklaarde te hebben geblust.De wijkagent geeft aan dat hij tijdens een eerder bezoek aan uw woning had geconstateerd dat de kamer waar de heer [betrokkene 1] verbleef, een kopie is van zijn vorige woning. Dit ten aanzien van de inrichting (planten, schilderijen, takken etc.). Er was een reële kans op brand in uw woning, welke zorg de wijkagent eerder al had gedeeld met de begeleider van de heer [betrokkene 1]. (…)Door de brand in uw woning is de openbare orde rond uw woning ernstig verstoord. Hoewel er niet wettelijk is bewezen dat deze brand is ontstaan door handelingen van de heer [betrokkene 1], is de brand wel ontstaan in de slaapkamer waar hij verbleef. Vanwege het patroon dat de heer [betrokkene 1] laat zien, namelijk het branden van kaarsen zonder toezicht, twee eerdere brandjes in uw woning, de brandstichting in zijn oude woning en het vuurtje stoken in zijn voormalige woning, acht ik het aannemelijk dat de brand in uw woning op 11 april 2024 is ontstaan door het handelen en/of nalaten van de heer [betrokkene 1]. (…)”
2.13.
Op 8 mei 2024 heeft de burgemeester de sluiting onderbouwd, verwijzend naar de incidenten zoals vermeld in de BR. Verder staat in het besluit:
“(…) Bij toepassing van deze bevoegdheid kijk ik altijd goed naar uw (persoonlijke) belangen. Dat doe ik om te bepalen of toepassing van de bevoegdheid ook redelijk is ten opzichte van uw persoonlijke belangen. Daarbij weeg ik alle belangen, ook die van u, altijd goed tegen elkaar af. Dat heb ik dus ook in dit geval gedaan voor uw situatie.(…) U heeft daarom niet alles gedaan wat in uw macht lag om brand in uw woning te voorkomen. Daarom vind ik dat u een verwijt kan worden gemaakt van de branddie heeft gewoed in uw woning op 11 april jl. en de eerdere brandjes die u zelf heeft geblust.(…) Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden vind ik het belang van u als bewoner en uw daaruit voorvloeiende woonbelangen niet opwegen tegen het algemeen belang dat wordt gediend met de sluiting. In dat kader acht ik ook van belang dat ik mij voldoende heb ingespannen om te voorkomen dat u dakloos wordt.(…)
Een tijdelijke sluiting van uw woning acht ik noodzakelijk om de openbare orde te herstellen en om herhaling te voorkomen. Dit acht ik temeer van belang om dat dit de tweede keer binnen een jaar tijd is dat er een brand heeft gewoed waarbij meerdere woningen moesten worden ontruimd als gevolg van gedragingen van de heer [betrokkene 1]. (…)”
2.14.
Op 3 juni 2024 heeft een medewerker van Pré Wonen aangifte gedaan bij de politie:
“(…) De reden van de aangifte is dat door het gedrag van [betrokkene 1] en dat van huurder [gedaagde] een dermate groot gevaar voor omwonenden/huurder, het complex de woning en de omgeving is ontstaan dat dit ernstig had kunnen aflopen. Bij de brand is een hond om het leven gekomen. Een behulpzame burger, de [gedaagde] uit de woning heft gehaald met gevaar voor eigen leven is hierbij ook licht gewond geraakt. Door snel ingrijpen van omwonenden en de hulpdiensten is erger leed, schade en letsel voorkomen.
Door toedoen van het gedrag van [gedaagde] en van [betrokkene 1] is er een groot onveiligheidsgevoel bij de bewoners van het complex ontstaan. Het is begrijpelijk dat de bewoners bang zijn dat bij de terugkeer van [gedaagde] ook [betrokkene 1] weer de woning betrekt en da er een kans bestaat dat er wederom brand zal ontstaan in het complex.(…)”
2.15.
[gedaagde] heeft bestuursrechtelijk bezwaar gemaakt tegen de sluiting van haar woning. Verder heeft [gedaagde] een voorlopige voorziening tegen het besluit van de burgemeester aanhangig gemaakt. Op de zitting van 30 juli 2024 heeft [gedaagde] dat beroep echter ingetrokken omdat ter zitting met de gemeente afspraken zijn gemaakt over het vinden van een passende woning. De afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal:
“(…) Ter zitting hebben verzoekster en verweerder afgesproken dat partijen actief met elkaar in overleg gaan om voor verzoekster een passende woning in [plaats 1]-Noord te vinden, met daarbij de aantekening dat verweerder geen garantie kan geven dat een woning in [plaats 1]-Noord gevonden kan worden. (…)”
2.16.
Op 29 augustus 2024 heeft een gesprek tussen de gemeente en [gedaagde] plaatsgevonden. Daar is onder andere besproken:
“(…) Ook is toegelicht dat als de gemeente een woning of eerst tijdelijke woonplek vindt voor mevrouw, dat de heer [betrokkene 1] daar niet mag komen. Dit is een voorwaarde vanuit de gemeente, de zorgketen en de wooncorporaties.(…)Vanuit de gemeente is herhaaldelijk aangegeven dat als de gemeente een nieuwe woonruimte aanbiedt aan mevrouw [gedaagde], dat dan wel de voorwaarde is dat de heer [betrokkene 1] daar niet komt. Niet om daar te slapen en ook niet op bezoek. Daarbij is toegelicht dat de gemeente, verhuurders en zorgaanbieders die voorwaarde afdwingen omdat zijn aanwezigheid een groot risico is. Daarbij is gerefereerd aan de brand in de woning van meneer [betrokkene 1], de brand in de woning van mevrouw [gedaagde] en de aantallen politiemeldingen in de periode dat hij bij mevrouw [gedaagde] woonde.(…)Mevrouw [gedaagde] (…) zegt dat dit niet zijn schuld is en dat zij ook niet accepteert dat iedereen hem de schuld geeft. Ook gaf mevrouw [gedaagde] aanvankelijk herhaaldelijk aan dat zij niet wil meewerken aan een constructie dat de heer [betrokkene 1] niet welkom is in haar (toekomstige) woning. Zij stelde van hem te houden en dat zij niets wil of zal accepteren zonder hem. Op de camping had zij hem ook nodig om haar te helpen. Mevrouw [gedaagde] stelt ook al 22 jaar een relatie met iemand anders te hebben.(…)Mevrouw [gedaagde] heeft uiteindelijk toegezegd akkoord te gaan met een PACT woning, ook wanneer er een algeheel bezoekverbod geldt voor de heer [betrokkene 1]. Zij vond dit een goede oplossing en zij gaf aan dat zij daar dan graag voor wil gaan. Verder gaf zij aan dat als de heer [betrokkene 1] daar dan niet binnen mag komen, dat zij dan wel weer haar rijbewijs gaat halen zodat zij met hem in de auto kan rijden of in de auto voor deur kan gaan staan van de nieuwe woning.(…)Vanuit de gemeente is aangegeven dat zij ervoor zorgen dat direct na terugkomst uit Turkije er een plek voor mevrouw [gedaagde] beschikbaar is in de [plaats 2]. Dat is dan een tijdelijke verblijfplaats, tot dat er een PACT woning beschikbaar is die voldoet aan het pakket van eisen voor mevrouw [gedaagde].(…)”

3.Het geschil

3.1.
Pré Wonen vordert – samengevat – ontruiming van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] op straffe van een dwangsom en veroordeling in de kosten van de ontruiming.
3.2.
Pré Wonen legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De huurovereenkomst is buitengerechtelijk ontbonden zodat [gedaagde] het gehuurde zonder recht of titel onder zich houdt. Verder is [gedaagde] op grond van artikel 7:219 BW aansprakelijk voor de gedragingen van [betrokkene 1] die brand in het gehuurde heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft zij in strijd gehandeld met artikelen 6.2, 6.7 en 6.12 van de algemene voorwaarden. Zo heeft zij, door [betrokkene 1] in het gehuurde toe te laten, zich niet als een goed huurder gedragen, gezorgd voor overlast voor omwonenden en niet de nodige maatregelen getroffen ter voorkoming van schade. De belangen van Pré Wonen, waaronder die van de omwonenden, bij ontruiming wegen zwaarder dan die van [gedaagde] bij afwijzing van de ontruiming.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij stelt dat spoedeisend belang ontbreekt. Zij is altijd een nette huurster geweest en betwist onderdak te hebben verschaft aan [betrokkene 1]. Verder is de oorzaak van de brand niet vast komen te staan. De buitengerechtelijke ontbinding is niet rechtsgeldig omdat deze heeft haar nooit bereikt en omdat haar belangen niet voldoende zijn meegewogen door Pré Wonen. [gedaagde] is een kwetsbaar persoon. Met de buitengerechtelijke ontbinding en de gevorderde ontruiming wordt het evenredigheidsbeginsel geschonden. Deze maatregelen zijn niet proportioneel en er is sprake van onnodige hardheid. Daarbij beroept [gedaagde] zich op artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als Pré Wonen een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu de gedwongen sluiting van het gehuurde door de burgemeester afloopt op 12 oktober 2024. Pré Wonen heeft spoedeisend belang bij een antwoord op de vraag of [gedaagde] daarna weer terug mag keren naar de woning.
4.2.
Een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming is een maatregel die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet – volgens vaste jurisprudentie – grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een – diepgaand – onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is. Verder is een vordering tot ontruiming in kort geding slechts toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en als van de eisende partij niet kan worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.3.
Bij de buitengerechtelijke ontbinding van een huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW geldt als uitgangpunt dat de verhuurder – Pré Wonen – af mag gaan op het sluitingsbesluit van de burgemeester en niet zelf nader onderzoek hoeft te doen naar de juistheid van het sluitingsbesluit. Ook mag de civiele rechter het sluitingsbesluit niet zelfstandig beoordelen; dat is voorbehouden aan de bestuursrechter. Zolang het sluitingsbesluit van kracht is, mag de verhuurder de huurovereenkomst in beginsel buitengerechtelijk ontbinden. Wel moet de kantonrechter bij een vervolgens gevorderde gedwongen ontruiming beoordelen of die buitengerechtelijke ontbinding evenredig is.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het sluitingsbesluit van de burgemeester nog van kracht is (en ook was op het moment dat Pré Wonen de huurovereenkomst ontbond) en dat de grondslag van de sluiting ligt in artikel 174a van de Gemeentewet. Dat betekent dat Pré Wonen bevoegd was de huurovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk te ontbinden. Het betoog van [gedaagde] dat de buitengerechtelijke ontbinding haar niet heeft bereikt, kan niet slagen. M. Blankers, consulent bewonerszaken bij Pré Wonen, heeft schriftelijk en ter zitting verklaard dat zij de brief met de buitengerechtelijke ontbinding persoonlijk aan [gedaagde] heeft overhandigd, hetgeen [gedaagde] heeft bevestigd.
4.5.
Bij de vraag of de gevorderde ontruiming kan worden toegewezen, moet de kantonrechter wel beoordelen of die buitengerechtelijke ontbinding evenredig en proportioneel is: mocht Pré Wonen mede gelet op artikel 8 EVRM gebruik maken van haar bevoegdheid om buitengerechtelijk te ontbinden. De toetsing is marginaal, er is geen plaats voor een volledige belangenafweging. Het feit dat het gehuurde is gesloten levert een nauwelijks te weerleggen rechtsvermoeden op dat een verhuurder de huurovereenkomst met recht heeft ontbonden. Alleen als de buitengerechtelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of wanneer misbruik is gemaakt van bevoegdheden, kan de ontruiming worden afgewezen. Alle omstandigheden van het geval moeten hierbij worden onderzocht.
4.6.
Hoewel [gedaagde] de brand in haar woning niet zal hebben gewild en hoewel niet is komen vast te staan dat die brand door toedoen van [betrokkene 1] is ontstaan, heeft [gedaagde] een groot risico genomen toen zij [betrokkene 1] en zijn spullen tot haar woning toeliet. Ook als [betrokkene 1], zoals [gedaagde] beweert, niet bij haar woonde, staat vast dat hij wel veel bij haar verbleef en dat zijn spullen in één van de kamers waren opgeslagen. Zij wist, althans kon weten, dat [betrokkene 1] in zijn eigen woning brand had veroorzaakt, dat [betrokkene 1] psychisch instabiel was en dat hij overlastgevend en soms ook gewelddadig gedrag vertoonde. Pré Wonen heeft [gedaagde] zowel telefonisch als schriftelijk gewaarschuwd. Ook toen Pré Wonen liet weten dat [betrokkene 1] een gebiedsverbod was opgelegd en hij niet in het gehuurde mocht komen, gaf [gedaagde] geen gehoor aan de sommatie om [betrokkene 1] de toegang te weigeren. Blijkens de Bestuurlijke Rapportage zijn er meerdere momenten geweest waarop de politie aanleiding en gelegenheid had om [betrokkene 1] uit het gehuurde te verwijderen, maar [gedaagde] wilde dat meestal niet, ook niet als sprake was geweest van bedreigingen of geweld door [betrokkene 1]. Er is daarom sprake van een zekere mate van verwijtbaarheid.
4.7.
Pré Wonen heeft als verhuurder van meerdere woningen in het complex de taak om de rust en veiligheid voor haar andere huurders te bewaken. Die rust en veiligheid zijn door de gedragingen van [betrokkene 1] en doordat in het complex tot twee maal toe in korte tijd brand is uitgebroken, ernstig in het gedrang gekomen.
Het is met name ten aanzien van de andere bewoners in het complex, die alle nadelige gevolgen van twee branden in hun wooncomplex hebben moeten ondervinden en al klachten hadden over door [betrokkene 1] veroorzaakte overlast, niet goed voorstelbaar dat [gedaagde] weer in het gehuurde terugkeert. Te minder omdat [gedaagde] ook na de brand in het gehuurde niet of nauwelijks afstand van [betrokkene 1] heeft willen nemen. Uit het verslag van het gesprek met de gemeente volgt dat alleen omdat de gemeente haar anders niet wil helpen met het vinden van andere woonruimte, [gedaagde] bereid is om [betrokkene 1] niet meer tot haar woning toe te laten. De vraag is of zij in de praktijk ook in staat zal zijn om [betrokkene 1] de deur te wijzen omdat [gedaagde] rolstoelafhankelijk en zorgbehoevend is. Het risico op herhaling is dus groot.
4.8.
Hoewel [gedaagde] onmiskenbaar belang heeft bij een woonplek, is haar belang bij het behoud van deze woning minder groot. Het gaat hier immers om een wisselwoning waarvan is vastgesteld dat deze eigenlijk niet geschikt is voor [gedaagde] en haar fysieke beperkingen. Terugkeer naar de woning op korte termijn is hoe dan ook niet mogelijk: vanwege de brand zullen eerst herstelwerkzaamheden moeten plaatsvinden. Doorslaggevend in deze is echter dat de gemeente heeft toegezegd dat voor [gedaagde] woonruimte beschikbaar is in [plaats 2] totdat een PACT woning beschikbaar is die voldoet aan het pakket van eisen voor [gedaagde]. Zij komt bij een ontruiming dus niet op straat te staan en er zal worden toegewerkt naar woonruimte die beter past bij de situatie van [gedaagde].
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de buitengerechtelijke huurontbinding niet onevenredig of disproportioneel is. Van misbruik van recht is evenmin sprake. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat de rechter in een bodemprocedure tot dezelfde oordeel komt. Dit betekent dat tussen Pré Wonen en [gedaagde] geen huurovereenkomst meer bestaat en [gedaagde] zonder recht of titel het gehuurde onder zich houdt. Daarom wordt de ontruiming toegewezen.
4.10.
[gedaagde] kan echter, zolang het gehuurde gesloten is, de woning niet ontruimen. Pré Wonen kan, al dan niet met behulp van de sterke arm, evenmin het gehuurde ontruimen. De termijn van ontruiming wordt daarom bepaald zoals in het dictum vermeld.
4.11.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen omdat [betrokkene 1] niet zelf tot ontruiming kan overgaan zolang het gehuurde gesloten is. Daarnaast is Pré Wonen ook eerder afhankelijk van de sluitingstermijn en medewerking van de burgemeester dan dat zij afhankelijk is van een “ontruimingsronde” van de deurwaarder zodat ook om die reden de dwangsom wordt afgewezen.
4.12.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
4.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Pré Wonen worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
927,97
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis, althans twee weken nadat de burgemeester de sluiting heeft opgeheven, de woning aan [adres 1] te [plaats 1] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Pré Wonen zijn, en de sleutels af te geven aan Pré Wonen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 927,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.