ECLI:NL:RBNHO:2024:9552

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
346028
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • E.B. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van geldbedragen na beëindiging van een affectieve relatie zonder bewijs van geldlening

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiser, een vrouw, vorderde van de gedaagde, een man, de terugbetaling van een bedrag van € 24.950,- dat zij tijdens hun relatie aan hem zou hebben geleend. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst van geldlening bestaat en dat de betalingen die tijdens de relatie zijn gedaan, niet automatisch leiden tot een terugbetalingsverplichting. De rechtbank oordeelde dat het gebruikelijk is dat partners tijdens een relatie geld aan elkaar overmaken zonder dat dit leidt tot een verplichting tot terugbetaling na de beëindiging van de relatie.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de betalingen die de gedaagde aan de schoonvader van de eiser heeft gedaan, en concludeerde dat deze betalingen, indien er al een terugbetalingsverplichting zou bestaan, voldoende waren om aan die verplichting te voldoen. De vorderingen van de eiser zijn dan ook afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt de complexiteit van financiële transacties binnen affectieve relaties en de noodzaak van duidelijke afspraken.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/346028 / HA ZA 23-633
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. S.K. Tuithof,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. O. Saaliti.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 maart 2024
- de brief van de zijde van [eiser] van 5 juni 2024 met productie 7
- de mondelinge behandeling van 6 juni 2024, waarbij mr. Tuithof namens [eiser] gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen en mr. Saaliti namens [gedaagde] van een pleitnota waarvan de griffier voor het overige aantekeningen heeft gemaakt
- de akte van [eiser]
- de akte van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

[eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. Volgens [eiser] heeft zij [gedaagde] tijdens de relatie een bedrag van € 24.950,- geleend en moet hij dat bedrag terugbetalen. De rechtbank volgt dat niet. Tijdens de relatie hebben [eiser] en over en weer bedragen naar elkaar overgemaakt. [eiser] € 6.750,00 naar de bankrekening van [gedaagde] en [gedaagde] € 4.790,00 naar de bankrekening van [eiser].
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet op grond van een overeenkomst van geldlening aan [eiser] tot terugbetaling verplicht is. Voor zover [gedaagde] op een andere grondslag verplicht is tot terugbetaling, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] met de betalingen tijdens de affectieve relatie en de betalingen via de schoonvader aan zijn terugbetalingsverplichting heeft voldaan. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben gedurende een aantal jaar een affectieve relatie gehad. Tijdens de relatie hebben partijen geld naar elkaar overgemaakt. [eiser] heeft zonder omschrijving in de periode mei 2017 - januari 2021 een totaalbedrag van € 6.750,00 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde]. Tijdens de relatie heeft [gedaagde] € 4.790,00 aan [eiser] overgemaakt.
3.2.
Na de relatiebreuk is [eiser] aanspraak gaan maken op terugbetaling van een geldbedrag.
3.3.
Incassocenter B.V. (hierna: Incassocenter) heeft [gedaagde] namens [eiser] op 13 maart 2023 een ingebrekestelling gestuurd, waarin zij [gedaagde] verzoekt om binnen 15 dagen na ontvangst over te gaan tot betaling van € 24.950,00 in hoofdsom. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag betwist.
3.4.
Bij sommatie-exploot van 9 mei 2023 heeft [eiser] gesteld dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening bestaat, en heeft zij betaling van [gedaagde] geëist van een totaalbedrag van € 26.366,08.
3.5.
De vader van de huidige vriend van [eiser] (hierna: de schoonvader) heeft [gedaagde] op 2 januari 2024 via zijn telefoon het volgende bericht gestuurd:
“(…)
Kan je me morgen even bellen. Heb net met [eiser] overlegd. Hoorde ook dat morgen laatste dag was dat jij bij rechtbank kon reageren en jouw standpunt duidelijk kon maken. Dus bel me morgen zodat ik weet dat wat jij gaat doen. Of oplosssen via mij of niet. Dan is het duidelijk voor mij. Spreek je morgen.
(…)”
3.6.
Op 2 maart 2024 stuurde de schoonvader aan [gedaagde]:
“(…)
[gedaagde] heeft reeds 6K betaald (…). Resteert een bedrag van 9K aangezien partijen een bedrag van 15K zijn overeengekomen tegen finale kwijting. Ik ben daar getuige van geweest en ik zorg voor de afhandeling van het geheel (...) Schoonvader [eiser].
(…)”
3.7.
Sinds januari 2024 heeft [gedaagde] in totaal € 4.480,00 overgemaakt aan de schoonvader van [eiser].

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 28.084,03, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat zij een totaalbedrag van € 24.950,00 aan [gedaagde] heeft uitgeleend zodat hij een taxi kon leasen en dat zij rekeningen van [gedaagde] heeft voorgeschoten. [eiser] heeft de lening met het sommatie-exploot van 9 mei 2023 opgeëist. [gedaagde] is niet tot betaling overgegaan, zodat hij vanaf 20 juni 2023 in verzuim is. [gedaagde] is daardoor naast de hoofdsom van € 24.950,00 ook € 1.239,65 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 1.894,38 aan rente aan [eiser] verschuldigd.
4.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] betwist dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening bestaat en dat hij [eiser] geld verschuldigd is. [gedaagde] beroept zich erop dat partijen tijdens de affectieve relatie over en weer geld aan elkaar overmaakten. Daarbij ging het van de kant van [eiser] niet om € 24.950,00, maar om € 6.750,00. [gedaagde] stelt dat hij daartegenover tijdens de relatie ook € 4.790,00 aan [eiser] heeft overgemaakt. Deze betalingen over en weer moeten worden aangemerkt als wederzijdse schenkingen, zodat [eiser] geen vordering op hem kan hebben.
Als een terugbetalingsverplichting komt vast te staan, betwist [gedaagde] ook dat het gaat om een bedrag van € 24.950,00, omdat dat bedrag niet is onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zich er ook op beroepen dat hij onder druk betalingen aan de schoonvader heeft gedaan, die - net als het door hem tijdens de relatie betaalde bedrag - in mindering zouden moeten komen op het (betwiste) verschuldigde bedrag.

5.De beoordeling

Geldlening van € 24.950,00
5.1.
De rechtbank stelt vast dat er geen schriftelijke overeenkomst van geldlening is. De rechtbank acht het feit dat [eiser] tijdens de affectieve relatie geldbetalingen aan [gedaagde] heeft verricht op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat [gedaagde] op grond van een geldlening verplicht is tot terugbetaling van deze bedragen. Gedurende een affectieve relatie is het niet ongebruikelijk dat partners over en weer betalingen doen. Uitgangspunt daarbij is dat er na het einde van de affectieve relatie geen financiële afrekening meer plaatsvindt. De affectieve relatie staat eraan in de weg om aan te nemen dat vanwege de betalingen over en weer als vanzelfsprekend terugbetalingsverbintenissen zijn ontstaan. Dit wordt vanzelfsprekend anders als partijen daarover afspraken hebben gemaakt.
Terugbetalingsafspraken?
5.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] geld nodig had om een auto te leasen ten behoeve van zijn taxibedrijf en dat zij met [gedaagde] in mei 2017 is overeengekomen dat hij de door haar daartoe overgemaakte bedragen op een later tijdstip aan haar zou terugbetalen. [eiser] stelt dat deze afspraak blijkt uit een aantal tussen partij gewisselde WhatsAppberichten, waarin [gedaagde] volgens [eiser] het bestaan van een overeenkomst van geldlening erkent, en hij slechts de hoogte van het teruggevraagde bedrag betwist. [eiser] wijst in dit kader ook op het WhatsAppverkeer tussen Incassocenter en [gedaagde]. Verder wijst [eiser] op de reactie van [gedaagde] op een via Messenger verzonden bericht waarin [eiser] hem verzoekt om € 20.000,00 aan haar terug te betalen, waarin [gedaagde] aangeeft dat hij bereid is over te gaan tot terugbetaling.
5.3.
De rechtbank acht de inhoud van deze berichten onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [eiser] betalingen aan [gedaagde] heeft verricht op grond van een overeenkomst van geldlening. Deze berichten zijn ongedateerd, maar uit de inhoud valt op te maken dat zij na de relatiebreuk zijn gewisseld. [eiser] beroept zich in de berichten niet op een overeenkomst van geldlening. Het gaat om verzoeken van [eiser] om wisselende bedragen, van € 5.000,00, € 3.000,00, tot € 20.000,00 aan haar te betalen. De reactie van [gedaagde]:
“Oke, ik zal nogmaals kijken wat mogelijk is”en
“Ik ben ermee bezig”en
“als het er was had je het al gehad”en
“Ik wil er zelf ook vanaf”en
“zoveel mogelijk elke keer”, in samenhang met de tegenover Incassocenter gemaakte opmerking van [gedaagde] dat hij het ook wil oplossen, houdt naar het oordeel van de rechtbank niet de bevestiging in van het bestaan van een overeenkomst van geldlening. Zonder verdere onderbouwing strekt het te ver om enkel de bereidheid van [gedaagde] om enig bedrag te betalen aan [eiser] te kwalificeren als een erkenning van een geldlening van € 24.950,00. Daarbij is ook van belang dat [gedaagde] gewezen heeft op WhatsAppberichten van [eiser] waarin zij [gedaagde] om financiële hulp vraagt, waaronder een bericht van 19 april 2019 waarin zij [gedaagde] vraagt om “4 K te storten” en dat “t einde van de dag terug is’, waaruit volgens [gedaagde] blijkt dat Van Alpen hem om hulp vraagt en hij haar niets verschuldigd is. [eiser] zegt deze berichten niet te kennen, maar heeft ter zitting bevestigd dat het op de berichten vermelde telefoonnummer wel haar telefoonnummer is.
5.4.
Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] heeft [eiser] verder geen feiten en/of omstandigheden gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat ten tijde van het overmaken van de bedragen tussen partijen afspraken over terugbetaling van deze bedragen bestonden. Dat [eiser] de bedragen aan [gedaagde] heeft overgemaakt in het kader van een overeenkomst van geldlening valt ook niet op te maken uit de bankafschriften van [eiser], omdat daarop geen omschrijving bij de overboekingen staat. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld heeft dat sprake is van een overeenkomst van geldlening tussen partijen. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
Betalingen over en weer
5.5.
De rechtbank beantwoordt de vraag of de vorderingen van [eiser] op een andere grondslag als bijvoorbeeld onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking kunnen worden toegewezen ook ontkennend. De rechtbank licht dat als volgt toe. Vast staat dat er tijdens de affectieve relatie sprake is geweest van vermogensverschuivingen. Zo heeft [eiser] met bankafschriften aangetoond dat zij gedurende de affectieve relatie een bedrag van € 6.750,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Dat [eiser] een hoger bedrag tot in totaal € 24.950,00 aan of voor [gedaagde] heeft betaald, heeft [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] niet onderbouwd. [eiser] heeft niet betwist dat [gedaagde] op zijn beurt gedurende de relatie ook een bedrag van € 4.790,00 aan haar heeft overgemaakt, zodat [eiser] ten hoogste aanspraak zou kunnen maken op een bedrag van € 1.960,00 (€ 6.750,00 - € 4.790,00).
Betalingen aan de schoonvader
5.6.
[gedaagde] beroept zich erop dat hij sinds januari 2024 onder druk een bedrag van € 4.480,00 via haar schoonvader aan [eiser] heeft betaald. Omdat [gedaagde] pas ter zitting melding heeft gemaakt van deze betalingen, en [eiser] ter zitting stelde niet op de hoogte te zijn van enige bemoeienis van haar schoonvader, is partijen de gelegenheid geboden hun stellingen op dit punt bij akte nader te onderbouwen. [gedaagde] heeft vervolgens bij akte het vanaf 23 december 2023 tussen hem en de schoonvader van [eiser] gevoerd berichtenverkeer overgelegd, waaronder de berichten die de schoonvader op 2 januari 2024 en op 2 maart 2024 aan [gedaagde] stuurde (zie onder 3.5. en 3.6.).
5.7.
De stelling van [gedaagde] is dat hij op grond de aanwezigheid van de kennis van de schoonvader over 3 januari 2024 als roldatum voor het nemen van een conclusie van antwoord er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de schoonvader in deze kwestie optreedt als vertegenwoordiger van [eiser], zodat de betalingen die [gedaagde] aan de schoonvader heeft gedaan gelden als bevrijdende betalingen aan [eiser]. [gedaagde] wijst ook op het bericht van 2 maart 2024 (zie onder 3.6.), waarin de schoonvader aangeeft dat tussen partijen een betalingsregeling tegen finale kwijting is getroffen van € 15.000,00, dat hij daarvan getuige is geweest en dat hij zorgt voor de afhandeling van het geheel en dat [gedaagde] blijkens het bericht per 1 maart 2024 in totaal al € 6.000,00 heeft betaald.
5.8.
[eiser] heeft bij antwoordakte aangegeven dat zij geen contact heeft kunnen krijgen met de schoonvader. Zij herhaalt dat zij onbekend is met zijn bemoeienis, herhaalt dat zij niet met de schoonvader over de zaak heeft gesproken en herhaalt haar standpunt dat [gedaagde] via de schoonvader niet bevrijdend aan [eiser] heeft betaald.
5.9.
De rechtbank stelt vast dat na partijen de gelegenheid te hebben geboden om opheldering over de bemoeienis van de schoonvader te verschaffen, [eiser] bij akte slechts volstaat met de enkele mededeling dat het haar niet is gelukt om contact te krijgen met haar schoonvader. Omdat de schoonvader blijkens het bericht van 2 januari 2024 op de hoogte is van de (exacte) stand van de procedure en zegt contact te hebben gehad met [eiser] en hij zich in het bericht van 2 maart 2024 beroept op een tussen partijen getroffen betalingsregeling, die hij afhandelt, lag het op de weg van [eiser] de rechtbank op dit punt van afdoende informatie te voorzien. De enkele opmerking dat de schoonvader mogelijk via de vriend van [eiser] of op een andere wijze van de zaak op de hoogte was, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Bij gebrek aan afdoende informatie is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] - gelet op de berichten - in redelijkheid erop mocht vertrouwen dat hij via de schoonvader bevrijdend betaalde aan [eiser]. De rechtbank volgt dus het betoog van [gedaagde] dat, als er al een terugbetalingsverplichting zou bestaan, hij deze inmiddels (ruimschoots) heeft voldaan.
Conclusie
5.10.
Vast staat dat [eiser] tijdens de affectieve relatie een bedrag van € 6.750,00 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet op grond van een overeenkomst van geldlening aan [eiser] tot terugbetaling verplicht is. Voor zover [gedaagde] op een andere grondslag verplicht is tot terugbetaling, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] met de betalingen tijdens de affectieve relatie en de betalingen via de schoonvader aan zijn terugbetalingsverplichting heeft voldaan. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.11.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.