ECLI:NL:RBNHO:2024:9584

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
15.285263.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige, met nadruk op de ontwikkeling en resocialisatie

Op 24 juli 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige, hierna te noemen de betrokkene. De officier van justitie had verzocht om verlenging van de PIJ-maatregel met zes maanden, omdat de betrokkene, geboren op een niet gespecificeerd geboortedatum, momenteel verblijft in een Jeugdinrichting (JJI) en er zorgen zijn over zijn ontwikkeling en recidiverisico. Tijdens de zitting zijn de betrokkene, zijn raadsman mr. M.J. Bouwman, de officier van justitie mr. C.M. Brugman, en deskundigen van de reclassering gehoord. De reclassering adviseerde om de PIJ-maatregel niet te verlengen, maar over te gaan tot een voorwaardelijke beëindiging, met strikte voorwaarden voor de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de betrokkene binnen de JJI is gestagneerd en dat het STP-traject niet is gestart. De rechtbank oordeelde dat een verlenging van de PIJ-maatregel niet langer in het belang is van de verdere ontwikkeling van de betrokkene. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel afgewezen en de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel vastgesteld, met bijzondere voorwaarden die de betrokkene moet naleven. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 77s en 77t van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:6:32 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige raadkamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.285263.19
Uitspraakdatum: 24 juli 2024
BESLISSING (ex artikel 6:6:31 Sv)van de rechtbank Noord-Holland, Meervoudige raadkamer voor de behandeling van jeugdstrafzaken, naar aanleiding van de op 29 maart 2024 ter griffie van deze rechtbank ingediende vordering van de officier van justitie, welke vordering ertoe strekt dat de rechtbank de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) van
[betrokkene]
,
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
thans verblijvende [JJI] te [plaats] ,
hierna te noemen de betrokkene,
zal verlengen met zes maanden.
1.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken waaronder:
  • het vonnis van deze rechtbank van 25 juni 2020 waarbij aan de betrokkene de voorwaardelijke PIJ-maatregel is opgelegd voor, onder meer, een poging tot afpersing en een afpersing in vereniging. Dit zijn misdrijven die gericht zijn tegen, of gevaar veroorzaken voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen;
  • de beslissing van de meervoudige raadkamer voor jeugdstrafzaken van deze rechtbank van 11 december 2020 waarin de voorwaardelijke PIJ-maatregel is omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel;
  • de beslissing van de meervoudige raadkamer voor jeugdstrafzaken van deze rechtbank van 1 september 2022 waarin de PIJ-maatregel is verlengd met 14 maanden.
  • de beslissing van de meervoudige raadkamer voor jeugdstrafzaken van deze rechtbank van 14 december 2023 waarin de PIJ-maatregel is verlengd met 6 maanden;
  • de vordering van de officier van justitie van 29 maart 2024;
  • een ingevolge artikel 6:6:31, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering recent opgemaakt, met redenen omkleed advies, gedateerd 26 maart 2024 en ondertekend door [gedragswetenschapper] , gedragswetenschapper, en [directeur JJI] , directeur JJI, beiden werkzaam bij [JJI] (hierna: [JJI] ), met daarbij als bijlage aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de betrokkene;
  • het e-mailbericht van de raadsman van de betrokkene, mr. M.J. Bouwman, van 27 mei 2024;
  • het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige raadkamer voor jeugdstrafzaken van deze rechtbank van 29 mei 2024;
  • de tussenbeslissing van de meervoudige raadkamer voor jeugdstrafzaken van deze rechtbank van 12 juni 2024 waarin de beslissing is aangehouden tot de zitting van 24 juli 2024;
  • het adviesrapport van de GGZ Reclassering Fivoor Noord-Holland (hierna: de reclassering) van 17 juli 2024.
Tijdens de gesloten behandeling in raadkamer van 24 juli 2024 zijn gehoord de betrokkene, zijn raadsman mr. M.J. Bouwman, de officier van justitie mr. C.M. Brugman, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , beiden werkzaam bij de reclassering en de deskundige [gedragswetenschapper] , als gedragswetenschapper werkzaam bij [JJI] .
Tevens waren aanwezig de ouders en de tweelingbroer van de betrokkene.
Van dat wat op de zitting naar voren is gebracht is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
2. Het standpunt van de inrichting
In genoemd verslag en advies van [JJI] is onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende opgenomen:
Sinds de vorige verlenging lijken de risico’s op het gebied van de persoonlijkheidsdynamiek te zijn versterkt, waarbij de antisociale en narcistische kant van de betrokkene meer op de voorgrond is komen te staan. Het is van belang dat de persoonlijkheidsproblematiek door middel van individuele therapie nog meer tot de kern wordt aangepakt. Daarnaast wordt het als zorgelijk gezien dat de betrokkene op dit punt in zijn traject nog steeds negatieve gedragingen vertoont, zoals provocerend gedrag, het middelengebruik en het in bezit hebben hiervan. De combinatie van de problematiek van de betrokkene maakt dat er sprake is van beperkingen op het gebied van inschatten van sociale situaties en het accepteren van gezag en autoriteit. Desondanks is het de vraag of het doorlopen van het resocialisatietraject binnen het huidige kader van de JJI op dit moment nog in het meest gunstige belang is van de ontwikkeling van de betrokkene en of hiermee een reductie van het recidiverisico nog te verwachten valt. Het verloftraject stagneert al enige tijd waardoor de betrokkene in dezelfde gedragingen vervalt.
De deskundige [gedragswetenschapper] heeft op de zitting van 24 juli 2024 voormeld advies toegelicht en onderschreven. Zij heeft daaraan – kort en zakelijk weergegeven – toegevoegd dat bij een verlenging van de PIJ-maatregel vanuit [JJI] wordt verwacht dat de betrokkene tegen dezelfde patronen zal aanlopen, waardoor naar verwachting een langere verlenging nodig zal zijn. De deskundige kan daarom nu achter het advies van de reclassering van 17 juli 2024 staan. Wel is het erg belangrijk dat de individuele therapie van de betrokkene buiten de JJI wordt voortgezet.

3. Het standpunt van de reclassering

In voornoemd adviesrapport van de reclassering is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende opgenomen:
De reclassering adviseert om de PIJ-maatregel niet te verlengen en over te gaan tot een voorwaardelijke beëindiging. In eerste instantie werd er niet aan een voorwaardelijke beëindiging gedacht, omdat het scholings- en trainingsprogramma (hierna: STP) niet van de grond is gekomen en het onvoldoende duidelijk is hoe de betrokkene zich buiten de JJI staande weet te houden. Echter, met de afweging dat het behandel- en begeleidingsplafond binnen de JJI bereikt lijkt te zijn, is er toch besloten een akkoord te geven en over te gaan tot het advies voor voorwaardelijke beëindiging met een strak en uitgebreid plan van aanpak, middels een reeks aan gestelde voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden houden in dat de betrokkene tijdens de voorwaardelijke beëindiging dient mee te werken aan het reclasseringstoezicht, niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland gaat, ambulante behandeling volgt, meewerkt aan een drugs- en alcoholverbod, een dagbesteding heeft, inzage geeft in zijn financiën en sociaal netwerk en indien nodig verblijft bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Ten aanzien van het drugsverbod houdt de reclassering er, gezien de terugvallen van de betrokkene in het softdrugsgebruik in de afgelopen jaren, rekening mee dat hij kan terugvallen in middelengebruik. Een terugval zal voor de reclassering niet per definitie een reden zijn om de opdracht te retourneren, mits dit niet leidt tot ontregeling of risicovol gedrag. Wanneer er een terugval plaatsvindt, kan het door de reclassering noodzakelijk worden bevonden dat de betrokkene zich laat behandelen. Hieraan dient de betrokkene mee te werken.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben op de zitting voormeld advies toegelicht en onderschreven. Zij hebben daaraan – kort en zakelijk weergegeven – toegevoegd dat de reclassering met voornoemde voorwaarden de terugkeer van de betrokkene naar buiten kan begeleiden. De familie van de betrokkene zal hierbij een essentiële rol spelen en daarom zal er ook behandeling worden ingestoken op hoe de betrokkene en zijn familie met elkaar omgaan en communiceren. Daarnaast zal de komende tijd de aandacht vooral gericht zijn op het terugkeren van de betrokkene in de maatschappij, en het daarbij bieden van passende ondersteuning.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verlenging van de termijn van de PIJ-maatregel met zes maanden. De officier van justitie heeft daartoe naar voren gebracht dat een PIJ-maatregel mede dient om de maatschappij te beschermen tegen potentieel gevaarlijke personen. Door de reclassering is een hoger recidiverisico vastgesteld dan door [JJI] . Gelet op de indexdelicten is een recidiverisico van gemiddeld tot hoog niet aanvaardbaar. De officier van justitie heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de betrokkene zich aan de voorwaarden gaat houden, omdat de betrokkene dit binnen de JJI ook niet heeft laten zien.
5. Het standpunt van de betrokkene en zijn raadsman
De betrokkene heeft naar voren gebracht dat hij bij een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel zal meewerken aan de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De betrokkene denkt dat er een goed plan ligt en kijkt ernaar uit om de samenwerking met de reclassering aan te gaan.
De raadsman heeft zich namens de betrokkene op het standpunt gesteld dat een verlenging van de PIJ-maatregel niet langer in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de betrokkene is. Daarom heeft de raadsman verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen, waardoor de PIJ-maatregel voorwaardelijk wordt beëindigd onder de voorwaarden zoals geadviseerd en toegelicht door de reclassering. Daarbij heeft de raadsman de rechtbank verzocht de kanttekening van de reclassering over het middelengebruik bij de bijzondere voorwaarde over het middelengebruik in de beslissing op te nemen.
6. De beoordeling
De rechtbank heeft bij het onderzoek in raadkamer bevonden dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Met betrekking tot de noodzaak van de verlenging van de PIJ-matregel overweegt de rechtbank als volgt. Een verlenging van de PIJ-maatregel is alleen mogelijk wanneer aan de cumulatieve wettelijke criteria wordt voldaan. In de eerste plaats moet de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de PIJ-maatregel eisen. In de tweede plaats moet de verlenging van de PIJ-maatregel in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de betrokkene.
Gelet op de adviezen van [JJI] en de reclassering, en het verhandelde op de zitting neemt de rechtbank het volgende in overweging. Er is vast komen te staan dat de ontwikkeling van de betrokkene binnen [JJI] is gestagneerd. Het is de verwachting dat de beperkingen van de betrokkene voortkomend uit zijn persoonlijkheidsproblematiek niet verder zullen veranderen binnen het strikte klimaat van de JJI. De rechtbank stelt verder vast dat het STP-traject van de betrokkene niet is aangevangen. Hoewel een zorgvuldige opbouw van het resocialisatietraject enerzijds wenselijk wordt geacht, is het anderzijds de verwachting dat de betrokkene binnen het in de JJI nog te doorlopen traject opnieuw tegen dezelfde beperkingen zal aanlopen, waardoor het naar verwachting een langdurig traject zal zijn. Een langer verblijf van de betrokkene in de JJI lijkt in het licht van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede gezien het eerdere verloop van de PIJ-maatregel, niet langer geïndiceerd. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat de betrokkene over een liefdevol en steunend netwerk beschikt en bij het verlaten van de JJI bij zijn vader kan gaan verblijven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een verlenging van de PIJ-maatregel van de betrokkene niet langer in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de betrokkene.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank overeenkomstig het verzoek van de raadsman de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel afwijzen. De rechtbank overweegt dat in dit geval de PIJ-maatregel voorwaardelijk zal eindigen als bedoeld in artikel 77s, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Naast de van rechtswege geldende algemene voorwaarden als bedoeld in artikel 77t, eerste lid, Sr zal de rechtbank bijzondere voorwaarden die het gedrag van de betrokkene betreffen aan de beëindiging verbinden. Aangezien het STP-traject van de betrokkene niet is gestart, zal de overgang van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel naar de voorwaardelijke beëindiging ervan groot zijn. Het is de verwachting van de rechtbank dat het onvermijdelijk is dat dit met tegenslagen of moeilijkheden gepaard zal gaan. Ook worden er nog risicofactoren voor recidive gezien bij de betrokkene. Door het stellen van de bijzondere voorwaarden verwacht de rechtbank het recidiverisico te beperken. De rechtbank is van oordeel dat, om het resocialisatietraject goed te kunnen vormgeven en positieve stappen vooruit te kunnen zetten, het noodzakelijk is dat de betrokkene zich houdt aan de voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en besproken op de zitting. Hierdoor wordt een vangnet voor de betrokkene gecreëerd met betrekking tot resocialisatie, zorg en controle. Op de zitting heeft de betrokkene verklaard dat hij bereid is zich aan deze voorwaarden te houden.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De te geven beslissing is gegrond op de artikelen 77s en 77t van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:6:32 van het Wetboek van Strafvordering.
8. De beslissing
De rechtbank:
Wijst afde vordering tot verlenging van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van [betrokkene]
,geboren op [geboortedatum] ,
zodat van rechtswege de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel met ingang van 24 mei 2024 ingaat, voor de duur van een jaar.
stelt vast dat op grond van artikel 77t, eerste lid Sr van rechtswege als
algemene voorwaardenhebben te gelden:
  • dat de veroordeelde zich tijdens de voorwaardelijke beëindiging niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • dat de veroordeelde voor het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en zijn medewerking verleent aan het toezicht door de reclasseringsinstelling.
stelt ambtshalve vast dat naast de algemene voorwaarden, als
bijzondere voorwaardenhebben te gelden waarbij de betrokkene:
  • zich meldt op afspraken bij de reclassering, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • één of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien voor het vaststellen van zijn identiteit;
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, waarbij de reclassering aanwijzingen kan geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • meewerkt aan huisbezoeken;
  • de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
  • niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan ambulante behandeling door Levvel en/of Youz Parnassia Group en/of GGZ Noord-Hollland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en zo lang de reclassering dit nodig acht;
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek om dit drugsverbod te controleren, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak de betrokkene wordt gecontroleerd en waarbij een terugval in middelengebruik niet per definitie een reden zal zijn om de opdracht te retourneren mits dit niet leidt tot ontregeling of risicovol gedrag. Wanneer er een terugval plaatsvindt kan het door de reclassering noodzakelijk worden bevonden dat de betrokkene zich laat behandelen, waaraan de betrokkene dient mee te werken;
  • geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek om dit alcoholverbod te controleren, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de betrokkene wordt gecontroleerd;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • een legaal inkomen heeft en behoudt, met inzage voor de reclassering en indien nodig meewerkt aan begeleiding hierop;
  • indien geïndiceerd door de reclassering, verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • de reclassering openheid geeft over zijn sociale netwerk en relaties.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Deze beslissing is gegeven door
mr. N. Cuvelier, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.M. van Weely en mr. A.R.A.R. Sitaldin, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.B. Kuvel, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.