ECLI:NL:RBNHO:2024:9667

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
C/15/355462 / JU RK 24-1140
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke gezagsbelasting en inschrijving bij onderwijsinstelling in het kader van uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 september 2024 uitspraak gedaan over een verzoek van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) met betrekking tot de minderjarige [de minderjarige]. De GI verzocht om vervangende toestemming voor de inschrijving van [de minderjarige] bij een onderwijsinstelling, omdat de ouders, de moeder en de vader, niet in staat waren om gezamenlijk beslissingen te nemen over het onderwijs van hun kind. De minderjarige is sinds september 2022 thuis en heeft geen reguliere schoolgang meer. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een complexe situatie waarin de ouders niet goed communiceren en dat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter heeft geoordeeld dat analoge toepassing van artikel 1:265e BW gerechtvaardigd is, ondanks dat er geen sprake is van een uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en bepaald dat het gezag van de moeder over [de minderjarige] met betrekking tot de inschrijving bij de onderwijsinstelling wordt uitgeoefend door de GI tot het einde van de ondertoezichtstelling op 4 januari 2025. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat [de minderjarige] weer in contact komt met andere kinderen en schoolse vaardigheden leert, en dat de GI de verantwoordelijkheid krijgt om dit te faciliteren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/355462 / JU RK 24-1140
Datum uitspraak: 9 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een gedeeltelijke gezagsbelasting
in de zaak van
de gecertificeerde in stelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Alkmaar,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. J.G. M. ter Avest, kantoorhoudende te Utrecht,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. S. Kuijs, kantoorhoudende te Heiloo.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 2 augustus 2024;
  • een brief met bijlagen, ingediend namens de vader op 2 september 2024;
  • een verweerschrift, ingediend namens de moeder op 3 september 2024;
  • een brief met aanvullende stukken, ingediend namens de moeder op 3 september 2024;
  • de ter zitting overgelegde pleitnota van de advocaat van de vader;
  • de ter zitting overgelegde pleitnota van de advocaat van de moeder.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
5 september 2024. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, die het woord heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, die het woord heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
De minderjarige [de minderjarige] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het verzoek met de kinderrechter gesproken.
1.3.
Na de behandeling van het verzoek van de GI ter zitting heeft de kinderrechter de mondelinge uitspraak bepaald op 9 september 2024 om 16:00 uur.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij zijn vader.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 januari 2023 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 4 januari 2024. De ondertoezichtstelling is op 2 januari 2024 verlengd tot 4 januari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:265e lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de GI met betrekking tot de aanmelding van [de minderjarige] bij een onderwijsinstelling. Verder wordt verzocht te bevelen dat deze gedeeltelijke gezagstoekenning wordt aangetekend in het Gezagsregister en dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.2.
De GI heeft het verzoek als volgt onderbouwd. [de minderjarige] is in januari 2023 onder toezicht gesteld. Hij zat en zit nog steeds klem tussen zijn ouders die niet of nauwelijks met elkaar communiceren en niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen over hem te nemen.
Op het moment dat [de minderjarige] onder toezicht werd gesteld, ging hij al sinds september 2022 niet meer naar school. Ook sinds de GI betrokken is geraakt, is het de ouders niet gelukt om tot overeenstemming te komen over een passende vorm van onderwijs voor [de minderjarige] . De vader wil graag met de moeder overleggen, maar de moeder niet met de vader. Na een periode van thuiszitten, is [de minderjarige] vorig jaar gestart bij het orthopedagogisch behandel-centrum [orthopedagogisch behandelcentrum] in [plaats] , waarbij het onderwijsprogramma vanuit basisschool [basisschool] werd gefaciliteerd. [orthopedagogisch behandelcentrum] bleek echter handelingsverlegen en miste de juiste expertise om [de minderjarige] te helpen, waarop de moeder in februari 2024 haar toestemming heeft ingetrokken voor zijn behandeling bij [orthopedagogisch behandelcentrum] . Omdat er op dat moment geen alternatieve behandelsetting was, kwam [de minderjarige] weer thuis te zitten. Vervolgens is (opnieuw) gezocht naar passende hulp voor [de minderjarige] . Samen met de ouders is uitgebreid onderzoek gedaan naar passende onderwijsinstellingen en daarbij zijn veel organisaties afgestreept vanwege contra-indicaties. De moeder heeft grondig onderzoek gedaan naar passende traumabehandeling en naar mogelijkheden bij reguliere scholen.
[orthopedagogisch behandelcentrum] , [basisschool] , het Samenwerkingsverband, de leerplichtambtenaar en de GI zijn echter van mening dat niet onderwijs maar zorg voor [de minderjarige] voorliggend is. Het advies is daarom een zorg-onderwijs arrangement, waarbij zorg voorrang krijgt op onderwijs.
Na uitgebreid onderzoek door de GI is gebleken dat [onderwijsinstelling] in [plaats] het enige passende alternatief in deze regio is. De vader kan zich hier in vinden, maar de moeder niet en overleg hierover is niet mogelijk. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders om in het belang van [de minderjarige] zo goed mogelijk samen te werken. Het is echter duidelijk dat de ouders hier samen niet uitkomen en de GI is bang dat [de minderjarige] door deze situatie een langdurige thuiszitter gaat worden. De GI wil dat voorkomen want gezien wordt hoe schadelijk de huidige situatie is voor [de minderjarige] . Om deze zorgelijke situatie te doorbreken verzoekt de GI om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving bij [onderwijsinstelling] .
3.3.
De GI heeft het verzoek op de zitting gehandhaafd en nader toegelicht. Er is een impasse ontstaan. [de minderjarige] gaat al langere tijd niet naar school, wat zeer onwenselijk is en niet in zijn belang. Het is uiteindelijk de bedoeling dat hij naar het reguliere onderwijs gaat, maar voor het zover is moet hij eerst schoolse vaardigheden leren. Daarnaast is het belangrijk dat zijn behandeling voortgezet wordt. De GI is van mening dat [onderwijsinstelling] op dit moment voor [de minderjarige] de best passende plek is. Bij [onderwijsinstelling] hebben ze ervaring met het zorgelijke gedrag dat [de minderjarige] laat zien en kan hij de vaardigheden leren die hij nodig heeft voor het reguliere onderwijs. [de minderjarige] is erg slim, maar hij moet ook leren omgaan met autoriteit, met andere kinderen, met uitgestelde aandacht en het feit dat hij soms dingen moet doen waar hij geen zin in hebt. Er is plek voor hem bij [onderwijsinstelling] , maar [onderwijsinstelling] heeft niet de steun van beide ouders. Dat maakt het ingewikkeld want de vraag is wat het met [de minderjarige] doet als hij hierin niet wordt gesteund door zijn moeder. Er zijn 17 opties met de ouders besproken en de GI had de hoop dat de ouders samen tot overeenstemming zouden komen over 2 tot 3 van deze opties en dat [de minderjarige] daaruit zou kunnen kiezen. Dit is echter niet gelukt en dat is zeer zorgelijk. Het is belangrijk dat [de minderjarige] naar school gaat want hij heeft nog veel te leren. Inmiddels zijn de leerplichtambtenaar en het Samenwerkingsverband ingelicht en het is nu aan de leerplichtambtenaar om de ouders aan te schrijven dat er wat moet gaan gebeuren.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft de kinderrechter verteld dat hij het wel fijn vindt dat hij niet naar school gaat. Hij wil tot aan de herfstvakantie het liefst verder gaan met thuisonderwijs en dan naar [onderwijsinstelling] . Op school krijgt hij teveel instructies, zijn er teveel mensen en kinderen die hem irriteren waardoor hij boos wordt. [de minderjarige] wordt overprikkeld als er teveel mensen zijn en hij ergert zich bijvoorbeeld aan mensen die niet netjes zijn en met consumptie praten. [de minderjarige] zou het liefst in Engeland naar school gaan omdat de mensen daar netjes zijn en de kinderen schooluniformen dragen waardoor iedereen er hetzelfde uit ziet.
Hij vindt het wel een goed idee om naar een onderwijsinstelling te gaan, maar dan naar [onderwijsinstelling] of [onderwijsinstelling] . [de minderjarige] wil niet naar [onderwijsinstelling] . Hij is daar met zijn vader geweest en hij vond het er erg ordinair op een vieze manier. Hij wil ook niet dat de GI toestemming krijgt om te bepalen naar welke school hij gaat. Verder wil [de minderjarige] dat zijn moeder verplicht wordt om aan tafel te gaan zitten om een plan te bedenken voor hem want als zij niet komt, gebeurt er niets. Tot slot wil hij dat de jeugdbeschermers helemaal weggaan omdat hij vindt dat ze hele verkeerde beslissingen nemen.
4.2.
De vader is het eens met het verzoek. Door en namens de vader is naar voren gebracht dat hij het zeer zorgelijk vindt dat [de minderjarige] al zo lang niet naar school gaat.
Het lukt echter niet om deze situatie te doorbreken en met de moeder tot overeenstemming te komen over een passende vorm van onderwijs voor hun zoon.
Net als de moeder wil de vader dat [de minderjarige] naar het reguliere onderwijs gaat, maar het is duidelijk dat hij daarvoor nu nog de nodige vaardigheden mist. De vader vindt het ook belangrijk dat [de minderjarige] behandeling krijgt. Met alleen het voortzetten van het thuisonderwijs en de behandeling door [naam behandelaar] , leert [de minderjarige] echter niet de vaardigheden die hij nodig heeft op het reguliere onderwijs. De betrokken professionals, waaronder de leerplichtambtenaar, die [de minderjarige] persoonlijk kennen en hebben meegemaakt, zijn van mening dat zorg voorliggend is en dat een onderwijs zorg arrangement, zoals [onderwijsinstelling] biedt, op dit moment het meest passend is. Bij [onderwijsinstelling] kan [de minderjarige] in kleine groepjes schoolse vaardigheden aanleren en daarnaast kan de behandeling door [naam behandelaar] voortgezet worden. Volgens de professionals staat [onderwijsinstelling] goed bekend en daar vertrouwt de vader op. Het blijft natuurlijk de vraag of [onderwijsinstelling] [de minderjarige] op alle vlakken kan bieden wat hij nodig heeft, maar het alternatief dat hij thuis blijft, is zeer onwenselijk. Hoe langer [de minderjarige] thuiszit, hoe lastiger het zal worden om hem te laten instromen op een reguliere school. De vader had graag samen en in goed overleg met de moeder gezocht naar een passende andere plek voor [de minderjarige] , maar haar eigenmachtige handelen maakt de samenwerking ontzettend lastig.
Indien de kinderrechter van oordeel is dat de GI niet kan worden ontvangen in haar verzoek omdat er geen sprake is van een uithuisplaatsing van [de minderjarige] , wordt verzocht het verzoek op te vatten als een verzoek ex artikel 1:262b BW en de GI op basis van dit artikel vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven bij een ZOA, meer specifiek [onderwijsinstelling] te [plaats] .
4.3.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de GI. Door en namens de moeder is in de eerste plaats aangevoerd dat de GI niet in het verzoek kan worden ontvangen danwel dat het verzoek moet worden afgewezen. Artikel 1:265e, lid 1 BW, is specifiek bedoeld voor situaties waarin sprake is van een uithuisplaatsing van de minderjarige en dat is hier niet aan de orde. Dat artikel 1:265e, lid 1 BW niet naar analogie kan worden toegepast op een situatie als de onderhavige, blijkt onder meer uit zeer recente jurisprudentie van het Hof Arnhem-Leeuwarden. Het verzoek kan ook niet worden opgevat als een verzoek ex artikel 1:262b BW want dat betreft een geheel andere procedure en een dergelijk verzoek is niet subsidiair ingediend door de GI.
Door en namens de moeder is verder aangevoerd dat [onderwijsinstelling] geen onderwijs-instelling is als bedoeld in de Leerplichtwet. Een inschrijving bij [onderwijsinstelling] valt dan ook niet onder artikel 1:265e, lid 1 BW. Indien de kinderrechter van oordeel is dat de GI wel ontvankelijk is in het verzoek en geen aanleiding ziet tot afwijzing van het verzoek op grond van eerder genoemde argumenten, dient het verzoek te worden afgewezen omdat de feiten niet volledig en naar waarheid zijn aangedragen door de GI.
De GI geeft nauwelijks informatie over de problematiek van [de minderjarige] en de herkomst ervan. [de minderjarige] is volgens moeder enorm beschadigd en er is nooit oog geweest voor zijn veiligheid en de hele geschiedenis die hij met zijn vader heeft gehad. Het gedrag van [de minderjarige] is steeds zorgelijker geworden en hij laat ermee zien dat hij niet op zijn plek is, niet goed in zijn vel zit en dat er veel meer aan de hand is dan een kind dat betrokken is in een complexe echtscheiding en ouders die niet goed met elkaar communiceren. De moeder krijgt daarin meer schuld dan de vader want zij wil niet met de vader communiceren. Verder doet de GI het voorkomen alsof de moeder geen medewerking wil verlenen aan de schoolgang van [de minderjarige] , terwijl de moeder vele gesprekken heeft gevoerd met de GI en meerdere voorstellen heeft gedaan.
Deze zijn door de GI echter terzijde geschoven. De trauma’s van [de minderjarige] zijn door de plaatsing op [orthopedagogisch behandelcentrum] verergerd en om die reden wil de moeder dat er nu een keuze wordt gemaakt waar [de minderjarige] zelf achter staat en waar hij echt beter van wordt.
De moeder gelooft niet dat [onderwijsinstelling] een verstandige keuze is. Zij heeft destijds ook haar twijfels geuit over [orthopedagogisch behandelcentrum] , en die bleken terecht. Het lijkt erop dat de GI de moeder nu opnieuw niet serieus neemt. De moeder is bovendien niet over het verzoek gehoord door de GI. Het is haar toegestuurd en zij heeft er pas na haar vakantie kennis van kunnen nemen. Als zij hier eerder van had geweten, had zij daarover zeker met de GI in gesprek willen gaan. [de minderjarige] wil zelf ook niet naar [onderwijsinstelling] , maar naar een ‘gewone’ school. Trauma experts en zijn kindertherapeut hebben aangegeven dat ook het meest passend te vinden.
De moeder vindt het van groot belang dat [de minderjarige] , die bijna 12 jaar wordt, kan meebeslissen over de volgende onderwijsplek. Door verschillende dingen die in het verleden zijn gebeurd heeft [de minderjarige] het gevoel geen invloed te hebben op zijn leven. De moeder vindt het daarom belangrijk dat [de minderjarige] zelfbeschikking krijg en dat hij ergens heen gaat waar hij echt naar toe wil. [de minderjarige] wil niet naar [onderwijsinstelling] en hij moet niet gedwongen worden want dat zorgt voor nog meer trauma. Bovendien biedt [onderwijsinstelling] geen traumabehandeling en bieden ze hem ook niet de uitdaging die hij nodig heeft. De moeder wil graag samen met [naam behandelaar] en de leerplichtambtenaar aan tafel gaan zitten om een plan te maken.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid GI
5.1.
De GI baseert haar verzoek op artikel 1:265e, lid 1 BW. Dit wetsartikel geldt in principe alleen bij een uithuisplaatsing. Uit recente jurisprudentie volgt dat er door rechterlijke instanties verschillend wordt geoordeeld over de vraag of analoge toepassing van dit artikel gerechtvaardigd is in een situatie als de onderhavige, waarbij sprake is van een ondertoezichtstelling, maar niet van een uithuisplaatsing. De kinderrechter overweegt hierover als volgt.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat de rechtbank Amsterdam op 20 augustus 2019 heeft beslist dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is. [de minderjarige] is vervolgens op
4 januari 2023 onder toezicht gesteld van de GI omdat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Met de ondertoezichtstelling heeft de GI bevoegdheden gekregen om de ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige] af te wenden en de uitoefening van die bevoegdheden kan ingrijpen in de uitoefening van het ouderlijk gezag.
In het onderhavige geval is sprake van een zeer complexe situatie waarbij de ouders al lange tijd uit elkaar zijn en de onderlinge verstandhouding tussen hen zodanig is verstoord dat zij niet of nauwelijks met elkaar communiceren. Zorgelijk is dat de ouders er ook niet in slagen om gezamenlijk afspraken maken in het belang van [de minderjarige] , met als gevolg dat hij klem zit tussen zijn ouders. Uit de stukken blijkt dat bij [de minderjarige] al langer sprake is van gedragsproblemen en dat deze de afgelopen jaren dusdanig in ernst zijn toegenomen dat onderwijs op een reguliere school niet langer werkbaar was, niet voor [de minderjarige] en niet voor de school. In september 2022 is [de minderjarige] hierdoor thuis komen te zitten en heeft hij thuisonderwijs gevolgd. Hij heeft nadien een periode behandeling en onderwijsbegeleiding gehad bij orthopedagogische praktijk [orthopedagogisch behandelcentrum] , maar die hadden niet de juiste expertise om [de minderjarige] te helpen en in februari 2024 heeft de moeder haar toestemming voor behandeling bij [orthopedagogisch behandelcentrum] ingetrokken. [de minderjarige] kwam daardoor opnieuw thuis te zitten.
De ouders zijn vervolgens met hulp van de GI op zoek gegaan naar een passende vorm van onderwijs, maar vanwege de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en omdat ze allebei andere ideeën hebben over wat het beste is voor [de minderjarige] , zijn ze daar niet uitgekomen.
Het resultaat is dat [de minderjarige] nog steeds thuis zit, wat niet in zijn belang is en waardoor het steeds moelijker voor hem zal worden om op enig moment in te stromen in het reguliere onderwijs. De kinderrechter begrijpt dan ook dat de GI het onderhavige verzoek heeft gedaan om deze impasse te doorbreken omdat duidelijk is dat de ouders hier zelf niet zullen uit komen. Daarbij speelt mee dat door dit naar zich toe te trekken, de GI de last die de minderjarige ervaart van de geschillen tussen de ouders en die door het voeren van wederom een procedure nog meer zal oplopen, vermindert.
5.3.
Gelet op de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval is de kinderrechter van oordeel dat de GI van haar bevoegdheid om in te grijpen in de uitoefening van het ouderlijk gezag gebruik mocht maken door het onderhavige verzoek in te dienen met als doel de ontwikkelingsbedreiging (de gestagneerde schoolgang van [de minderjarige] ) af te wenden. Verder is de kinderrechter van oordeel dat, hoewel artikel 1:265e lid 1 BW strikt genomen alleen geldt wanneer er sprake is van een uithuisplaatsing van de minderjarige, analoge toepassing van dit artikel in deze situatie gerechtvaardigd is. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is destijds door de rechtbank Amsterdam bij de vader bepaald en een geschil over een onderwijsinstelling in het kader van een uithuisplaatsing of op basis van het hoofdverblijf verschilt niet wezenlijk van elkaar.
De kinderrechter kan dan ook inhoudelijk op het verzoek van de GI beslissen.
5.4.
Uit de stukken en wat op de zitting is besproken blijkt dat de zorgen over de schoolgang van [de minderjarige] in de loop van de jaren steeds meer zijn toegenomen. Zijn gedrag in de klas werd uiteindelijk zo zorgelijk, dat het op school niet langer ging en [de minderjarige] vanaf september 2022 thuis kwam te zitten. Na een periode van onderwijs en behandeling bij de orthopedagogische praktijk [orthopedagogisch behandelcentrum] , is [de minderjarige] sinds februari 2024 opnieuw thuis komen te zitten, waar hij thuisonderwijs krijgt en behandeling. De GI heeft samen met de ouders gezocht naar een passende onderwijsinstelling voor [de minderjarige] en de GI heeft de ouders daarbij alle gelegenheid geboden om hierover mee te denken. Het is duidelijk dat de GI intensief aan de slag is gegaan met de opties die door de ouders zijn aangedragen, waarbij naar voren is gekomen dat een groot aantal van de voorstellen die de moeder had gedaan niet passend bleek voor [de minderjarige] . Op de zitting is gebleken dat de GI de door de moeder aangedragen deskundigen, die van mening zijn dat [onderwijsinstelling] niet passend is, tevergeefs heeft proberen te benaderen, en dat geen van deze deskundigen direct contact heeft gehad met [de minderjarige] . Ook de vader heeft constructief meegedacht en uiteindelijk is [onderwijsinstelling] als enig passende vorm van onderwijs/zorg voor [de minderjarige] naar voren gekomen. Het is duidelijk dat de moeder niet achter deze keuze staat. De betrokken professionals die [de minderjarige] kennen en daadwerkelijk mee hebben gemaakt, zijn echter van mening dat [onderwijsinstelling] passend is voor [de minderjarige] . Het is duidelijk dat hij vanwege zijn problematische gedrag op dit moment niet naar het reguliere onderwijs kan. [de minderjarige] heeft op korte termijn veel belang bij (tijdelijke) gedragsbegeleiding om te leren op zich een meer adequate manier te gedragen zodat hij daarna beter kan participiëren in het reguliere onderwijs. Het is belangrijk dat [de minderjarige] schoolse vaardigheden leert, dat hij leert omgaan met autoriteit, uitgestelde aandacht en dat hij leert dat er soms dingen zijn die moeten, ook al heb je er geen zin in.
Gebleken is dat [de minderjarige] dit bij [onderwijsinstelling] kan leren in kleine groepjes van maximaal 5 kinderen.
Daarnaast kan hij worden behandeld voor zijn trauma’s en is gebleken dat zijn behandeling bij [naam behandelaar] ook door zou kunnen gaan. Dat [de minderjarige] uiteindelijk naar het reguliere onderwijs doorstroomt is zowel de intentie van de vader als van de GI, maar het is duidelijk dat dat op dit moment volstrekt onhaalbaar is. Uit de stukken en wat op de zitting is besproken is gebleken dat de vader wat dat betreft een realistischer beeld heeft dan de moeder die van mening is dat de wensen van [de minderjarige] gevolgd moeten worden en dat hij moet kunnen meebeslissen. Dat acht de kinderrechter in dit geval zeer onwenselijk en niet in het belang van [de minderjarige] .
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI toewijzen omdat het van belang is dat deze impasse wordt doorbroken die op geen enkele wijze in het belang van het kind is te achten. De weigering van de moeder om te tekenen voor de aanmelding bij [onderwijsinstelling] is een bedreiging voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de GI wordt belast met het gezag over [de minderjarige] met betrekking tot zijn aanmelding bij [onderwijsinstelling] voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het is belangrijk dat [de minderjarige] weer in contact komt met andere kinderen, vaardigheden leert die hij nodig heeft op het reguliere onderwijs en dat hij daarnaast behandeling krijgt voor zijn problematiek.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [onderwijsinstelling] geen onderwijsinstelling is als bedoeld in de Leerplichtwet. De kinderrechter verwerpt dit verweer. In artikel 1:265e lid 1 BW wordt gesproken over een onderwijsinstelling en niet over een onderwijsinstelling als bedoeld in de Leerplichtwet. Bovendien is voor [onderwijsinstelling] gekozen, in overleg met de leerplichtambtenaar.
5.6.
Uit artikel 2 sub a van het Besluit Gezagsregister volgt dat in het register aantekening wordt gemaakt van rechterlijke beslissingen op grond van artikel 1:265e BW. De griffier van de rechtbank zal dus een aantekening maken van deze beslissing in het Gezagsregister.
5.7.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter het volgende. Er is sprake van een zeer complexe situatie waarbij een minderjarige al lange tijd niet meer naar school gaat en zeer zorgelijk gedrag laat zien. Dat laatste heeft de kinderrechter zelf ondervonden tijdens het gesprek met [de minderjarige] waarbij hij heel erg boos is geworden, een stoel heeft omgegooid en tegen de kinderrechter heeft geschreeuwd dat zij haar mond moest houden en naar hem moest luisteren. Het is de kinderrechter duidelijk dat [de minderjarige] heel erg is belast en dat hij knel zit, onder andere door het loyaliteitsconflict dat hij al lange tijd ervaart. Het is aan de ouders om daarin verandering te brengen door aan [de minderjarige] te laten zien dat zij op een normale manier met elkaar kunnen praten en gezamenlijk, als ouders, beslissingen over hem kunnen nemen. Verder heeft [de minderjarige] tijdens het kindgesprek laten weten dat hij niet naar [onderwijsinstelling] wil. Wat betreft de acceptatie van [de minderjarige] om naar [onderwijsinstelling] te gaan en mee te doen aan het programma wat hem daar geboden wordt, is het belangrijk hoe de ouders hierin staan. Zij kunnen meegaan in de weerstand van [de minderjarige] , waardoor de kans groot is dat het traject bij [onderwijsinstelling] mislukt en hij opnieuw thuis komt te zitten met alle nadelige gevolgen van dien. De ouders kunnen hem ook positief stimuleren om naar [onderwijsinstelling] te gaan, zodat hij het gevoel heeft dat het oké is om naar [onderwijsinstelling] te gaan omdat beide ouders er achter staan.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bepaalt dat het gezag van de moeder over de minderjarige
[de minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] te [plaats] , voor zover dit betrekking heeft op het geven van toestemming om [de minderjarige] in te schrijven bij een onderwijs instelling, te weten [onderwijsinstelling] , tot het einde van de ondertoezichtstelling, te weten 4 januari 2025, wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar.
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2024, in aanwezigheid van M. Woudman als griffier en op schrift gesteld op 16 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.