De moeder is het niet eens met het verzoek van de GI. Door en namens de moeder is in de eerste plaats aangevoerd dat de GI niet in het verzoek kan worden ontvangen danwel dat het verzoek moet worden afgewezen. Artikel 1:265e, lid 1 BW, is specifiek bedoeld voor situaties waarin sprake is van een uithuisplaatsing van de minderjarige en dat is hier niet aan de orde. Dat artikel 1:265e, lid 1 BW niet naar analogie kan worden toegepast op een situatie als de onderhavige, blijkt onder meer uit zeer recente jurisprudentie van het Hof Arnhem-Leeuwarden. Het verzoek kan ook niet worden opgevat als een verzoek ex artikel 1:262b BW want dat betreft een geheel andere procedure en een dergelijk verzoek is niet subsidiair ingediend door de GI.
Door en namens de moeder is verder aangevoerd dat [onderwijsinstelling] geen onderwijs-instelling is als bedoeld in de Leerplichtwet. Een inschrijving bij [onderwijsinstelling] valt dan ook niet onder artikel 1:265e, lid 1 BW. Indien de kinderrechter van oordeel is dat de GI wel ontvankelijk is in het verzoek en geen aanleiding ziet tot afwijzing van het verzoek op grond van eerder genoemde argumenten, dient het verzoek te worden afgewezen omdat de feiten niet volledig en naar waarheid zijn aangedragen door de GI.
De GI geeft nauwelijks informatie over de problematiek van [de minderjarige] en de herkomst ervan. [de minderjarige] is volgens moeder enorm beschadigd en er is nooit oog geweest voor zijn veiligheid en de hele geschiedenis die hij met zijn vader heeft gehad. Het gedrag van [de minderjarige] is steeds zorgelijker geworden en hij laat ermee zien dat hij niet op zijn plek is, niet goed in zijn vel zit en dat er veel meer aan de hand is dan een kind dat betrokken is in een complexe echtscheiding en ouders die niet goed met elkaar communiceren. De moeder krijgt daarin meer schuld dan de vader want zij wil niet met de vader communiceren. Verder doet de GI het voorkomen alsof de moeder geen medewerking wil verlenen aan de schoolgang van [de minderjarige] , terwijl de moeder vele gesprekken heeft gevoerd met de GI en meerdere voorstellen heeft gedaan.
Deze zijn door de GI echter terzijde geschoven. De trauma’s van [de minderjarige] zijn door de plaatsing op [orthopedagogisch behandelcentrum] verergerd en om die reden wil de moeder dat er nu een keuze wordt gemaakt waar [de minderjarige] zelf achter staat en waar hij echt beter van wordt.
De moeder gelooft niet dat [onderwijsinstelling] een verstandige keuze is. Zij heeft destijds ook haar twijfels geuit over [orthopedagogisch behandelcentrum] , en die bleken terecht. Het lijkt erop dat de GI de moeder nu opnieuw niet serieus neemt. De moeder is bovendien niet over het verzoek gehoord door de GI. Het is haar toegestuurd en zij heeft er pas na haar vakantie kennis van kunnen nemen. Als zij hier eerder van had geweten, had zij daarover zeker met de GI in gesprek willen gaan. [de minderjarige] wil zelf ook niet naar [onderwijsinstelling] , maar naar een ‘gewone’ school. Trauma experts en zijn kindertherapeut hebben aangegeven dat ook het meest passend te vinden.
De moeder vindt het van groot belang dat [de minderjarige] , die bijna 12 jaar wordt, kan meebeslissen over de volgende onderwijsplek. Door verschillende dingen die in het verleden zijn gebeurd heeft [de minderjarige] het gevoel geen invloed te hebben op zijn leven. De moeder vindt het daarom belangrijk dat [de minderjarige] zelfbeschikking krijg en dat hij ergens heen gaat waar hij echt naar toe wil. [de minderjarige] wil niet naar [onderwijsinstelling] en hij moet niet gedwongen worden want dat zorgt voor nog meer trauma. Bovendien biedt [onderwijsinstelling] geen traumabehandeling en bieden ze hem ook niet de uitdaging die hij nodig heeft. De moeder wil graag samen met [naam behandelaar] en de leerplichtambtenaar aan tafel gaan zitten om een plan te maken.