ECLI:NL:RBNHO:2024:9844

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
C/15/356313 / JU RK 24/1287
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 september 2024 een beschikking gegeven over een spoedmachtiging en reguliere machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter handhaaft de eerder verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing, omdat de minderjarige heeft aangegeven niet langer op de huidige plek te willen verblijven en er geen zicht is op een passende vervolgplek. De kinderrechter benadrukt het belang van inzet van zowel de moeder als de minderjarige voor de beschikbare hulpverlening. De moeder is belast met het ouderlijk gezag en de minderjarige verblijft sinds 28 augustus 2024 bij een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen zorgen geuit over de veiligheid in de thuissituatie en de relatie tussen de moeder en de minderjarige. De GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, maar de kinderrechter heeft besloten deze machtiging te verlenen voor een kortere duur van vier maanden. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat de moeder en de minderjarige zich volledig zullen inzetten voor de hulpverlening, zodat de problematiek in het gezin kan worden aangepakt. De beslissing is openbaar uitgesproken en de kinderrechter heeft aangegeven dat de situatie opnieuw beoordeeld zal worden in januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/356313 / JU RK 24/1287
Datum uitspraak: 10 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Schiettekatte, kantoorhoudende in Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van 29 augustus 2024 en het daarin genoemde verzoekschrift met bijlagen van de GI van 29 augustus 2024;
  • de herstelbeschikking van 5 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] , als vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd over de verzoeken van de GI. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij de moeder, maar verblijft sinds 28 augustus 2024 bij [accomodatie van jeugdhulpaanbieder] in [plaats] ( [plaats] ).
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 18 juni 2024 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 28 juni 2025. Bij herstelbeschikking van 5 juli 2024 is de einddatum van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] bepaald op 18 juni 2025.
2.4.
Bij beschikking van 29 augustus 2024 is een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] voor de duur van vier weken gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Om de GI, [de minderjarige] en de moeder in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, is de mondelinge behandeling bepaald op 10 september 2024.

3.De verzoeken van de GI

3.1.
De GI heeft de kinderrechter eerder verzocht een spoedmachtiging te verlenen om [de minderjarige] voor de duur van vier weken uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Dit verzoek is door de kinderrechter toegewezen en wordt nu door de GI gehandhaafd. Aansluitend op de spoedmachtiging heeft de GI de kinderrechter verzocht een machtiging te verlenen om [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling, namelijk tot 18 juni 2025, uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI naar voren gebracht dat er sinds de uitvoering van de ondertoezichtstelling (12 augustus 2024) verschillende Veilig Thuis-meldingen zijn gedaan rondom [de minderjarige] . Uit deze meldingen blijkt dat er met grote regelmaat incidenten zijn tussen de moeder en [de minderjarige] waarbij zij (fysiek) agressief zijn richting elkaar. Om die reden is het niet veilig dat [de minderjarige] langer bij de moeder verblijft. Momenteel verblijft [de minderjarige] op een crisisplek bij [accomodatie van jeugdhulpaanbieder] in [plaats] . Er is nog geen zicht op een passende vervolgplek. De zoektocht wordt bemoeilijkt door de omstandigheid dat [de minderjarige] al in verschillende groepen heeft verbleven. Daar komt bij dat (passende) plekken schaars zijn. Desgevraagd heeft de GI kenbaar gemaakt op de hoogte te zijn van het feit dat [de minderjarige] de locatie van [accomodatie van jeugdhulpaanbieder] niet prettig vindt. De GI hoopt daarom een groep te vinden waar [de minderjarige] op haar plek zit, zodat zij zich niet genoodzaakt voelt om weg te lopen van de groep. De afgelopen periode is [de minderjarige] namelijk weggelopen naar de moeder. Dit zorgt voor veel onveiligheid, omdat de moeder het lastig vindt [de minderjarige] niet binnen te laten. Tot een geschikte groep voor [de minderjarige] is gevonden, acht de GI haar verblijf bij [accomodatie van jeugdhulpaanbieder] noodzakelijk. Het is noodzakelijk dat vanuit deze crisisplek wordt gezocht naar een langdurige plek voor [de minderjarige] , waar gewerkt kan worden aan haar (gedrags)problemen, waar toegewerkt kan worden naar een dagbesteding (zoals schoolgang) en waar gewerkt kan worden aan het contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder.
3.3.
De GI acht daarnaast intensieve hulpverlening aangewezen om de diepgewortelde patronen in het gezin te doorbreken. De moeder is onvoldoende in staat met het ingewikkelde gedrag van [de minderjarige] om te gaan en de nodige veranderingen teweeg te brengen, ook niet met behulp van de hulpverlening, zoals bijvoorbeeld het hulpverleningstraject van Het Huis en Ambulante Spoedhulp (ASH). De GI acht daarom een intensief traject op neutraal terrein noodzakelijk om de hardnekkige problematiek in het gezin aan te pakken. Desgevraagd heeft de GI – in reactie op wat de advocaat van de moeder naar voren heeft gebracht over de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing – verklaard een machtiging voor de duur van drie maanden onvoldoende te achten om de noodzakelijke en passende hulpverlening van de grond te krijgen en daarvan effecten te sorteren, gelet op de wachtlijstproblematiek en de vele hulpverlening die al betrokken is geweest in het verleden.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting verweer gevoerd tegen het aansluitende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing. Namens de moeder is primair gevraagd het verzoek af te wijzen, zodat de hulpverlening in de thuissituatie met spoed opgestart kan worden en [de minderjarige] vanuit de moeder met haar opleiding kan starten. Subsidiair is gevraagd de maatregel in duur te bekorten. Daarbij zijn door en namens de moeder termijnen van drie tot zes maanden genoemd.
4.2.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen de verleende spoedmachtiging uithuisplaatsing. Met betrekking tot deze beslissing refereert de moeder zich aan het oordeel van de kinderrechter.
4.3.
Ter onderbouwing van het standpunt van de moeder is het volgende aangevoerd. Vooropgesteld staat dat de moeder de zorgen over [de minderjarige] erkent. Daarvoor is nog geen drie maanden geleden haar ondertoezichtstelling uitgesproken. Daarbij is de verzochte machtiging uithuisplaatsing aangehouden. Hoewel er niet was gebleken van escalaties tussen [de minderjarige] en de moeder, moest betwijfeld worden of het patroon van aantrekken en afstoten structureel was doorbroken, doordat daar nog onvoldoende hulpverlening voor was ingezet. De noodzakelijke hulpverlening is ook op dit moment niet van de grond gekomen. Sterker nog, pas twee maanden na het uitspreken van de ondertoezichtstelling is door de GI uitvoering gegeven aan de maatregel. De zorgen zijn niet aangepakt en er is geen hulpverlening ingezet, waardoor de situatie is geëscaleerd met de spoedmachtiging uithuisplaatsing tot gevolg. Dit alles terwijl de moeder heeft aangegeven behoefte te hebben aan hulpverlening gericht op het gedrag van [de minderjarige] en de onderlinge relatie tussen de moeder en haar dochter. De Raad heeft in het aanvullend raadsrapport van 15 juli 2024 gesteld dat het, om het thuis wonen te laten slagen, van belang is dat er gewerkt wordt aan de doelen van de ondertoezichtstelling. In het plan van aanpak van de GI worden de doelen gesteld, maar een verdere uitwerking, bijvoorbeeld op de punten wat wordt ingezet, dan wel, wat wordt verwacht van de moeder en [de minderjarige] , ontbreekt. Een uithuisplaatsing zonder dat aan de doelen is gewerkt en de juiste hulpverlening is ingezet, acht de moeder te vergaand. Dit geldt temeer nu een passende vervolgplek voor [de minderjarige] ontbreekt en zij duidelijk heeft aangegeven bij [accomodatie van jeugdhulpaanbieder] niet op haar plek te zitten.

5.De mening van [de minderjarige]

heeft in het gesprek met de kinderrechter uitgelegd dat de aanleiding van de spoedmachtiging uithuisplaatsing berust op een misverstand. Desondanks staat [de minderjarige] achter haar uithuisplaatsing en kan ze zich vinden in het verzoek van de Raad voor de duur van de ondertoezichtstelling, omdat er al sinds haar [leeftijd] verjaardag problemen zijn met de moeder in de thuissituatie. [de minderjarige] zou echter niet langer bij [accomodatie van jeugdhulpaanbieder] willen blijven. Ondanks dat het bij [accomodatie van jeugdhulpaanbieder] prima is, is het slecht geregeld met het geld en de begeleiders en is het onveilig. [de minderjarige] wordt liever geplaatst in een instelling in de regio [regio] . Verder heeft [de minderjarige] verteld 1 oktober 2024 te beginnen met een driejarige opleiding tot haarstyliste op [de school] . Tot slot heeft [de minderjarige] aangegeven vaker gehoord te hebben dat er hulpverlening komt, maar dat zij er niets aan heeft, omdat de hulpverlening vaak te kort en te weinig betrokken is.

6.De beoordeling

De spoedmachtiging uithuisplaatsing
6.1.
In de stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen, heeft de kinderrechter geen aanleiding gevonden om het oordeel, zoals geformuleerd in de beschikking van 29 augustus 2024, te wijzigen. Die beschikking moet daarom worden gehandhaafd.
De reguliere machtiging uithuisplaatsing
6.2.
De kinderrechter is verder van oordeel dat de (aansluitende) machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Anders dan de door de GI is verzocht, zal de kinderrechter de machtiging verlenen voor de duur van vier maanden. Voor het overige zal de beslissing op het verzoek worden aangehouden tot een nader te bepalen zitting.
6.3.
De kinderrechter overweegt daartoe dat er al langere tijd sprake is van een patroon van aantrekken en afstoten tussen [de minderjarige] en de moeder en gerechtvaardigde zorgen over fysiek geweld in het gezin. Ondanks deze zorgen heeft de kinderrechter in de beschikking van 25 juni 2024 overwogen niet overtuigd te zijn dat de destijds voorgenomen uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] was. Daarvoor was redengevend dat nog onvoldoende hulpverlening (in de thuissituatie) was ingezet om de structurele patronen tussen [de minderjarige] en de moeder te doorbreken. De kinderrechter concludeert dat ook nu (nog) niet is toegekomen aan het inzetten van de juiste hulpverlening voor de problematiek in het gezin, als gevolg waarvan de situatie tijdens de nacht van 26 augustus 2024 op 27 augustus 2024 – al dan niet ten gevolge van een misverstand – is geëscaleerd. Daar komt bij dat [de minderjarige] , die in het verleden veel heeft meegemaakt, trauma’s heeft opgelopen en de ouder-kind-relatie tussen de moeder en [de minderjarige] ernstig verstoord is geraakt. Het is daarom de komende periode van belang dat zo spoedig mogelijk wordt ingezet op hulpverlening voor zowel [de minderjarige] als de moeder op neutraal terrein. De kinderrechter is zich daarbij bewust van de moeilijkheden die de GI ervaart bij het vinden van passende hulpverlening en de (lange) wachtlijsten voor deze hulpverlening. Omdat het niet te verwachten valt dat de hulpverlening binnen een termijn van drie weken (de duur van de resterende spoedmachtiging) zal kunnen starten, volgt de kinderrechter de moeder niet in haar primaire verzoek. In het licht bezien van het voorgaande en de omstandigheden dat een uithuisplaatsing een verstrekkende maatregel is, [de minderjarige] heeft aangegeven niet langer bij [accomodatie van jeugdhulpaanbieder] te willen verblijven en zicht op een passende vervolgplek ontbreekt, zal de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing (voor kortere duur) verlenen tot 26 januari 2024. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat [de minderjarige] en de moeder zich volledig zullen inzetten voor de (beschikbare) hulpverlening en daarvan zullen profiteren, zodat de tussen hen hardnekkige en diepgewortelde patronen doorbroken kunnen worden.
6.4.
Uiterlijk midden januari 2025 zal de balans opnieuw worden opgemaakt. De kinderrechter verzoekt de GI de rechtbank uiterlijk twee weken voor de nieuwe zitting te berichten over de actuele stand van zaken en daarbij of het resterende verzoek wordt gehandhaafd.
6.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 26 september 2024 tot 26 januari 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt de beslissing over de uithuisplaatsing verder aan tot een nader te bepalen zitting uiterlijk midden januari 2025;
7.4.
verzoekt de GI om de rechtbank schriftelijk te berichten over het verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en of het verzoek voor het overige wordt gehandhaafd;
7.5.
bepaalt dat het schriftelijke bericht uiterlijk twee weken voor de nieuwe zitting door de rechtbank ontvangen dient te zijn;
7.6.
bepaalt dat de griffier verzoeker en belanghebbende zal oproepen voor de nieuwe zitting en [de minderjarige] zal uitnodigen voor een kindgesprek.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024 door mr. E.M. van Poecke, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking is vastgelegd op 25 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.