ECLI:NL:RBNHO:2024:9848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
C/15/353171 / JU RK 24/829
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een juridische strijd tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 september 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van één jaar, vanwege de aanhoudende juridische strijd tussen de ouders en het gebrek aan structureel fysiek contact tussen [de minderjarige] en haar vader. De ouders zijn verwikkeld in een langdurige juridische strijd sinds de geboorte van [de minderjarige], wat leidt tot een ontwikkelingsbedreiging voor het kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] psychosomatische klachten vertoont en dat er een risico bestaat op contactverlies met de vader. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zowel de vader als de moeder in principe instemmen met de ondertoezichtstelling, maar dat er ook zorgen zijn over de impact op [de minderjarige]. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om op constructieve wijze samen te werken in het belang van [de minderjarige] en dat een gedwongen kader noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met de verwachting dat dit de ouders zal helpen om gezamenlijke afspraken te maken en de juridische strijd te staken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/353171 / JU RK 24/829
Datum uitspraak: 10 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd in Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.L. Scheltens, kantoorhoudende in Haarlem,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.C. Otten, kantoorhoudende in Bussum,
de moeder en de vader hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 6 juni 2024, bij de rechtbank binnengekomen op 6 juni 2024;
  • de reactie van de vader op het conceptrapport van de Raad, bij de rechtbank binnengekomen op 11 juni 2024;
  • de berichten van de Raad van 11 juli 2024 en 24 juli 2024, bij de rechtbank binnengekomen op 11 juli 2024 resp. 24 juli 2024;
  • het aangepaste verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 5 september 2024, bij de rechtbank binnengekomen op 5 september 2024;
  • de e-mail met bijlagen van de zijde van de moeder, bij de rechtbank binnengekomen op 5 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , als vertegenwoordiger van de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft op de ochtend voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek van de Raad

3.1.
De Raad heeft verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van één jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de Raad naar voren gebracht dat de ouders al sinds de geboorte van [de minderjarige] verwikkeld zijn in een juridische strijd. Het lukt de ouders onvoldoende om overeenstemming te bereiken over blijvend en structureel contact tussen [de minderjarige] en haar vader. De visies van de ouders hierover staan lijnrecht tegenover elkaar, waarbij zij de oorzaak van de problemen vrijwel volledig bij de andere ouder leggen. De ouders kunnen niet tot een compromis komen, waardoor de vader zich machteloos voelt en juridische procedures als zijn enige mogelijkheid ziet. De procedures zorgen ervoor dat de standpunten van de ouders verharden. De Raad is bezorgd over de invloed van de spanning, onrust en stress die de strijd van de ouders meebrengt op [de minderjarige] . Mogelijk kan zij door loyaliteitsgevoelens naar de moeder het gevoel krijgen dat zij niet van beide ouders kan houden of kan zij haar vader als negatief gaan ervaren. Inmiddels heeft [de minderjarige] haar vader al bijna twee jaar niet in persoon gezien en geeft [de minderjarige] aan dit ook niet te willen. Zij hebben alleen contact via beeldbellen. Verder lijkt [de minderjarige] psychosomatische klachten te hebben als buikpijn en misselijkheid en lijkt zij angstklachten te hebben ontwikkeld, waardoor zij niet bij vriendinnen durft te gaan spelen en niet naar haar vader durft. De oorzaak van deze klachten is niet bekend. [de minderjarige] heeft neurofeedbacksessies gehad en op school gesprekken met een jeugdmaatschappelijk werker, maar de Raad vraagt zich af of dit nu voldoende is om de oorzaak van het probleem te onderzoeken en om [de minderjarige] te ondersteunen. Mogelijk is specialistische hulpverlening aangewezen.
3.3.
De Raad vindt een ondertoezichtstelling nodig om dreigend en blijvend contactverlies met de vader te voorkomen en [de minderjarige] de ruimte te laten ervaren om van beide ouders te houden en contact te hebben. De Raad vreest dat de juridische strijd zonder ondertoezichtstelling wordt voortgezet, waardoor [de minderjarige] zodanig klem komt te zitten dat zij geen contact meer wil met de vader. De Raad denkt dat de ouders een stevige regievoerder nodig hebben die hen begeleidt en aanstuurt, ook in het aangaan van individuele hulpverlening. Hoewel alleen de moeder het gezag heeft, kan een jeugdbeschermer ook als regievoeder voor de vader functioneren en voorwaarden en consequenties aan beide ouders stellen. Een regievoerder in het vrijwillige kader zal niet voldoende zijn. Verder moet [de minderjarige] een vertrouwenspersoon krijgen, bijvoorbeeld een kindbehartiger of een aparte jeugdbeschermer die alleen haar belangen behartigt. De Raad vindt dat de focus in eerste instantie moet komen te liggen op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en niet zozeer op [de minderjarige] en de omgang.
3.4.
Desgevraagd heeft de Raad over de eerdere betrokkenheid van de kindbehartigers het volgende naar voren gebracht. Doordat de noodzakelijke regie en een mandaat voor de kindbehartigers ontbraken, is het traject met de kindbehartigers niet van de grond gekomen. Voor de GI is een rol weggelegd om de nodige regie te voeren, knopen door te hakken en de ouders (eventueel met een schriftelijke aanwijzing) te bewegen in de juiste richting.

4.De standpunten van de ouders

De vader
4.1.
De vader en zijn advocaat hebben ter zitting naar voren gebracht zich te kunnen vinden in het verzoek van de Raad. De vader begrijpt dat [de minderjarige] momenteel geen ruimte voelt voor de omgang met de vader. Het zou raadzaam zijn te onderzoeken waar de weerstand bij [de minderjarige] vandaan komt. De vader wil toewerken naar de situatie waarin de ouders zich zodanig bewegen, waardoor voor [de minderjarige] ruimte ontstaat voor de omgang met de vader. Dat vraagt inzet en medewerking van de vader, maar hij is bereid alle inspanningen te leveren die daarvoor nodig zijn. Daarbij is het noodzakelijk dat een buitenstaander, zoals de jeugdbeschermer, regie gaat voeren.
De moeder
4.2.
Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat zij in beginsel niet afwijzend tegen het verzoek tot de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] staat. Enerzijds ziet de moeder de noodzaak voor de maatregel als laatste redmiddel. Anderzijds ziet zij het argument van de Raad om [de minderjarige] niet nog meer weerstand te laten ervaren als reden voor de ondertoezichtstelling, maar ook als reden tegen de ondertoezichtstelling. [de minderjarige] heeft momenteel genoeg op haar bordje. Daarom wil de moeder haar zoveel mogelijk uit de wind houden. Met de Raad is de moeder van mening dat de ondertoezichtstelling zich dan ook vooral op de ouders zal moeten richten. De moeder is bereid daartoe alle hulpverlening in het belang van [de minderjarige] aan te gaan en acht het van belang dat de ouders zich onderwerpen aan een psychologisch- of ouderonderzoek, zodat duidelijk wordt wat hen belemmert. Zonder een dergelijk onderzoek heeft de ondertoezichtstelling geen nut en zal niets voortkomen uit de maatregel. Het simpele feit dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is uitgesproken, maakt niet dat de communicatie tussen de ouders zonder meer soepel zal verlopen.

5.Het standpunt van de GI

De GI kan zich vinden in het verzoek van de Raad. Daarbij merkt de GI op dat in een ondertoezichtstelling per definitie een rol voor [de minderjarige] is weggelegd. Daarom zullen er minimaal eens in de drie maanden gesprekken met [de minderjarige] plaatsvinden. Desgevraagd onderschrijft de GI dat de ondertoezichtstelling zich primair zal richten op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders.

6.De mening van [de minderjarige]

heeft de kinderrechter in het kindgesprek verteld dat het goed met haar gaat. [de minderjarige] heeft fijn en gezellig belcontact met de vader. Dat contact duurt vaak langer, omdat zij en de vader dan de tijd vergeten. Het plan van de Raad om iemand mee te laten kijken en de omgang met de vader uit te breiden, hoeft volgens [de minderjarige] niet. [de minderjarige] vindt de huidige regeling prima. Als er hulpverlening moet komen, dan wenst [de minderjarige] daar zo min mogelijk last van te hebben. Tot slot heeft [de minderjarige] verteld het fijn te vinden om met de jeugdmaatschappelijk werker op school te praten.

7.De beoordeling

7.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging is gelegen in de aanhoudende (juridische) strijd tussen de ouders. Sinds de geboorte van [de minderjarige] hebben de ouders al vele juridische procedure over de omgang gevoerd, niettemin ontbreekt het [de minderjarige] aan structureel fysiek contact met de vader. [de minderjarige] heeft al ruim jaar twee alleen beeldbelcontact met haar vader. Daarover heeft [de minderjarige] de kinderrechter verteld het contact met de vader als gezellig en fijn te ervaren, maar geen behoefte te hebben aan een uitbreiding van het contact en fysieke omgang. Het is daarbij de vraag in hoeverre [de minderjarige] , gelet op het aanhoudende conflict tussen de ouders, voldoende ruimte voelt voor de omgang met haar vader. Mogelijk zit [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict. Daarnaast heeft [de minderjarige] angst- en lichamelijke klachten ontwikkeld. De kinderrechter vindt het positief dat [de minderjarige] in het kindgesprek heeft aangegeven dat het in ieder geval beter gaat. Wel maakt de kinderrechter zich blijvend zorgen over de moeizame communicatie tussen de ouders, het risico op contactverlies met de vader en het dreigende nadeel voor [de minderjarige] identiteits- en culturele ontwikkeling. Vast staat dat [de minderjarige] op de hoogte is van volwassenzaken, waardoor het vermoeden bestaat dat de moeder haar hiermee belast. De vader lijkt in zijn wil voor structurele omgang met [de minderjarige] , het belang, de grenzen en wensen van [de minderjarige] weleens uit het oog te verliezen.
7.2.
De kinderrechter twijfelt niet aan de toewijding en de liefde van de beide ouders voor [de minderjarige] , maar stelt dat hun handelen niet altijd in het belang van hun dochter is. Er is bij de ouders sprake van een belast gezamenlijk verleden, gekenmerkt door juridische procedures en verharde standpunten. Dat heeft veel afstand bij de beide ouders gecreëerd en maakt dat de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan. De zorg die voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] noodzakelijk is, wordt niet of onvoldoende door de ouders geaccepteerd. Het is hen in het vrijwillige kader onvoldoende gelukt elkaar te vinden en in het belang van [de minderjarige] in constructieve samenwerking te treden. Daarom is een gedwongen kader nu aangewezen. De kinderrechter gunt het de ouders, maar in het bijzonder [de minderjarige] , dat zij gezamenlijk een invulling kunnen geven aan de rol als ouders van [de minderjarige] . Vervolgens zal bij [de minderjarige] gekeken moeten worden of zij meer ruimte ervaart voor en in het contact met de vader.
7.3.
De verwachting lijkt de kinderrechter gerechtvaardigd dat de gezaghebbende moeder in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een termijn die, gelet op haar persoon en de ontwikkeling, aanvaardbaar te achten is.
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek en de in te zetten hulpverlening, welke zich in beginsel op de ouders zal richten, zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van één jaar. De kinderrechter merkt daarbij op dat de ondertoezichtstelling voor de ouders een mogelijkheid biedt om te voorzien in het maken van gezamenlijke afspraken over [de minderjarige] en het staken van de tussen hen spelende juridische strijd.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
stelt
[de minderjarige]onder toezicht van de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, met ingang van 10 september 2024 tot 10 september 2025;
8.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024 door mr. E.M. van Poecke, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 25 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.