ECLI:NL:RBNHO:2025:10176

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
15/260860-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met onvoldoende steunbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, zoals omschreven in artikel 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betrof het dwingen van een slachtoffer tot het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het zoenen en het aanraken van de billen en anus van het slachtoffer. Tijdens de openbare terechtzitting op 31 juli 2025 heeft de officier van justitie vrijspraak bepleit, en ook de verdediging heeft vrijspraak gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, zoals getuigenverklaringen en chatberichten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer tegenover elkaar staan, maar dat er geen bijkomend bewijs is dat de aangifte ondersteunt. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd afgewezen omdat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaarde in de vordering. De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en bepaald dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/260860-24 (P)
Uitspraakdatum: 14 augustus 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[woonadres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. T. van Nimwegen, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 november 2023 te Castricum, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het onverhoeds (op de mond) zoenen van die [slachtoffer] en/of
- het onverhoeds met zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) aanraken/betasten van de anus en/of billen van die [slachtoffer].

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
3.3
Oordeel van de rechtbankNaar het oordeel van de rechtbank (en overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman van de verdachte) is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan tegen de verdachte van het plegen van ontuchtige handelingen terwijl zij sliep en deze aangifte levert bewijs op van de in de ten laste gelegde gedragingen.
De verdachte is door de politie verhoord. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij de aangeefster niet heeft gedwongen tot het dulden van het zoenen en het aanraken van haar billen en heeft hij ontkend dat hij haar anus heeft aangeraakt en dat de aangeefster sliep tijdens het zoenen en aanraken.
Daarmee staan de verklaringen van de aangeefster en de verdachte over wat zich tijdens hun eerste date heeft afgespeeld tegenover elkaar. De vraag is vervolgens of er naast de aangifte steunbewijs in het dossier voorhanden is.
In het dossier bevindt zich een getuigenverklaring van een vriendin van de aangeefster, waarin de vriendin verklaart over een telefoongesprek dat zij met de aangeefster over haar date met de verdachte voerde. Deze getuigenverklaring levert echter geen steunbewijs op voor de aangifte. De verklaring van deze getuige is namelijk niet gebaseerd op een eigen waarneming, maar is gebaseerd op hetgeen zij van de aangeefster heeft gehoord, en is daarom uit dezelfde bron afkomstig als de aangifte.
De verklaring van de getuige dat de aangeefster aan het huilen was toen zij haar sprak, levert evenmin bewijs op voor het plegen van ontuchtige handelingen door de verdachte, omdat deze gemoedstoestand ook kan zien op de slechte afloop van de date van de aangeefster en de verdachte, over welke afloop de aangeefster en de verdachte hetzelfde hebben verklaard (zij verklaren beiden over een plotselinge omslag tijdens hun date, waarbij de aangeefster zich wegdraaide van de verdachte en waarop zij de date afbrak en de verdachte verzocht bij haar weg te gaan).
Evenmin leveren de tussen de aangeefster en de verdachte na hun date uitgewisselde chatberichten steunbewijs op voor hetgeen ten laste is gelegd. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard waarom hij in die chatberichten zijn excuses heeft aangeboden aan de aangeefster, namelijk omdat hij het vervelend vond dat hij blijkbaar signalen van de aangeefster had gemist en dat zij zich daardoor rot voelde. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte voor de door hem verstuurde chatberichten voldoende aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande is er onvoldoende steunbewijs in het dossier voor de verweten aanranding, zodat deze niet bewezen kan worden verklaard.

4.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Korteweg, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. C.M.A.V. van Kleef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2025.