ECLI:NL:RBNHO:2025:10235

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
C/15/367629 / JU RK 25-993
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een netwerkpleeggezin

Op 15 augustus 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het woonperspectief van de minderjarigen momenteel niet bij de moeder ligt, maar dat zij zich goed ontwikkelen in het netwerkpleeggezin. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar toegewezen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 2 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/367629 / JU RK 25-993
Datum uitspraak: 15 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. S. Braspenning, kantoorhoudende te Amsterdam.
[de pleegmoeder]
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de GI, ontvangen op 16 juli 2025;
  • de toetsing van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) van het voorgenomen besluit de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te verlengen na twee jaar, ontvangen op 12 augustus 2025;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken, met producties, van de moeder, ontvangen op 11 augustus 2025;
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Braspenning;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
- de pleegmoeder (tante).
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben hierover voorafgaand aan de zitting samen een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben verteld.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven sinds 2021 in een netwerkpleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 augustus 2020 [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van 20 augustus 2024 tot 26 augustus 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 februari 2021 een machtiging verleend [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 25 februari 2025 tot 26 augustus 2025.
2.5.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 november 2023 is onder meer overwogen dat het perspectief van de kinderen niet langer bij de moeder ligt. Door de moeder is tegen voornoemde beslissing hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam (hierna te noemen: het gerechtshof). Bij beslissing van 30 juli 2024 heeft het gerechtshof een deskundigenonderzoek (NIFP) bevolen en iedere verdere beslissing aangehouden. Het hoger beroep zal op 21 augustus 2025 bij het gerechtshof behandeld worden.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] , te verlengen voor de duur van een jaar. De GI heeft in haar verzoek aangegeven dat het daarbij zou moeten gaan om een (andere) perspectief biedende plaatsing. Op de zitting heeft de GI aangegeven dit verzoek te wijzigen en gevraagd de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin, (zus (mz)), te verlengen met ingang van 26 augustus 2025 voor wederom de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft ter onderbouwing van haar verzoeken het volgende naar voren gebracht. De kinderen worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Zij hebben een belast verleden, waarin zij slachtoffer en getuige zijn geweest van huiselijk geweld en er sprake was van verwaarlozing en agressief gedrag van de moeder naar de kinderen en de hulpverleners. De kinderen zijn daarom geplaatst in een netwerkpleeggezin. De hulpverleners van Levvel hebben tweemaal onderzocht of een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder mogelijk was. Uit het onderzoek is echter gebleken dat het de moeder onvoldoende lukt om te voldoen aan de basisvoorwaarden en om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. De kinderen hebben door hun belaste verleden extra ondersteuning nodig. [de minderjarige 1] heeft extra ondersteuning nodig op school, komt beperkt voor zichzelf op en kan druk zijn. [de minderjarige 2] heeft geregeld last van boze buien, waarvoor hij op school extra ondersteuning krijgt. Bovendien wordt gezien dat een constructieve samenwerking tussen de moeder en hulpverleners moeilijk van de grond komt door de houding en het gedrag van de moeder. De mogelijkheden om de moeder te begeleiden en te ondersteunen zijn daardoor beperkt.
Bij de netwerkpleegmoeder ervaren de kinderen rust, duidelijkheid en structuur, waarvan zij zichtbaar profiteren. Op dit moment hebben de kinderen (in ieder geval) elke donderdag een onbegeleid omgangsmoment met de moeder, wat positief verloopt.
3.3.
Een ondertoezichtstelling is nodig zodat de omgang met de moeder uitgebreid kan worden en er een vaste omgangsregeling met de moeder kan worden vastgesteld, de Multi Therapeutische Pleegzorg (hierna te noemen: MTP) wordt voortgezet, een diagnostisch onderzoek bij de kinderen wordt uitgevoerd en de hulpverlening wordt gemonitord. Bovendien is een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij een netwerkpleeggezin noodzakelijk zodat de kinderen zich kunnen ontwikkelen in de stabiele, veilige en warme opvoedsituatie van het netwerkpleeggezin.

4.Het verweer van de moeder

4.1.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij achter het verzoek van de GI staat om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.
4.2.
De moeder heeft wel verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in het netwerkpleeggezin te verlengen voor de duur van een jaar en verzocht dit verzoek van de GI af te wijzen.
4.3.
De moeder heeft daartoe -samengevat- het volgende aangevoerd.
De moeder betwist dat zij niet aan de basisvoorwaarden voldoet voor het terugplaatsen van de kinderen en het haar niet lukt om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. De moeder is van mening dat de GI deze stellingen ook niet toelicht zodat het voor haar niet duidelijk is aan welke voorwaarden ze had moeten voldoen.
4.4.
De moeder staat ook niet achter het perspectiefbesluit van de GI, waartegen zij al eerder op 23 februari 2024 in hoger beroep is gegaan. Dit beroep wordt binnenkort door het hof behandeld. De moeder is van mening dat de kinderen, al dan niet met hulpverlening, terug naar huis kunnen en moeten komen. De moeder heeft onbegeleide omgang met de kinderen, wat zonder problemen verloopt. Er zijn geen signalen die erop wijzen dat de moeder in het contact met de kinderen niet (emotioneel) kan aansluiten bij hun behoeften of dat de kinderen niet goed aan haar gehecht zouden zijn.
De moeder heeft daarnaast geen contact meer met de vader van de kinderen, heeft haar woning opgeknapt, heeft emotieregulatietherapie bij de Waag ondergaan en heeft een VERS-training gevolgd. Zij heeft geprofiteerd van de ondersteuning en hulpverlening, waardoor het haar nu lukt om de kinderen een veilige opvoedsituatie te bieden en er voldoende voor hen te zijn. De door de moeder gezette benodigde positieve stappen en doorgemaakte ontwikkeling rechtvaardigen haars inziens een terugplaatsing van de kinderen.
Sinds het incident tussen de moeder en de pleegmoeder, in februari 2023, lijkt de GI de positieve ontwikkelingen van de moeder echter te bagatelliseren en stelt de GI ten onrechte dat het woonperspectief van de kinderen niet langer bij de moeder ligt.
De moeder is van mening dat dit incident geen grond biedt voor de GI om vast te blijven houden aan haar perspectiefbesluit, aangezien zich nadien geen grote incidenten meer hebben voorgedaan en de positieve ontwikkeling van de moeder bestendig is gebleken. Het contact tussen de moeder en de pleegmoeder verloopt bovendien goed. De moeder ervaart dat de GI geen oog heeft voor de positieve ontwikkelingen die zij doormaakt, geen handreikingen doet en te veel blijft vasthouden aan het perspectiefbesluit.
4.5.
De moeder heeft – bij wijze van zelfstandig verzoek – verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de kinderen gefaseerd thuis geplaatst dienen te worden, dan wel te bepalen dat de machtiging tot plaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin voor een beperkte periode afgegeven wordt. Het MTP-traject zal mogelijk licht doen schijnen op de ontwikkeling en behoeften van de kinderen, en op de mogelijkheden van de moeder daarin.

5.De standpunten

De mening van de kinderen
5.1.
De kinderen willen het liefste weer bij hun moeder wonen. Ze zien de moeder meestal op donderdag. Ze hebben nog niet bij de moeder geslapen. Ze hebben het ook fijn bij hun tante maar soms, bijvoorbeeld als ze niet luisteren, is de tante ook wel streng.
Het standpunt van de pleegmoeder (zus mz)
5.2.
De pleegmoeder is van mening dat de kinderen weer bij de moeder kunnen wonen als de hulpverlening dat ook mogelijk acht. De kinderen geven zelf aan dit graag te willen. Als dit niet mogelijk is zou de pleegmoeder het fijn vinden als de moeder haar na de vakantie zou kunnen ondersteunen bij de verzorging en opvoeding van de kinderen omdat zij dan gaat beginnen met een opleiding. Na de vakantie begint ook de behandeling van de kinderen. De pleegmoeder zal vanuit de hulpverlening begeleiding krijgen bij de uitvoering van haar rol als pleegmoeder.

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. [2] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
De ondertoezichtstelling
6.2.
Duidelijk is dat de kinderen zich goed ontwikkelen en een positieve groei laten zien bij de pleegmoeder. Het lukt haar om de kinderen rust, structuur en stabiliteit te bieden. Desondanks is gebleken dat de kinderen op bepaalde gebieden in hun ontwikkeling extra ondersteuning nodig hebben. [de minderjarige 1] heeft achterstanden in enkele schoolvakken en ondervindt uitdagingen op sociaal-emotioneel gebied. [de minderjarige 2] gaat naar speciaal onderwijs en kan last hebben van boze buien, waarbij ondersteuning vanuit zijn school noodzakelijk is. De behandeling van de kinderen zal starten na de zomervakantie. Hieruit moet blijken wat er ten grondslag ligt aan het gedrag van de kinderen en hoe zij daarin passend ondersteund kunnen worden. Daarnaast zal ondersteuning en begeleiding worden ingezet voor de pleegmoeder bij de uitvoering van haar rol.
6.3.
Vrijwillige hulpverlening wordt onvoldoende geacht omdat de moeder hier, in ieder geval in het verleden, onvoldoende heeft kunnen profiteren en er mede daarom onvoldoende vertrouwen bestaat dat de moeder de benodigde hulp zal accepteren.
Gebleken is dat de moeder weerstand toont naar hulpverleners en het moeilijk vindt om afspraken na te komen, waardoor zij beperkt begeleid en gestuurd kan worden in haar gedrag en houding. Dit is onlangs opnieuw duidelijk geworden tijdens het NIFP-onderzoek, waarbij de moeder weerstand, emotie en wantrouwen toonde in het contact met de onderzoeker, waarna het onderzoek is teruggegeven.
6.4.
De moeder heeft tijdens de zitting betwist dat zij niet voldoet aan de basisvoorwaarden voor terugplaatsing van de kinderen en onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij hun behoeften. Ze heeft haar leven aangepast en is dusdanig veranderd dat haar dit nu wel gaat lukken. De kinderrechter overweegt in dit verband dat zij ziet dat de moeder inderdaad positieve stappen heeft gezet, maar deze ontwikkeling nog pril en onvoldoende stabiel is. Het is van belang dat de moeder de hulpverlening blijft aangrijpen en hier nog meer van gaat profiteren.
6.5.
Positief is dat de onbegeleide omgang tussen de moeder en de kinderen en het contact tussen de moeder en de pleegmoeder nu goed verloopt. Dit biedt mogelijk aanknopingspunten om de omgang verder uit te breiden. Dit is ook in lijn met de wens van de kinderen en het verzoek van de pleegmoeder om de moeder haar bij de opvoeding en verzorging van de kinderen te laten ondersteunen. Het is van belang dat wordt onderzocht welke rol de moeder in dit kader kan vervullen en er een omgangsregeling wordt vastgesteld waarin de rol van de moeder zoveel mogelijk wordt geoptimaliseerd.
6.6.
De GI dient de komende periode betrokken te blijven om zicht te houden en regie te voeren bij de omgang en de mogelijkheden tot uitbreiding daarvan, alsmede om de hulpverlening voor de kinderen, de pleegmoeder en de moeder voort te zetten en te monitoren.
6.7.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
De machtiging uithuisplaatsing
6.8.
De GI heeft op de zitting aangegeven haar verzoek te wijzigen in die zin dat zij opnieuw verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de pleegmoeder te verlengen voor de duur van een jaar.
6.9.
De kinderrechter overweegt dat vaststaat dat eerder is bepaald dat het woonperspectief van de kinderen (voor nu) niet bij de moeder ligt. Het perspectiefbesluit is bekrachtigd door de rechtbank. Hiertegen is door de moeder weliswaar hoger beroep aangetekend maar de kinderrechter ziet in de stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht geen aanleiding om hierover op dit moment anders te oordelen.
6.10.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin daarom voor de verzochte duur van een jaar verlengen, te weten tot 26 augustus 2026.
6.11.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
tot 26 augustus 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen in een netwerkpleeggezin tot 26 augustus 2026;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025 door mr. N. Cuvelier, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.J. Thomas als griffier, en op schrift gesteld op 2 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.