ECLI:NL:RBNHO:2025:10244

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
HAA 24/8111
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een uitritvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd op 3 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn uitritvergunning behandeld. Eiser, woonachtig in Haarlem, had in 1974 een uitritvergunning verkregen, maar het college van burgemeester en wethouders heeft deze vergunning ingetrokken op 31 juli 2024, met als reden de aanleg van een fietsstraat en de noodzaak om bestaande uitritten op te heffen voor een veiligere verkeerssituatie. Eiser is het niet eens met deze intrekking en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de intrekking onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat het college niet de specifieke belangen van de bewoners bij het behoud van de uitrit heeft onderzocht, wat noodzakelijk is bij de intrekking van een verleende vergunning. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiser in acht moeten worden genomen. Tevens moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/8111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Haarlem, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college
(gemachtigde: mr. P.L. Bos).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college tot intrekking van een uitritvergunning aan de [adres] in Haarlem (hierna: de uitritvergunning). Eiser is het niet eens met de intrekking van de uitritvergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de intrekking terecht was.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de intrekking van de uitritvergunning onvoldoende is gemotiveerd
.Eiser krijgt dus gelijk en zijn beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wet – en regelgeving die van belang is voor deze zaak, staat in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het primaire besluit van 31 juli 2024 heeft het college de uitritvergunning ingetrokken naar aanleiding van een herinrichtingsbesluit. Met het bestreden besluit van 20 november 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door de heer [naam] en namens het college mr. P.L. Bos en de heer R. Clemens.

Overwegingen

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser woont aan de [adres] en heeft de uitritvergunning gekregen in 1974. Met het primaire besluit is de uitritvergunning per 1 september 2025 ingetrokken, omdat het college het nodig acht om een fietsstraat aan te leggen en bestaande uitritten op te heffen voor een voor een veiligere verkeerssituatie. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
4. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiser heeft het college het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe heeft het college – onder meer – overwogen dat een vergunning op grond van artikel 1:6, eerste lid, aanhef en onder b van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem (hierna: de Apv), kan worden ingetrokken indien dit noodzakelijk is vanwege de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist. Op grond van artikel 2:12, tweede lid, onder a en onder b van de Apv kan een uitrit worden geweigerd ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg of indien een uitrit zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplek. Deze belangen vormen de grondslag voor de onderhavige intrekking van de vergunning. De uitritten vormen een risico vanwege het slechte zicht op de weg bij het verlaten van de uitrit, en de uitritten gaan ten koste van de openbare parkeergelegenheid, terwijl sprake is van een hoge parkeerdruk. Gelet hierop gaat het college over tot een herinrichting waarbij de veiligheid van fietsers en het creëren van openbare parkeerplekken geprioriteerd wordt boven de uitritten.

De beroepsgronden

5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het opheffen van de uitritten niet bijdraagt aan het verhogen van de veiligheid. Het college heeft enkel de wens om een fietsstraat aan te leggen om subsidie te kunnen krijgen. De situatie is thans al decennia veilig en zal na de herinrichting niet veiliger worden. De keerlus in het ontwerp zal tot drukte leiden wat gevaarlijk is. Of er zal op de fietsstraat zelf gekeerd worden wat ook gevaarlijk is. Door het opheffen van de uitritten kunnen meer openbare parkeerplaatsen gerealiseerd worden, maar er zullen ook parkeerplaatsen verloren gaan zodat er per saldo nauwelijks winst is. Verder is eiser voor zijn tegelzetbedrijf afhankelijk van zijn garage en uitrit. Hij was de enige in de straat met een uitritvergunning. Het is dan ook inconsistent dat zijn vergunning wordt ingetrokken, terwijl twee andere uitritten wel blijven bestaan in het ontwerp.
Mocht het college de vergunning intrekken?
6. Uit artikel 1:6 van de Apv volgt de voorwaarde dat intrekking noodzakelijk moet zijn vanwege de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist. Uit de rechtspraak volgt dat de term "noodzakelijk" impliceert dat aan een intrekking niet een soortgelijke belangenafweging ten grondslag kan worden gelegd als aan een beslissing omtrent een aanvraag om een uitritvergunning. De rechtszekerheid van degene die beschikt over de eerder verleende vergunning, zou zich daartegen ook verzetten. Om een noodzaak tot intrekking te kunnen aannemen, moet sprake zijn van een zwaarwegend belang. [1]
7. Het college heeft de intrekking gebaseerd op een afweging van de belangen van eiser tegen het belang van de verkeersveiligheid en het creëren van voldoende openbare parkeerplaatsen. Aan die belangenafweging ligt een rapport van adviesbureau Witteveen Bos ten grondslag van 11 april 2024. Volgens dat rapport is de verkeersveiligheid op de [straat] in het geding. Er ligt een fietspad tussen de woningen en de parkeerstrook in, zodat bewoners zich onveilig voelen bij het oversteken. Ook is in de huidige situatie sprake van een disbalans tussen de hoeveelheid voertuigen in de straat en het aantal parkeervakken, zodat geparkeerd wordt op de rijbaan, in de berm en op eigen terrein. Dikwijls worden bestaande uitritten gehinderd door auto’s die op de rijbaan geparkeerd staan. Er blijft weinig ruimte over voor het in- en uitrijden waardoor het zicht op fietsers slecht is. In het nieuwe ontwerp komt er een fietsstraat op de plaats van de rijbaan en zal er ook een parkeerstrook gerealiseerd worden met genoeg parkeervakken. Twee uitritten in de straat zullen behouden blijven, omdat deze uitritten toegang geven tot vergunde garages. Behoud van alle uitritten is echter niet mogelijk, omdat er dan niet genoeg ruimte is voor parkeervakken waardoor op hinderlijke wijze geparkeerd zal worden. Intrekking van de vergunning is voor eiser weliswaar nadelig maar zijn garage is nooit vergund en hij zal nog steeds dichtbij zijn woning kunnen parkeren. Bovendien hebben degenen die hierdoor benadeeld zijn recht op nadeelcompensatie. De belangenafweging valt daarom in het nadeel van eiser uit.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd dat de intrekking van eisers uitritvergunning vanwege het belang van de verkeersveiligheid noodzakelijk kan worden geacht. Weliswaar is de huidige verkeersproblematiek met het rapport van 11 april 2024 in kaart gebracht en is daarin gemotiveerd dat niet alle uitritten behouden kunnen blijven om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte, maar het college heeft nagelaten om de specifieke belangen van de afzonderlijke bewoners bij behoud van de uitrit te inventariseren. Dat had wel op de weg van het college gelegen, nu bij de intrekking van een verleende vergunning een zwaardere belangenafweging dan gebruikelijk dient te worden gemaakt. De stelling van het college dat benadeelden een nadeelcompensatie op maat kunnen krijgen, doet niet af aan de onderzoeksplicht die het college heeft bij een intrekking van een verleende vergunning. Het college heeft ervoor gekozen om de uitritten naar vergunde garages in stand te laten, maar of en hoe er van deze vergunde garages gebruik wordt gemaakt, heeft het college niet onderzocht. Eiser heeft echter toegelicht dat hij zijn garage moet kunnen bereiken ter uitvoering van zijn tegelzetbedrijf, omdat hij de zware werkmaterialen die in zijn garage staan opgeslagen niet zomaar over de weg kan tillen. Ter zitting is bovendien gebleken dat eiser de enige bewoner was die een vergunning voor zijn uitrit aan het college kon laten zien, en dat het college voor de overige uitritten heeft aangenomen dat deze vergund waren. In dat licht is, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet te volgen dat twee andere uitritten wel behouden blijven en eisers uitrit niet. Daarbij komt ook dat adviesbureau Witteveen Bos alleen scenario’s met respectievelijk twaalf, twee en nul uitritten heeft uitgewerkt. Een scenario met drie uitritten is niet in kaart gebracht, waardoor niet inzichtelijk is of de verkeersveiligheid ook in die situatie in het geding zou zijn en wordt voldaan aan de eis dat de intrekking noodzakelijk moet zijn vanwege de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.

Conclusie en gevolgen

9. Het college heeft de intrekking van de uitritvergunning onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit via een zogenoemde bestuurlijke lus. Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 november 2024;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Boon, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

1. De vergunning, de of ontheffing of het verlof kan worden ingetrokken of gewijzigd:
a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of
e. indien de houder dit verzoekt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg ten behoeve van een gemotoriseerd voertuig op meer dan 2 wielen of verandering aan te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;
e. vanwege de strijd met een omgevingsplan.
3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2523.