ECLI:NL:RBNHO:2025:1032

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
C/15/360371 / JU RK 24-1926
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp en ondertoezichtstelling van een minderjarige met criminele signalen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 januari 2025 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige, die zich onttrekt aan gezag en in gevaarlijke situaties verkeert, vertoont signalen van betrokkenheid bij criminele activiteiten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor een periode van twaalf maanden en een machtiging te verlenen voor gesloten jeugdhulp voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, die zijn ontwikkeling bedreigen. Ondanks de betrokkenheid van de moeder en de hulpverlening, is er geen vertrouwen dat de zorgen in een vrijwillig kader kunnen worden weggenomen. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld en een machtiging verleend voor gesloten uithuisplaatsing, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft ook een nadere zitting gepland om de voortgang te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/360371 / JU RK 24-1926
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging gesloten jeugdhulp en ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd in Haarlem,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] ,
advocaat mr. S.B.J. Hiemstra, kantoorhoudende in Haarlem.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
gevestigd in Amsterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de stiefvader],
hierna te noemen de stiefvader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
­ het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 19 december 2024, ontvangen op 23 december 2024;
­ het rapport, met bijlagen, van de Raad van 6 januari 2025, ontvangen op dezelfde datum;
­ de instemmende verklaring van de gedragswetenschapper van 6 januari 2025, ontvangen op 10 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
­ [de minderjarige] met zijn advocaat;
­ de moeder;
­ de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
­ de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
De stiefvader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de stiefvader wel juist is opgeroepen.
1.3.
[de minderjarige] is tevens voorafgaand aan de zitting in aanwezigheid van zijn advocaat door de kinderrechter in raadkamer gehoord.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 oktober 2024 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 23 januari 2025.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 31 oktober 2024 een spoedmachtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, welke machtiging bij beschikking van 11 november 2024 tot 23 januari 2025 is verlengd.
2.4.
[de minderjarige] verblijft sinds begin december 2024 op de [locatie] in [plaats] . Hiervoor verbleef hij op verschillende open groepen vanuit [zorgaanbieder] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ook verzoekt de Raad een machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden, waarbij de machtiging voor drie maanden wordt verleend en het verzoek voor het overige wordt aangehouden.
3.2.
De zorgen die in de eerdere rapportages over [de minderjarige] staan beschreven, blijven voortduren. De Raad maakt zich, net als moeder, de jeugdreclassering en de hulpverlening, ernstige zorgen over [de minderjarige] , op alle leefgebieden. [de minderjarige] lijkt nog steeds weinig inzicht te hebben in zijn gedrag, zijn keuzes en problemen en ziet de ernst van de situatie niet in. Dit wordt in dit raadsonderzoek nogmaals bevestigd doordat [de minderjarige] op 9 december 2024 opnieuw is weggelopen en zich hiermee opnieuw bewust onttrekt aan alle afspraken en de voorwaarden die zijn gesteld. De Raad vindt het zorgwekkend dat zelfs jeugddetentie [de minderjarige] er niet van weerhoudt om weg te lopen.
3.3.
In gesprek met [de minderjarige] komen grote zorgen naar voren over zijn stemming en zijn houding. Enerzijds ziet de Raad een zelfbepalende jongen die zich nergens iets van aan lijkt te trekken en vooral kijkt naar zijn eigen behoefte en niet naar de eventuele gevolgen hiervan. Hij reageert laconiek en lacherig op bijvoorbeeld de bedreiging met een pistool. Ook loopt [de minderjarige] weer weg, nota bene vlak nadat er een gesprek is geweest met de jeugdreclassering en betrokken hulpverlening. [de minderjarige] vindt de zorgen overdreven en mist zijn vrijheid. Ook lijkt hij moeilijk naar zijn eigen aandeel in het geheel te kunnen kijken en vindt hij bijvoorbeeld dat het weglopen van de open groep met name kwam doordat hij toen geen vertrouwenspersoon had. [de minderjarige] belooft beterschap, maar lijkt dit niet waar te kunnen maken.
Anderzijds ziet de Raad een kwetsbare jongen die zich in de steek gelaten voelt. Hij is boos op zijn moeder en heeft het gevoel dat hij is weggestopt. Ook heeft hij in het verleden veel meegemaakt rondom het ziekbed en het overlijden van zijn vader. De Raad kan zich voorstellen dat [de minderjarige] zich door dit alles alleen en afgewezen voelt. Hij mist zijn broertjes en benoemt pijn te hebben. Deze pijn lijkt hij te onderdrukken door middelengebruik of juist te willen voelen door automutilatie. [de minderjarige] laat zelfbepalend gedrag zien en is snel gefrustreerd. [de minderjarige] heeft op dit moment zijn vriendin als motivatie om te leven, maar ziet soms het leven niet meer zitten.
3.4.
Wat er precies ten grondslag ligt aan de problematiek van [de minderjarige] is in dit raadsonderzoek niet geheel duidelijk geworden, wel is duidelijk dat [de minderjarige] dringend hulp nodig heeft. Doordat [de minderjarige] (nog steeds) wegloopt en zich niet aan de afspraken houdt, ziet de Raad nog steeds de noodzaak van een machtiging gesloten jeugdhulp. Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen. [de minderjarige] dient tegen zichzelf te worden beschermd. Het is nog steeds van belang dat er een diagnose wordt gesteld en dat duidelijk gaat worden wat [de minderjarige] echt gaat helpen. Op dit moment bevindt het diagnostische onderzoek zich nog in de opstartfase en heeft de Raad er absoluut geen vertrouwen in dat [de minderjarige] zonder een heel duidelijk en strikt (gedwongen) kader mee gaat werken aan dit onderzoek.
3.5.
De moeder van [de minderjarige] is betrokken en wil graag het beste voor hem. Zij staat open voor alle hulp en er is een goede samenwerking tussen de hulpverlening en haar. Maar ondanks de betrokkenheid en goede wil van de moeder overstijgen de zorgen op dit moment de krachten en heeft de Raad er geen vertrouwen in dat het in een vrijwillig kader lukt om de zorgen weg te nemen. Daarom is de verzochte ondertoezichtstelling nodig voor de duur van een jaar.
3.6.
De Raad heeft zijn verzoeken op de zitting van 14 januari 2025 gehandhaafd.

4.De standpunten van belanghebbenden

4.1.
Namens [de minderjarige] is geen verweer gevoerd tegen de verzochte uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie omdat het verblijf op de [locatie] als een schorsingsvoorwaarde is gesteld in de strafzaak van [de minderjarige] . [de minderjarige] zou het liefst naar de moeder of een open groep willen, maar hij vindt het positief dat op de gesloten groep gesprekken met hem worden gevoerd en ook met hem gesproken wordt over hoe zich voelt.
4.2.
De moeder heeft aangegeven dat zij twijfelt of allemaal op orde komt binnen de verzochte drie maanden. Zij vindt die tijd te kort.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat uit het volgende.
[de minderjarige] is heel jong, onttrekt zich aan ieders zicht en gezag en loopt veelvuldig weg waarbij niemand weet waar hij is. Hij gebruikt zeer regelmatig, waarschijnlijk dagelijks, verdovende middelen (drugs en alcohol) en brengt zichzelf hiermee in (levens)gevaarlijke situaties. Vanwege zijn gedragsproblemen kan hij niet thuis wonen. Er zijn sterke signalen dat hij betrokken is bij criminele activiteiten, zoals drugshandel. Ook heeft hij geen dagbesteding en volgt hij geen onderwijs.
5.2.
Tevens blijkt dat de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is in dit geval niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, omdat [de minderjarige] zich aan alles en iedereen onttrekt en uit het contact treedt.
5.3.
Ten slotte lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder die het gezag uitoefent, binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is/zijn te dragen.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen, zoals hierna bepaald.
Gelet op de aanwezige problematiek, het verloop van de voorlopige ondertoezichtstelling tot nu toe en de gestelde doelen, zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
5.5.
De kinderrechter is ook van oordeel dat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [de minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [de minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen. [1]
5.6.
De huidige situatie van [de minderjarige] is bijzonder zorgelijk. Hij moet onderzocht en behandeld worden. De gesloten plaatsing is noodzakelijk om het recent gestart psychodiagnostisch onderzoek te realiseren.
5.7.
De kinderrechter heeft niet de mogelijkheid geboden een familiegroepsplan op te stellen. Gelet op de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] heeft de kinderrechter hiervan afgezien.
5.8.
Omdat de Raad en de GI sinds de laatste schorsing van het voorarrest een verandering zien bij [de minderjarige] en het in zijn belang is dat hij meer perspectief en vrijheid krijgt, zal de kinderrechter de Raad machtigen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van drie maanden en de behandeling van het verzoek voor de overige drie maanden aanhouden, zoals verzocht.
De kinderrechter zal de Raad verzoeken om haar nader schriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken en zijn nadere standpunt ten aanzien van het resterende verzoek.
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing om [de minderjarige] onder toezicht te stellen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat. De beslissing tot gesloten plaatsing is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt de minderjarige [de minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 14 januari 2025 tot 14 januari 2026;
6.2.
verleent een machtiging om de jeugdige [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, met ingang van 23 januari 2025 tot 23 april 2025;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek tot gesloten uithuisplaatsing voor het overige aan tot een
nader te bepalen zitting, gelegen
vóór 23 april 2025, tegen welke zitting de Raad, de GI, de moeder, de stiefvader (als informant), [de minderjarige] en zijn advocaat dienen te worden opgeroepen;
6.4.
verzoekt de Raad om de kinderrechter en alle belanghebbenden
uiterlijk twee weken voor de voornoemde nadere zittingschriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken en zijn nadere standpunt ten aanzien van het resterende verzoek;
6.5.
verklaart de beslissing onder 6.1. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025 door mr. C.E. Voskens, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A. Hausenblasová als griffier, en op schrift gesteld op 3 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet.