ECLI:NL:RBNHO:2025:10346

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
HAA 25/3290
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening woningurgentie voor verzoekster met minderjarige kinderen

Op 1 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening inzake woningurgentie. Verzoekster, woonachtig in Bloemendaal, had een aanvraag ingediend voor urgentie om met voorrang in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning, welke door het college van burgemeester en wethouders op 10 juli 2025 was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij verzoekster behandeld moet worden als ware zij in het bezit van een urgentieverklaring. Dit besluit is genomen in het licht van de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de situatie van de oudste zoon van verzoekster, die in een GGZ-instelling verblijft en dringend een veilige woonruimte nodig heeft om terug te keren naar zijn gezin.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang bestaat bij het verbeteren van de woonsituatie van verzoekster en haar kinderen. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van verzoekster, die een redelijke kans van slagen heeft in de bezwaarprocedure, zwaarder laten wegen dan de belangen van het college. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college gebreken heeft vertoond in de motivering van de afwijzing van de aanvraag van verzoekster en dat nader onderzoek noodzakelijk is. De uitspraak houdt in dat verzoekster tot zes weken na de beslissing op bezwaar als urgent wordt behandeld, en dat het college het griffierecht aan verzoekster moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/3290

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 september 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Bloemendaal, verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal

(gemachtigde: C. Schol en A. Köycu).

Procesverloop

1. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor urgentie om met voorrang in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning in de gemeente Bloemendaal. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 10 juli 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten waar de voorzieningenrechter van uit gaat
4. Verzoekster heeft op 26 mei 2025 een aanvraag gedaan voor urgentie om met voorrang in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning in de gemeente Bloemendaal. Sinds november 2018 is verzoekster woonachtig in een huurwoning op de [adres] te Bloemendaal. Zij woont daar op dit moment met twee kinderen (van 1 en 4 jaar). De oudste zoon van verzoekster (7 jaar) is de dag na zijn geboorte uit huis geplaatst en heeft in de jeugdbescherming, GGZ en pleegzorg gezeten. Op dit moment verblijft de oudste zoon nog in een GGZ instelling. Een groep van de behandelaren van de zoon van verzoekster (waaronder jeugd & gezin beschermers, een systeemtherapeut en een klinisch psycholoog) heeft op 15 april 2025 een brief geschreven waarin het volgende vermeld wordt:
“Afgelopen week heeft een grote groep hulpverleners van de GGZ-NHN in Alkmaar, de DJGB (de jeugdbescherming), en Levvel in Amsterdam na een eer intensief traject besloten dat het voor de ontwikkeling van de oudste zoon van mevrouw [verzoekster] het beste is, als hij kan wonen bij zijn eigen familie, zijn biologische moeder, broertje en zusje. Het gezin zal daar de komende tijd intensief begeleid in worden, daar gaan verscheidenen zorgverleners samen met het hele gezin hun best voor doen.
Een belangrijk voorwaarde om de terugplaatsing in zijn gezin van herkomst een goede kans van slagen te geven is ook een veilige woonruimte voor het hele gezin, waarin alle kinderen een eigen kamer/plekje kunnen krijgen en waar er voldoende ruimte is voor de ontwikkeling en opvoeding van een zevenjarig, een vierjarig en een eenjarig kind.”
Ter zitting is gebleken dat het plan was dat de zoon van verzoekster begin augustus 2025 thuis zou komen, maar dat dit tot op heden nog niet gelukt is.
Is er sprake van spoedeisend belang?
5. Gelet op de brief van de behandelaren van 15 april 2025 is duidelijk dat er dringend een woonruimte nodig is die geschikt is voor het hele gezin van verzoekster, zodat haar oudste zoon thuis kan komen wonen. De voorzieningenrechter ziet daarin voldoende spoedeisend belang zoals dat voor het treffen van een voorlopige voorziening is vereist. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk beoordelen.
Hoe beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek?
6. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of verzoekster de bezwaarprocedure kan afwachten, zonder dat een voorziening wordt getroffen. Een voorlopige voorziening wordt alleen getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verder is het bij de vraag of er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening van belang of – in dit geval – het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarnaast spelen hierbij de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en die van het college tegen het treffen daarvan een rol.
7. De voorzieningenrechter merkt op dat verzoekster de voorzieningenrechter heeft gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat zij wordt behandeld als ware in het bezit van een urgentieverklaring. Als de gevraagde voorziening wordt toegewezen, is dat eigenlijk geen voorlopige maatregel. Verzoekster zou met haar urgentie namelijk een huurovereenkomst kunnen sluiten voor een woning en daar kunnen gaan wonen. Als het bezwaar dan toch ongegrond zou worden verklaard, is die woonsituatie echter mogelijk feitelijk onomkeerbaar. Andere woningzoekenden kunnen daardoor benadeeld worden. De voorzieningenrechter zal daarom in een zaak als deze alleen een voorlopige voorziening treffen als nagenoeg zonder twijfel kan worden gezegd dat urgentie moet worden verleend.
De besluitvorming
8. Op 16 juni 2025 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden met verzoekster. Bij haar aanvraag heeft verzoekster ook een brief van haar moeder gevoegd (van 17 juni 2025), twee brieven van de behandelaren van haar zoon (van 15 april 2025 en 16 juni 2025) en een brief van de huisarts (van 20 maart 2025).
9. Op 23 juni 2025 heeft de urgentiecommissie (na een mondeling advies van een arts van Argonaut) gesteld dat urgentie kan worden verleend indien sprake is van een situatie waarbij de lichamelijke en/of sociaal psychische gezondheid zeer ernstig wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie, tenzij er sprake is van weigeringsgronden. De arts heeft geconcludeerd dat niet blijkt dat de lichamelijke en/of psychische gezondheid van verzoekster en/of haar kinderen ernstig wordt bedreigd door de huidige woonsituatie. Hoewel duidelijk is dat de oudste zoon een eigen kamer nodig heeft, is er geen medische reden aangetoond waaruit blijkt dat de jongste kinderen geen kamer kunnen delen. Omdat de huidige woning van verzoekster over drie slaapkamers beschikt, wordt deze woning als passend geacht. Bovendien leest de urgentiecommissie in de aanvraag van verzoekster dat zij in aanmerking wenst te komen voor een eengezinswoning. Voor deze woningen wordt geen urgentie verleend op grond van artikel 2.3.3, zevende lid, van de Huisvestingsverordening [1] . Ook ziet de urgentiecommissie geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. Verweerder heeft het standpunt van de urgentiecommissie gevolgd en de aanvraag van verzoekster daarom bij besluit van 10 juli 2025 afgewezen.
Heeft het bezwaar kans van slagen?
10. Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat voor de thuiskomst van haar oudste zoon niet enkel van belang is dat hij een eigen slaapkamer heeft. Er spelen meerdere factoren mee, waaronder dat er ruimte moet zijn voor het creëren van fysieke afstand tussen haar zoon en de rest van de familie, zodat hij tot rust kan komen. De woning waar zij nu in woont biedt daarvoor geen ruimte. De voorzieningenrechter ziet in de onder rechtsoverweging 4 aangehaalde passages uit de brief van 15 april 2025 onderbouwing voor dit standpunt, nu de behandelaren van de zoon van verzoekster aangeven dat er een veilige woonruimte moet zijn waar alle kinderen een eigen plekje/kamer moeten hebben én voldoende ruimte is voor ontwikkeling en opvoeding van de drie kinderen. Het college heeft ter zitting onderkend dat, gezien de informatie van de behandelaren, het onderzoek naar de aanvraag van verzoekster niet volledig is geweest en daarmee ook de motivering van de afwijzing van de aanvraag van verzoekster zoals die in het bestreden besluit is vermeld niet volstaat. In bezwaar is nader onderzoek nodig. Dat nadere onderzoek zal er, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in ieder geval uit moeten bestaan dat de medisch adviseur van het college in overleg moet gaan met de behandelaren van de zoon van verzoekster over de aard en ernst van de psychische problematiek van de zoon van verzoekster in relatie tot diens terugplaatsing in het gezin van verzoekster en de woonruimte die voor het gezin van verzoekster minimaal nodig is om aan de voorwaarden van terugplaatsing in het gezin van verzoekster te kunnen voldoen. Het college zal na het nadere onderzoek in bezwaar opnieuw moeten beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.3.5, onder a, van de Huisvestingsverordening en indien dat niet het geval is zal het college moeten beoordelen of er sprake is van een situatie waarbij aan verzoekster op grond van de hardheidsclausule in deze verordening toch een urgentieverklaring moet worden gegeven.
11. De conclusie is dat het onderzoek in de primaire fase en de motivering van het bestreden besluit, naar het college ook zelf onderkent, gebreken vertoont. Hoewel niet uitgesloten is dat het college na deugdelijk onderzoek in bezwaar, de gebreken kan herstellen, heeft, gelet op met name de inhoud van de brief van 15 april 2025 van de behandelaren, het bezwaar volgens de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen.

Belangenafweging voorlopige voorziening

12. De voorzieningenrechter is van voorlopige oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat er spoedeisend belang bestaat bij het verbeteren van de woonsituatie van het gezin van verzoekster om de thuiskomst van haar oudste zoon mogelijk te maken. Ter zitting is duidelijk geworden dat de hoorzitting in bezwaar pas in oktober 2025 staat gepland. Het college heeft daarnaast aangegeven dat nader (medisch) onderzoek door een medisch adviseur ook tijd met zich mee zal brengen. De voorzieningenrechter ziet in dit verwachte tijdsverloop en de redelijke kan van slagen van het bezwaar aanleiding om het belang van verzoekster bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening zwaarder te laten wegen dan het belang van het college dat de kans bestaat dat het verzoekster al hangende de bezwaarfase lukt om door de getroffen voorziening in het bezit te komen van een passende en veilige woonruimte voor haar en haar drie minderjarige kinderen. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat namens het college ter zitting is verklaard dat ook het college het van belang vindt dat de zoon van verzoekster, die nu nog in een instelling verblijft, snel weer in het gezin van verzoekster geplaatst kan worden.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoekster behandeld moet worden als ware in het bezit van een urgentieverklaring als bedoeld in artikel 2.3.3, derde lid, van de Huisvestingsverordening, tot zes weken nadat het college een beslissing op bezwaar heeft genomen.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verzoekster behandeld moet worden als ware in het bezit van een urgentieverklaring, tot zes weken nadat het college een beslissing op het bezwaar van verzoekster heeft genomen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 197,- aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Huisvestingsverordening Zuid-Kennemerland/IJmond: Bloemendaal 2022.