In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burenconflict, heeft de voorzieningenrechter op 11 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee buren, [eiser 1] en [gedaagde 1]. De zaak betreft een metalen draaihek en een bijbehorende besturingskast die zich op de erfgrens bevinden. De rechtbank had eerder op 21 mei 2025 geoordeeld dat de erfgrens tussen de percelen van partijen vastligt en dat [eiser 1] het deel van het hek dat op het perceel van [gedaagde 1] staat, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moest verwijderen. [gedaagde 1] heeft het vonnis op 8 juli 2025 laten betekenen en [eiser 1] gesommeerd het hek te verwijderen. Echter, [eiser 1] heeft hoger beroep aangetekend en verzocht om geen uitvoering te geven aan het vonnis totdat in hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van [eiser 1] om het hek te laten staan, zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde 1] bij verwijdering. Daarom is aan [gedaagde 1] een verbod opgelegd om het hek en de besturingskast te verwijderen totdat er onherroepelijk is beslist in hoger beroep. Tevens is een dwangsom van € 20.000,- opgelegd bij overtreding van dit verbod, met een maximum van € 50.000,-. De proceskosten zijn toegewezen aan [eiser 1].