6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing of aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare feiten, waaronder een poging tot doodslag. De verdachte heeft op 29 oktober 2024 gepoogd politieagent [slachtoffer 1] van het leven te beroven door op korte afstand een stekende beweging richting zijn hoofd te maken. Dit handelen van verdachte had tot zeer ernstige gevolgen kunnen leiden voor [slachtoffer 1], omdat zijn hoofd en gezicht onbeschermd waren en hij in feite geen kant op kon in de smalle gang van de woning van de verdachte. Dat deze ernstige gevolgen zich niet hebben voorgedaan is niet aan de verdachte te danken. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat dit voorval een grote impact op hem heeft gehad. Daarnaast acht de rechtbank de poging tot doodslag extra ernstig omdat het gaat om een politieagent die zijn werk uitoefende.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van de politieagenten [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De rechtbank acht deze bedreiging ernstig, omdat het ook nu gaat om politieagenten die hun werk uitoefenden. De bedreiging was dermate ernstig dat politieagent [slachtoffer 3] zijn vuurwapen heeft moeten trekken en een schot heeft moeten lossen op de verdachte om zichzelf en zijn collega’s te beschermen. De bedreiging heeft bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] slapeloze nachten en angstgevoelens veroorzaakt en [slachtoffer 2] heeft door het geloste schot blijvende gehoorschade opgelopen. Deze gevolgen blijken uit de aangiftes, de schriftelijke toelichting op de verzoeken tot schadevergoeding en de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2].
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 juli 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld.
Op te leggen maatregel
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (of het moet gaan om één van de misdrijven genoemd in artikel 37a lid 1 onder 2 Sr) en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is, kan worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Voor oplegging van de tbs-maatregel is verder vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37a lid 3 Sr). Indien de verdachte echter, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van de tbs-maatregel de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van de tbs-maatregel niet mogelijk. Het is aan de rechtbank om deze vaststelling te doen en die kan worden gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen die zijn vervat in door hen opgestelde rapporten, ook als die rapporten niet zijn opgesteld in het kader van de onderhavige strafzaak.
De rechtbank gaat uit van de volgende omstandigheden. Uit het eerder genoemde consult strafrechtspleging van 30 december 2024 volgt dat de deskundigen een floride psychotische man hebben gezien die veelal op onsamenhangende wijze spreekt over wat hem is overkomen en die een achterdochtige indruk maakt. De deskundigen schrijven dat er hoogstwaarschijnlijk sprake was van opnieuw een psychotische decompensatie in het kader van de eerder vastgestelde schizofrenie ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Deze bevindingen worden onderstreept door de weigerrapportages.
De deskundigen van het consult strafrechtspleging en de weigerrapportages verwijzen daarnaast naar de tbs-behandeling die de verdachte eerder heeft ondergaan. De verdachte heeft van 24 december 2011 tot en met 8 februari 2023 een tbs-behandeling ondergaan. In het dossier zijn drie rapportages (van 31 augustus 2021, 23 september 2021 en 5 september 2022) toegevoegd. Uit deze drie rapportages volgt dat bij de verdachte sprake is van de chronische aandoening schizofrenie. De deskundigen uit die rapportages beschrijven dat het noodzakelijk is dat de verdachte hiervoor antipsychotische medicatie neemt.
Daarnaast neemt de rechtbank het gedrag van de verdachte tijdens de ten laste gelegde feiten en het gedrag voor en tijdens de terechtzitting van 14 augustus 2025 mee in de overwegingen. Uit verschillende omstandigheden blijkt dat het niet goed gaat met de verdachte. Dat begint bij de aanleiding van de ten laste gelegde feiten, namelijk het uitspreken van de zorgmachtiging bij de woning van de verdachte. Vervolgens is de verdachte agressief geweest tegen verschillende agenten. Uiteindelijk is hij overmeesterd door leden van de Dienst Speciale Interventies. Er was behoorlijk wat geweld voor nodig om de verdachte onder controle te krijgen (er zijn onder meer beanbags, een lawaaigranaat en een taser gebruikt, de verdachte is meerdere keren met scherpe munitie neergeschoten en hij is door een diensthond gebeten). Ook blijkt uit het dossier dat de verdachte al enige tijd zijn medicatie niet had ingenomen, terwijl alle deskundigen hebben benadrukt dat het juist noodzakelijk is om de medicatie trouw in te nemen. Voor de terechtzitting op 14 augustus 2025 zijn er al een aantal pro forma-zittingen geweest, waarbij de verdachte niet één keer aanwezig is geweest. Hij heeft telkens niet willen tekenen voor afstand van zijn aanwezigheidsrecht en zijn raadsvrouw is uiteindelijk aangewezen op grond van artikel 509a en 509c Sv. De rechtbank heeft op 30 juli 2025 een bevel medebrenging afgegeven voor de terechtzitting van 14 augustus 2025. Op de ochtend van deze zitting is de verdachte in zijn cel gebleven en heeft de parketpolitie bij de rechtbank aangegeven dat het vanwege de geestelijke gesteldheid van de verdachte onverantwoord zou zijn om hem te vervoeren naar de rechtbank. Er is toen nog een videoverbinding tot stand gebracht met JC Zaanstad, maar de verdachte wilde ook niet voor de camera verschijnen om de rechtbank te woord te staan. Tot slot is geprobeerd om telefonisch met de verdachte te spreken, maar ook daartoe was de verdachte niet bereid.
Gelet op alle bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of ter bescherming van de maatschappij een tbs-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank aan de aanwezigheid van de chronische schizofrene stoornis en het feit dat de verdachte niet medicatietrouw lijkt te zijn.
Feit 1 betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Feit 2 is een misdrijf dat staat genoemd in artikel 37a lid 1 onder 2 Sr. Het zijn dus beide feiten waar een tbs-maatregel kan worden opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel. Het gevaar voor recidive van ernstige aard is zodanig dat wordt bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Nu de tbs-maatregel zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten de poging tot doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.