ECLI:NL:RBNHO:2025:10481

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
C/15/367240 / KG RK 25/500
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in een strafzaak na incident buiten de zitting

Op 3 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingszaak met zaaknummer C/15/367240 / KG RK 25/500, het verzoek tot wraking van de rechter afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D. Schreurs, had de wraking aangevraagd na een incident dat zich op 10 juli 2025 buiten de zittingzaal had voorgedaan. Tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak, die aanhangig was bij dezelfde rechtbank, werd verzoeker aangesproken door de rechter naar aanleiding van dit incident. Verzoeker stelde dat deze aanspreking de schijn van partijdigheid wekte, omdat de rechter zich al een oordeel over hem had gevormd op basis van eenzijdige informatie van een bode. De rechter verdedigde haar handelen door te stellen dat het haar verantwoordelijkheid was om de zitting ordelijk te laten verlopen en dat zij verzoeker op de huisregels moest wijzen, vooral gezien zijn betrokkenheid bij het incident. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter geen objectieve schijn van partijdigheid had gewekt. De beslissing om verzoeker aan te spreken was niet ongebruikelijk, gezien zijn actieve rol in het incident. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/367240 / KG RK 25/500
Beslissing van 3 september 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: verzoeker.
gemachtigde: mr. D. Schreurs.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. D.D.M. Hazeu
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2025 de wraking verzocht van de rechter in de zaak met zaaknummer C/15/362677/ HA RK 25-37 (hierna te noemen: de hoofdzaak) die aanhangig is bij deze rechtbank, team Handel, Kanton en Bewind, locatie Alkmaar. Mr. Schreurs heeft het verzoek aangevuld bij e-mail van 11 juli 2025.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 10 juli 2025 op het
verzoek gereageerd. Daarbij heeft de rechter een schriftelijke verklaring van een medewerker Publieksopvang & Veiligheid van de rechtbank overgelegd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld op de zitting van de wrakingskamer van
18 augustus 2025. Verzoeker, mr. Schreurs en de rechter zijn verschenen. De rechter heeft daar spreekaantekeningen en de gedragsregels van de rechtbank overgelegd.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Op 10 juli 2025, omstreeks 08.55 uur, vond er op de parkeerplaats van de
rechtbank te Alkmaar een incident plaats tussen zijn partner en een derde, wat leidde tot onenigheid tussen verzoeker, zijn partner en die derde. De onenigheid zette zich voort in de centrale hal van de rechtbank. Daar heeft verzoeker de derde uitgemaakt voor “kut van de gemeente”, daarna volgde nog een confrontatie, waarop de beveiliging van de rechtbank hem heeft aangesproken en hem uit het pand heeft begeleid. De derde is, zo bleek later, geen procespartij in de hoofdzaak. Omstreeks 09.15 uur kwam mr. Schreurs bij de rechtbank aan. Nadat mr. Schreurs kennisnam van het voorval, vroeg hij aan de bode om namens hem de rechter te verzoeken of de zitting kon plaatsvinden in aanwezigheid van verzoeker, al dan niet met bijstand van de parketpolitie. De rechter verzocht mr. Schreurs en de advocaat van de wederpartij de zittingszaal binnen te komen om het verdere verloop van de procedure kort te bespreken voordat de inhoudelijke zitting zou aanvangen. De rechter maakte aan mr. Schreurs kenbaar dat zij verzoeker op zijn gedrag zou aanspreken, waarop mr. Schreurs de rechter nadrukkelijk verzocht om dit niet te doen, omdat mr. Schreurs zelf in de beste positie was om dit te doen. Dit verzoek heeft de rechter kennelijk naast zich neergelegd. Na aanvang en opening van de zitting en introductie van partijen is de rechter direct overgegaan tot de uitleg van de gedragsnormen en het rechtstreeks aanspreken van verzoeker.
2.2
Met haar handelwijze heeft de rechter de schijn van partijdigheid gewekt. Door direct bij aanvang van de zitting, nog voordat de inhoud aan de orde kwam, een incident te benoemen dat buiten de rechtszaal had plaatsgevonden en verzoeker daarop persoonlijk en indringend aan te spreken, heeft de rechter de indruk gewekt zich al een oordeel over de persoon en de schuld van verzoeker te hebben gevormd. Dit deed de rechter op basis van eenzijdige informatie van een bode, zonder kennis te hebben van de context en de lezing van verzoeker. Het feit dat de rechter het expliciete verzoek van mr. Schreurs om dit gesprek aan hem over te laten naast zich neerlegde, versterkt deze schijn. Omdat de rechter al een oordeel heeft geveld op grond van een verklaring van de bode, is er sprake is van schending van het recht op hoor- en wederhoor.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter vindt dat het verzoek moet worden afgewezen en heeft daartoe – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Voor aanvang van de zitting kwamen de gerechtsbodes de zittingszaal binnen en zij deelden mee dat de zitting nog niet kon aanvangen omdat er twee personen het pand uit waren gezet, waarvan één mogelijk verzoeker was. De rechter vond het van belang dat verzoeker bij de zitting aanwezig was en heeft gevraagd aan de bodes of verzoeker nog rondom het pand was. De parketpolitie was inmiddels al in beeld, maar de rechter wilde eerst van de bode horen wat er was voorgevallen. Zij heeft de bode gevraagd de verklaring van wat er was voorgevallen op papier te zetten. Het is de taak van de rechter om een zitting ordelijk te laten verlopen. In dat kader heeft de rechter bij aanvang van de behandeling van de hoofdzaak uitgelegd aan alle aanwezigen in de zaal dat ze zich aan bepaalde fatsoensnormen moeten houden. De rechter heeft gezegd dat dit in het bijzonder geldt voor verzoeker vanwege het incident dat zich voorafgaand aan de zitting heeft voorgedaan. Deze opmerking staat geheel los van de inhoud van het verzoekschrift en de beoordeling daarvan.
3.2
De rechter waardeert het meedenken van mr. Schreurs over het ordelijk laten verlopen van de zitting en meent dat het hem vrijstaat zijn cliënt over de huisregels te informeren, maar vindt ook dat het de verantwoordelijkheid van de rechter om de zitting ordelijk te laten verlopen niet wegneemt. Die verantwoordelijkheid kan de rechter niet bij iemand anders neerleggen. De rechter stelt zich op het standpunt dat zij, net als andere rechters, rationeel te werk gaat en ordemaatregelen en inhoud gescheiden houdt.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Dit is de zogenaamde subjectieve toets. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Dit is de zogenaamde objectieve toets.
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.3
Uit het wrakingsverzoek en de aanvulling daarop, blijkt dat de reden van het verzoek niet ligt in de persoonlijke instelling van de rechter, maar dat de rechter volgens verzoeker de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt door bij de aanvang van de zitting te wijzen op de huisregels en aan te geven dat deze in het bijzonder gelden voor hem vanwege het incident voorafgaand aan de zitting, waarbij hij betrokken was. Daarbij speelt voor verzoeker een belangrijke rol dat alleen hij gewezen is op de fatsoensnormen. Verzoeker meent dat hij als schuldige werd aangewezen voor het incident, terwijl er geen sprake was geweest van hoor en wederhoor.
4.4
De wrakingskamer is van oordeel dat het handelen van de rechter geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid heeft gewekt. Daartoe stelt de wrakingskamer vast dat de rechter kort voor de zitting van de gerechtsbode de mededeling ontving dat verzoeker wegens een incident uit het gerechtsgebouw was verwijderd. Zij heeft er toen voor gekozen om te bewerkstelligen dat verzoeker alsnog bij de zitting aanwezig kon zijn. Dat zij er vervolgens aan het begin van de zitting voor heeft gekozen om zelf verzoeker aan te spreken op de huisregels en dit niet alleen door zijn advocaat te laten doen, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet ongebruikelijk of ongepast. Integendeel, de rechter is verantwoordelijk voor het ordelijk verloop van de zitting en de wrakingskamer oordeelt dat de rechter zich van deze verplichting heeft voldaan. Dat zij zich daarbij alleen heeft gericht tot verzoeker is verder niet vreemd omdat hij de enige persoon in de zittingszaal was die bij het eerdere incident betrokken was. Uit de verklaring van verzoeker zelf blijkt bovendien dat hij in ieder geval een actieve rol in het incident heeft gehad. Het aanspreken van verzoeker door de rechter levert geen objectieve schijn van partijdigheid op. Dat de rechter hem als schuldige aan het incident heeft aangewezen, is niet gebleken. Dat verzoeker doordat hij werd aangesproken subjectief de indruk kreeg als de schuldige te worden gezien, maakt het niet anders.
4.5
De slotsom is dat er geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.
4.6.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de andere partij in de hoofdzaak en de rechter een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond op het moment van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.H. Gisolf, voorzitter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Simons, griffier, op 3 september 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.