ECLI:NL:RBNHO:2025:1049

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
11218533 \ CV EXPL 24-2416
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure tussen HWVV Beheer B.V. en S.M.G. Nederland B.V. over winstdeling en arbeidsovereenkomst

In deze zaak verzoekt de gedaagde partij, S.M.G. Nederland B.V., de kantonrechter zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van de eisende partijen, HWVV Beheer B.V. en [eiser]. De kantonrechter moet beoordelen of verwijzing naar de handelskamer van de rechtbank nodig is, op basis van haar voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil. De eisende partijen vorderen een verklaring voor recht dat zij recht hebben op winstdeling uit een overeenkomst met S.M.G. en vragen om een voorschot van € 50.000,00. S.M.G. stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is, omdat de gevorderde hoofdsom de competentiegrens van € 25.000,00 overstijgt en er geen sprake zou zijn van een agentuur- of arbeidsovereenkomst. De kantonrechter concludeert dat de vorderingen niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen, omdat de zaak niet een agentuur- of arbeidsovereenkomst betreft. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de handelskamer van de rechtbank, waarbij de proceskosten voor rekening van de eisende partijen komen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11218533 \ CV EXPL 24-2416
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [plaats] ,
2.
HWVV BEHEER B.V.,
te Beverwijk,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser] en HWVV,
gemachtigde: mr. M. Zeeman,
tegen
S.M.G. NEDERLAND B.V.,
te Alkmaar,
gedaagde partij,
hierna te noemen: SMG,
gemachtigde: mr. J.E. Polet (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.).
De zaak in het kort
De gedaagde partij verzoekt de kantonrechter zich onbevoegd te verklaren om van de vorderingen van de eisende partijen kennis te nemen en de zaak te verwijzen naar de handelskamer van de rechtbank. De kantonrechter beoordeelt de vraag of verwijzing nodig is aan de hand van haar eigen voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil. Uitgaande van de stellingen van eisers die gedaagde (nog) niet heeft betwist, oordeelt de kantonrechter dat de zaak niet een agentuur- of arbeidsovereenkomst betreft. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de handelskamer van de rechtbank.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter

2.1.
In de hoofdzaak vorderen [eiser] en HWVV – samengevat en onder meer – verklaring voor recht dat HWVV of [eiser] recht heeft op de winstdeling / uitkering van ‘de Pot’ op grond van de overeenkomst tussen SMG en HWVV of [eiser] en afspraken die in dat kader op 6 oktober 2023 tussen partijen zijn gemaakt, met veroordeling van SMG tot betaling van een voorschot van € 50.000,00 op de betaling van reeds opeisbare bedragen uit hoofde van winstdeling / uitkering van ‘de Pot’ vanaf 1 januari 2024.
2.2.
SMG stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Zij voert daarvoor aan dat de gevorderde hoofdsom de competentiegrens van de kantonrechter van € 25.000,00 overstijgt, terwijl geen sprake is van een zogenoemde aardzaak. [1] [eiser] en HWVV voeren daartegen aan dat de vordering voortvloeit uit (primair) een agentuurovereenkomst en (subsidiair) een arbeidsovereenkomst, zodat wel degelijk sprake is van een aardzaak die tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort.
2.3.
De kantonrechter behandelt en beslist zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 en – voor zover hier van belang – zaken betreffende een agentuur- of arbeidsovereenkomst ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Omdat de vorderingen van [eiser] en HWVV een beloop hebben van meer dan € 25.000,00 gaat het voor de bevoegdheid van de kantonrechter om de vraag of sprake is van een zaak die een agentuur- of arbeidsovereenkomst betreft. Anders dan [eiser] en HWVV stellen is voor het antwoord op die vraag niet bepalend de grondslag van de vordering zoals deze volgens de dagvaarding is ingesteld, maar het onderwerp van het geschil. De vraag of verwijzing nodig is beoordeelt de kantonrechter namelijk aan de hand van haar eigen voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil [2] en dus niet alleen op basis van de stellingen van eisers.
2.4.
SMG heeft in haar incidentele conclusie de juistheid van gestelde feiten die [eiser] en HWVV aan de vordering ten grondslag leggen, (nog) niet betwist. Op basis van de stellingen in de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen sprake van een zaak betreffende een agentuur- of een arbeidsovereenkomst. SMG heeft het bevoegdheidsincident dus terecht opgeworpen. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
De afspraken die volgens [eiser] en HWVV met SMG zijn gemaakt
2.5.
SMG is een onderneming die zich bezighoudt met handel in advertentieruimte en
-tijd. [eiser] heeft vanaf januari 2014 tot 2019 voor SMG gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst, in de functie van verkoper van reclameruimtes. In 2018 hebben partijen gesproken over het verdiepen van de samenwerking en het verdelen van de verdiensten meer op basis van gelijkwaardigheid. Met ingang van januari 2019 hebben partijen hun samenwerking anders vormgegeven. In dat kader is op 9 januari 2019 opgericht HWVV, een financiële holding / organisatieadviesbureau met [eiser] als bestuurder en enig aandeelhouder. Partijen hebben hun afspraken destijds niet schriftelijk vastgelegd.
2.6.
In de nieuwe samenwerkingsvorm vanaf januari 2019 verkocht [eiser] vijfjarencontracten voor SMG, ontving [eiser] via HWVV maandelijks een vaste fee waarvoor HWVV maandelijks € 5.500,00 (en later € 7.000,00) exclusief btw aan SMG factureerde, en zou HWVV / [eiser] op termijn meedelen in de winst van SMG, door partijen aangeduid als ‘de Pot’. De Pot zou bestaan uit door SMG ontvangen opbrengsten minus de hiervoor genoemde vaste fee voor HWVV / [eiser] en minus een bedrag van € 50.000,00 per jaar ter compensatie van door SMG gemaakte kosten. Omdat de opbrengsten de eerste jaren onvoldoende zouden zijn voor een uitkering van de Pot spraken partijen af dat SMG zou voorfinancieren.
2.7.
De afspraken die partijen bij de start van de samenwerking in 2019 hebben gemaakt en de stand van de Pot per 31 december 2021 blijken volgens [eiser] en HWVV uit een e-mail met bijlage van 13 januari 2022 van de accountant aan [naam 1] (indirect bestuurder van SMG) en [eiser] (aangeduid als ‘ [eiser] ’). [3] Daarin staat onder meer het volgende:
“Start samenwerking in 2019
Afspraken: Alle contracten van [naam 1] en [eiser] zijn 50/50 Jaarkosten [eiser] 66.000
SMG doet de financiering Jaarkosten SMG (vast)50
Oude contracten uitloop voor SMG 116.000
Contracten [naam 2] voor SMG
Na ontvangst van de gelden pas definitief”
2.8
Volgens prognose zou medio mei 2023 het break-even point worden bereikt, zodat de afgesproken winstdeling / uitkering van de Pot zou kunnen gaan plaatsvinden. In die periode hebben partijen overleg gevoerd over wijziging van hun afspraken. Volgens [eiser] en HWVV heeft SMG in een e-mail van 6 oktober 2023 de nieuwe afspraken samengevat, die met terugwerkende kracht gelden vanaf 1 januari 2023. [4] Het komt er kort gezegd op neer dat HWVV in beginsel nog steeds recht heeft op de helft van de winst / de Pot, maar nu na aftrek van eenmalig € 114.400,00 voor SMG als compensatie voor de voorfinanciering en een jaarlijkse aftrek van € 30.000,00 voor door SMG gemaakte kosten. De management fee die uit de opbrengsten via HWVV aan [eiser] wordt betaald komt vanaf januari 2023 ten laste van het winstaandeel van HWVV. Verder is in afwijking van een 50/50 verdeling van de Pot afgesproken dat HWVV € 20.000,00 meer ontvangt dan SMG bij een jaaromzet vanaf € 70.000,00 en 20% meer dan SMG bij een jaaromzet vanaf € 80.000,00.
De vorderingen strekken tot nakoming van de laatste afspraken vanaf januari 2024
2.9.
Begin 2024 is de samenwerking tussen partijen geëindigd. De vorderingen van [eiser] en HWVV strekken tot nakoming door SMG van de in 2023 gemaakte afspraken vanaf januari 2024 [5] , omdat SMG in de periode van januari 2024 tot januari 2028 nog omzet zal ontvangen uit vijfjarencontracten die gedurende de samenwerking van partijen in 2019 tot en met 2023 voor SMG zijn verkocht.
Geen agentuurovereenkomst
2.10.
Een agentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij (de principaal) aan de andere partij (de handelsagent) opdraagt, en deze zich verbindt, voor een bepaalde of onbepaalde tijd en tegen beloning bemiddeling te verlenen bij de totstandkoming van overeenkomsten, en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten zonder aan deze ondergeschikt te zijn. [6] Voor een agentuurovereenkomst is kenmerkend dat de handelsagent in beginsel alleen beloond wordt (door middel van ontvangen provisie) indien en voor zover er door diens bemoeiingen overeenkomsten tussen de principaal en derden tot stand komen. De wet kent geen definitie van het begrip provisie. Volgens de toelichting wordt, overeenkomstig het bepaalde in art. 6 lid 2 Agentuurrichtlijn, uitgegaan van een ruim begrip 'provisie' en omvat dit alle elementen van de beloning die variëren naar gelang van het aantal zaken of diensten of de waarde daarvan, betrokken bij de aangebrachte overeenkomst. [7] Of sprake is van een agentuurovereenkomst, hangt niet af van hoe partijen dit beoordelen, maar uitsluitend van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt, waarbij mede van belang is hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en de wijze waarop zij de overeenkomst feitelijk hebben uitgevoerd.
2.11.
Vooralsnog kan worden aangenomen dat HWVV / [eiser] in de periode van 2019 tot begin 2024 op naam en voor rekening van SMG vijfjarencontracten heeft gesloten. In zoverre is voldaan aan de wettelijke criteria voor een agentuurovereenkomst.
2.12.
[eiser] en HWVV stellen dat SMG tot januari 2023 maandelijks een vast bedrag aan HWVV betaalde, waarvan HWVV haar kosten betaalde en een fee aan [eiser] voor zijn levensonderhoud. Daarnaast zou HWVV / [eiser] op termijn gaan meedelen in de winst. Uit eerdergenoemde e-mail van 6 oktober 2023 met bijlage van SMG blijkt dat met ingang van januari 2023 geen sprake meer is van een maandelijks aan HWVV betaalde vaste management fee ten laste van SMG. Het door HWVV aan SMG gefactureerde maandbedrag betreft sindsdien slechts een voorschot op de winstdeling / uitkering van de Pot. Over die winstdeling / uitkering van de Pot blijkt uit eerdergenoemde e-mail van 13 januari 2022 met bijlagen van de boekhouder, dat de afgesproken 50/50 verdeling ziet op
“Alle contracten van [naam 1] en [eiser] ”. Dit wijst erop dat de beloning waarop HWVV / [eiser] aanspraak maakt niet specifiek gerelateerd is aan de overeenkomsten die via [eiser] / HWVV tot stand zijn gekomen, maar dat het gaat om een verdeling van gezamenlijke winst, inclusief de opbrengsten van de door ( [naam 1] ) Schermerhorn voor SMG gesloten contracten. Dit uitgangspunt is niet veranderd met de nadere afspraken die partijen in 2023 hebben gemaakt. Verder is de uitkering van de Pot afhankelijk van de daarop door beide partijen in mindering te brengen kosten.
2.13.
Gezien het voorgaande kan bij de huidige stand van zaken niet worden geconcludeerd dat de afgesproken winstdeling moet worden geduid als een beloning gerelateerd aan de door [eiser] / HWVV voor SMG verkochte contracten (provisie), zoals vereist voor het bestaan van een agentuurovereenkomst. Hierbij weegt mee dat partijen hun samenwerking ook niet als zodanig hebben aangeduid of schriftelijk hebben vastgelegd.
De verhouding tussen partijen voldoet niet aan de definitie van de arbeidsovereenkomst
2.14.
De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij (de werknemer) zich verbindt in dienst van de andere partij (de werkgever) gedurende zekere tijd arbeid te verrichten, tegen betaling van loon. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is dus vereist dat sprake is van een verplichting tot het verrichten van arbeid, tegen betaling van loon, in een gezagsverhouding.
2.15.
Tot 2019 heeft [eiser] voor SMG gewerkt op basis van een arbeidsovereenkomst. Met ingang van 2019 is [eiser] werkzaamheden blijven verrichten ten behoeve van SMG en daarbij hebben partijen gekozen voor een nieuwe constructie, volgens [eiser] om de samenwerking te verdiepen en de verdiensten meer op basis van gelijkwaardigheid te verdelen. De verhouding zoals die vanaf januari 2019 tussen [eiser] en SMG is vormgegeven voldoet naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet aan de wettelijke definitie van de arbeidsovereenkomst. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
2.16.
[eiser] stelt dat hij speciaal voor de nieuwe samenwerkingsvorm de holdingmaatschappij HWVV heeft opgericht, voor zijn werk een telefoon en laptop gebruikte die door HWVV zijn aangeschaft en de auto die hij zakelijk gebruikte voor rekening van HWVV kwam. Dit alles duidt erop dat [eiser] er bewust voor heeft gekozen om met ingang van januari 2019 als ondernemer via HWVV te werken, en niet meer op basis van een arbeidsovereenkomst met SMG. De omstandigheden dat [eiser] een bureau had in het door SMG gehuurde bedrijfspand en dat Schermerhorn zich volgens [eiser] na het eindigen van het dienstverband nog steeds als ‘baas’ gedroeg, zijn onvoldoende om de rechtsverhouding tussen partijen aan te merken als een arbeidsovereenkomst. Uit de stellingen van [eiser] en HWVV blijkt dat [eiser] grote vrijheid had bij de indeling van zijn werk en tijd.
2.17.
De definitie van een arbeidsovereenkomst vereist ook dat de werkgever het loon betaalt. [eiser] ontving de beloning voor zijn werkzaamheden vanaf januari 2019 niet meer van SMG, maar van HWVV. De maandelijkse vergoeding die HWVV aan SMG factureerde werd onder meer gebruikt voor loonheffingen. Dit blijkt uit de stellingen van [eiser] en HWVV. Bovendien is het karakter van die maandelijkse vergoeding met ingang van januari 2023 veranderd. Sindsdien komen de facturen van HWVV niet meer ten laste van SMG, maar ten laste van het aandeel van HWVV in de winstdeling / uitkering van de Pot. Daarmee komt de beloning van [eiser] ook indirect niet meer ten laste van SMG. Hij beloont zichzelf vanuit de winstdeling.
De conclusie
2.18.
De conclusie is dat de vorderingen niet een agentuur- of een arbeidsovereenkomst betreffen. Omdat de gevorderde hoofdsom de bevoegdheidsgrens van € 25.000,00 overstijgt, is de kantonrechter onbevoegd om kennis te nemen van dit geschil. Daarom zal de kantonrechter de zaak verwijzen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken (de handelskamer) van deze rechtbank, zittingslocatie Alkmaar en beslissen als volgt.
De proceskosten in het incident
2.19.
De proceskosten in het incident (inclusief nakosten) komen voor rekening [eiser] en HWVV, omdat zij ongelijk krijgen. De proceskosten van SMG worden begroot op:
- salaris gemachtigde
271,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
406,00
Deze proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de zaak kennis te nemen en verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, zittingsplaats Alkmaar,
3.2.
verwijst de zaak daartoe naar de civiele rol, niet zijnde de civiele rol voor kantonzaken, van
woensdag 12 februari 2025om 10:00 uur,
3.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure moeten worden vertegenwoordigd door een advocaat,
3.4.
wijst [eiser] en HWVV erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht is verschuldigd van € 2.995,00 en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [eiser] en HWVV van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangen,
3.5.
wijst SMG erop dat na verwijzing een griffierecht is verschuldigd van € 2.995,00 en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor SMG een nota met betaalinstructies ontvangt van het LDCR,
3.6.
wijst erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, dan wel
- een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging),
3.7.
veroordeelt [eiser] en HWVV hoofdelijk in de proceskosten van het incident van € 406,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] en HWVV niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.8.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
BvdL

Voetnoten

1.Artikel 93 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
2.Artikel 71 lid 3 Rv
3.Productie 8 bij dagvaarding
4.Productie 10 bij de dagvaarding
5.Zoals weergegeven in alinea 2.8 van dit vonnis
6.Artikel 7:428 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
7.MvT, Kamerstukken II 1988-1989, 20 842, nr. 3, p. 5. Art. 6 lid 2 Agentuurrichtlijn luidt: 'Alle elementen van de beloning die variëren naar gelang van het aantal zaken of de waarde daarvan, worden geacht een provisie te zijn in de zin van deze richtlijn.'