ECLI:NL:RBNHO:2025:10623

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
C/15/366502 / JU RK 25-868, C/15/368778 / JU RK 25-1163 en C/15/368779 / JU RK 25-1164
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en zorgregeling voor minderjarigen in het kader van jeugdzorg

Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De verzoeken tot uithuisplaatsing in een pleeggezin of accommodatie van een jeugdhulpaanbieder zijn ingetrokken, maar de verzoeken tot uithuisplaatsing bij de vader en het vaststellen van een zorgregeling met de moeder zijn toegewezen. De vader heeft zich actief ingezet om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, wat door de rechtbank als een positieve ontwikkeling wordt gezien. De rechtbank oordeelt dat, gezien de eerdere zorgen en de problematiek van de ouders, een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om de veiligheid en stabiliteit van de kinderen te waarborgen. De GI (gecertificeerde instelling) zal de situatie blijven monitoren. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen één keer per week begeleide omgang met de moeder hebben, onder toezicht van de GI. De beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat ze direct van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/366502 / JU RK 25-868, C/15/368778 / JU RK 25-1163 en C/15/368779 / JU RK 25-1164
Datum uitspraak: 2 september 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een machtiging tot uithuisplaatsing en de vaststelling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Haarlem,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] , thans verblijvende in [plaats] ,
advocaat: mr. B.J. de Groot te Haarlem,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] .

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
ten aanzien van het verzoek tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (C/15/366502 / JU RK 25-868):
  • de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 1 augustus 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van de GI, ontvangen op 29 augustus 2025;
ten aanzien van het verzoek tot uithuisplaatsing bij de vader (C/15/368778 / JU RK 25-1163):
- het verzoek met bijlagen van de GI van 21 augustus 2025, ontvangen op 22 augustus 2025;
ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling (C/15/368779 / JU RK 25-1164):
- het verzoek met bijlagen van de GI van 21 augustus 2025, ontvangen op 22 augustus 2025;
ten aanzien van alle verzoeken:
- een emailbericht met bijlagen van de GI van 29 augustus 2025;
- een emailbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder van 1 september 2025.
1.2.
Op 2 september 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken gelijktijdig behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
De rechtbank heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben hierover, op 27 augustus 2025, afzonderlijk van elkaar, een gesprek gevoerd met de oudste rechter van de meervoudige kamer. Tijdens de zitting heeft de rechtbank samengevat wat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben verteld.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven sinds 7 augustus 2025 bij een accommodatie jeugdhulpaanbieder ( [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] te [plaats] ).
2.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij beschikking van 17 maart 2022 onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling vervolgens steeds is verlengd en nu nog duurt tot 17 maart 2026.
2.4.
Bij beschikking van 29 februari 2024 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen bij de vader. Deze machtiging liep tot 29 augustus 2024, maar de kinderen verbleven feitelijk sinds april 2024 weer bij de moeder.
Bij beschikking van 20 juni 2025 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken. Deze spoedmachtiging is door de kinderrechter bij beschikking van 2 juli 2025 opgeheven.
2.5.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft vervolgens op 1 augustus 2025 een machtiging verleend om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 11 september 2025. De rechtbank heeft het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 2 september 2025. De rechtbank heeft de GI verzocht de mogelijkheden van de vader als hoofdopvoeder te onderzoeken en de rechtbank in dat kader te informeren over de laatste stand van zaken en van een plan te voorzien waarin de vader de zorg voor de kinderen draagt.

3.De verzoeken

3.1.
De GI heeft op de zitting aangegeven het resterende deel van het verzoek om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder niet te handhaven. Hierop hoeft de rechtbank dan ook niet meer te beslissen.
3.2.
De GI heeft verzocht [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ook heeft de GI verzocht een zorgregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] één keer per week een uur begeleide omgang met de moeder hebben en de GI de regie heeft over eventuele uitbreiding van de omgang. De GI heeft verzocht beide beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De GI heeft de verzoeken als volgt toegelicht. De afgelopen periode is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van de vader als hoofdopvoeder. Met de vader zijn voorwaarden besproken, waarmee hij aan de slag is gegaan. Er heeft een netwerkberaad plaatsgevonden om te kijken naar de mogelijkheden voor opvang van de kinderen en de vader heeft de kinderen aangemeld bij een oppasservice. Ook heeft hij zijn werkrooster aangepast en is Unalzorg ingezet voor opvoedondersteuning. Daarnaast heeft de vader, in overleg met, en onder regie van, de GI bij de moeder aangegeven dat zij een ander onderkomen moest regelen, wat zij heeft gedaan. De vader is gemotiveerd, goed in contact met de GI en zijn omgangsmomenten met de kinderen verlopen positief. Gebleken is dan ook dat hij [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] op dit moment een stabiele opvoedomgeving kan bieden. Wel is het een zorg of het de vader op de langere termijn zal lukken om de opvoeding voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zelfstandig te dragen. Eerder is dat niet gelukt in verband met zijn clusterhoofdpijnen en lukte het hem ook onvoldoende om de moeder buiten de deur te houden. Het is dan ook van belang om de situatie te blijven monitoren en evalueren. Omgang met de moeder is in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Doordat de persoonlijke problematiek van de moeder tijdens de omgangsmomenten op de voorgrond staat, is het belangrijk dat de GI hier wel zicht op houdt.
3.4.
De GI heeft hier op de zitting aan toegevoegd dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij toewijzing van het verzoek tot uithuisplaatsing de volgende dag al naar de vader kunnen. Unalzorg is gevraagd om naast de opvoedondersteuning ook de omgang tussen de kinderen en de moeder te begeleiden. Mocht dit niet mogelijk zijn, zullen andere organisaties benaderd worden en zal de GI dit in de tussentijd op zich nemen. De moeder is voor nu geadviseerd hulp te zoeken bij GGZ inGeest.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is aangegeven dat de moeder achter de verzoeken staat. De moeder is blij dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader terecht kunnen. Ze wordt deze week gecontacteerd over urgentie voor een woning en door GGZ inGeest, met wie ze contact heeft gezocht omdat ze op dit moment niet zo sterk in haar schoenen staat. Ook heeft ze een afspraak bij schuldhulpverlening.
4.2.
De vader heeft aangeven achter de verzoeken te staan. Door de uithuisplaatsing is hij gaan beseffen dat de situatie moest veranderen. De ouders hebben gepraat en de moeder moet nu voor zichzelf gaan zorgen. De eerdere plaatsing van de kinderen bij de vader was niet goed voorbereid en de kinderen hadden het gevoel dat hij de moeder de deur uit had gezet, waardoor dit niet goed is gegaan. De situatie is nu anders. De vader werkt meer thuis, heeft een behulpzaam netwerk en heeft vanwege zijn leeftijd minder last van clusterhoofdpijnen.

5.De mening van de minderjarigen

5.1.
[de minderjarige 1] wil graag bij zijn vader wonen. Hij vindt het best leuk bij [een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] , maar vindt het niet leuk dat hij zijn ouders minder ziet. Bij zijn vader woont hij ook dichter bij zijn vrienden en kan hij lopend naar school.
5.2.
Ook [de minderjarige 2] wil graag bij haar vader wonen. Daar wonen haar vriendinnen in de buurt en kan ze zelf naar school fietsen, zodat ze geen school meer hoeft te missen.

6.De beoordeling

uithuisplaatsing
6.1.
Op basis van de stukken en wat op de zitting is besproken is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nog steeds noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. [1]
6.2.
De vader heeft de afgelopen periode samen met de GI en zijn netwerk een plan opgesteld om als hoofdopvoeder de volledige zorg voor de kinderen te kunnen dragen. De GI heeft bodemeisen gesteld, waar de vader mee aan de slag is gegaan. Hij heeft een weekschema opgesteld, heeft zijn werktijden aangepast en het netwerk is bereid om de kinderen op te vangen zolang er nog geen vaste oppas is. Een van de vereisten van de GI is verder dat de moeder niet langer in de woning van de vader verblijft. Zij verblijft inmiddels ergens anders. Hoewel dit een positieve ontwikkeling is en beide ouders op dit moment achter verblijf van de kinderen bij de vader staan, acht de rechtbank het van belang dat de plek van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de vader gewaarborgd is door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing. Eerder is gebleken dat het de vader niet lukte om de moeder buiten de deur te houden en vervielen de ouders in oude patronen. Het is belangrijk dat de GI de situatie monitort en erop toeziet dat de ouders zich aan de gestelde bodemeisen blijven houden. Het is verder van belang dat de moeder de komende periode gebruikt om aan haar persoonlijke problematiek te werken en daarbij openheid van zaken geeft aan de GI.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een machtiging verlenen om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 17 maart 2026.
zorgregeling
6.3.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen, voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is dat een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld aangaande het contact met hun moeder, nu zij bij de vader zullen verblijven.
6.4.
Gebleken is dat de persoonlijke problematiek van de moeder tijdens de omgangsmomenten op de voorgrond staat en dat zij uitspraken doet die niet in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn. Zo belast zij hen met volwassenenzaken en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ervaren voor en na de omgangsmomenten met de moeder spanning. Het is dan ook in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] dat de omgang met de moeder voorlopig begeleid wordt en dat de GI de regie heeft over eventuele uitbreiding van de omgang en de wijze waarop de omgang plaatsvindt. Daarbij is het tempo en het welzijn van de kinderen leidend en is het aan de GI om te bepalen wat in hun belang is. Op de zitting is gebleken dat alle belanghebbenden achter de door de GI verzochte zorgregeling staan. De rechtbank is van oordeel dat deze zorgregeling op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is en zal dan ook bepalen dat zij iedere week gedurende een uur begeleide omgang zullen hebben met de moeder en dat de verdere regie over de omgang bij de GI ligt.
6.5.
De rechtbank verklaart de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissingen direct gelden, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij de gezaghebbende vader met ingang van 2 september 2025 tot 17 maart 2026;
7.2.
stelt een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] vast, waarbij [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] één keer per week gedurende één uur begeleide omgang met de moeder hebben en waarbij de GI de verdere regie over de omgang heeft, zoals hiervoor onder 6.4. is overwogen;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025 door mr. N. Cuvelier, mr. W.C. Oosterbroek en mr. R.V. Loeve, (kinder)rechters, in aanwezigheid van mr. A. Fröberg als griffier, en op schrift gesteld op 11 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.