ECLI:NL:RBNHO:2025:10624

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
C/15/364681 / HA ZA 25-263
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van medische informatie in letselschadezaak na verkeersongeval

In deze zaak vordert Achmea Schadeverzekeringen N.V. van de gedaagde partij, die betrokken was bij een verkeersongeval, de afgifte van medische informatie op grond van artikel 843a (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gedaagde is betrokken geraakt bij een ongeval op 25 juni 2020, waarbij Achmea de aansprakelijkheid heeft erkend. Er is echter onenigheid over de gezondheidsklachten van de gedaagde en hun causaal verband met het ongeval. Achmea heeft een bodemprocedure aangespannen, maar na een verwijzing door de kantonrechter heeft de gedaagde geen advocaat gesteld. De rechtbank heeft de vordering van Achmea tot afgifte van medische informatie toegewezen, met uitzondering van enkele stukken die als een 'fishing expedition' werden beschouwd. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, omdat zij in het ongelijk is gesteld. De gedaagde moet binnen twee weken na betekening van het vonnis de gevraagde medische informatie verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/364681 / HA ZA 25-263
Vonnis van 3 september 2025
in de zaak van
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
te Apeldoorn,
eisende partij,
hierna te noemen: Achmea,
kantongemachtigde: mr. S.D. Palper,
civiele advocaat: mr. S.D. Palper,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
kantongemachtigde: mr. B. Wernik,
civiele advocaat: na verwijzing door de kantonrechter géén advocaat gesteld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 november 2024 met producties 1-9, waarbij Achmea bij de kantonrechter een vordering tegen [gedaagde] heeft ingesteld op grond van artikel 843a (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
- het tussenvonnis van 4 december 2024, waarbij de kantonrechter Achmea in de gelegenheid heeft gesteld zich bij akte uit te laten over de bevoegdheid van de kantonrechter;
- de akte van Achmea van 7 januari 2025;
- de antwoordakte van [gedaagde] van 5 februari 2025;
- het tussenvonnis van 2 april 2025, waarbij de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard van de vordering van Achmea kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich bevond heeft verwezen naar de sectie handel van de rechtbank;
- de akte van Achmea van 11 juni 2025 met producties 10-11.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 25 juni 2020 is [gedaagde] betrokken geraakt bij een verkeersongeval op de [adres] te [woonplaats] . De door [gedaagde] bestuurde personenauto werd van achteren aangereden door een personenauto die in het kader van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen verzekerd was bij Achmea. Achmea heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend.
2.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de door [gedaagde] gestelde gezondheidsklachten in (juridisch) causaal verband staan met het ongeval. Achmea betwist dat dit het geval is, omdat [gedaagde] volgens haar vóór het ongeval ook al kampte met vergelijkbare klachten. [gedaagde] kan zich hier niet in vinden en is een bodemprocedure bij deze rechtbank gestart (zaaknummer: C/15/338463 / HA ZA 23-210).
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van die bodemzaak op 7 februari 2024 zijn partijen het erover eens geworden dat er een onafhankelijke expertise door een neuroloog moet plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
Achmea vordert in deze procedure om [gedaagde] te bevelen dat zij binnen twee weken na de datum van het vonnis Achmea voorziet van de volgende informatie, althans van een bewijs dat zij deze informatie heeft opgevraagd bij de desbetreffende behandelaar:
medische informatie omtrent de consulten die betrokkene bij de reumatoloog heeft gehad;
medische informatie omtrent het revalidatietraject binnen Helium (de rechtbank begrijpt: Heliomare);
de beloopinformatie van de huisarts in de vorm van de journaalregels tot op heden. Het lijkt erop dat thans een gedeelte van een volledige uitdraai van het huisartsendossier is aangeleverd, waaruit de voorgeschiedenis geëxploreerd werd, maar dit wil zeggen dat waarschijnlijk ook verdere beloopinformatie van de huisarts in de vorm van journaalregels voorhanden is;
medische informatie omtrent eventueel verder betrokken geraakte specialisten en/of paramedici, met name de meest actuele behandelaren, indien er van actuele behandeling nog sprake is geweest.
Daarnaast vordert Achmea om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 500,- voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat [gedaagde] in strijd handelt met de genoemde bevelen, alsmede om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Achmea baseert haar vordering op artikel 843a (oud) Rv. Achmea stelt in de dagvaarding dat aan alle vereisten van dit artikel is voldaan. Volgens Achmea acht haar medisch adviseur het noodzakelijk dat bovengenoemde medische stukken worden verstrekt. Met het oog op de te verrichten neurologische expertise is het namelijk van belang dat het medisch dossier, inclusief de meest actuele medische informatie, gecompleteerd wordt. Omdat [gedaagde] weigert de gevraagde medische informatie te delen, stelt Achmea recht en belang te hebben bij toewijzing van haar vordering.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter heeft zich bij vonnis van 2 april 2025 onbevoegd verklaard om van de vordering van Achmea kennis te nemen en de zaak verwezen naar de sectie handel van de rechtbank. De kantonrechter heeft partijen erop gewezen dat zij op de rolzitting van 30 april 2025 bij advocaat moesten verschijnen. Op de rolzitting van 30 april 2025 heeft
mr. S.D. Palper zich als advocaat voor Achmea gesteld. [gedaagde] heeft verzuimd om advocaat te stellen. Ook op de tweede rolzitting van 14 mei 2025 heeft [gedaagde] geen advocaat gesteld.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 71 Rv volgt echter dat al vóór de verwijzing verrichte proceshandelingen ook ná verwijzing geldig blijven zodat de partijen die al vóór de verwijzing in persoon of bij gemachtigde waren verschenen ook ná verwijzing geacht worden verschenen te zijn. Nu [gedaagde] haar antwoordakte in deze procedure heeft genomen vóór verwijzing, heeft het verzuim van [gedaagde] geen gevolgen en zal de zaak inhoudelijk (op tegenspraak) worden beoordeeld.
4.2.
[gedaagde] heeft in haar antwoordakte aangevoerd dat de rechtbank in de procedure met zaaknummer C/15/338463 / HA ZA 23-210 op 11 december 2024 een tussenvonnis heeft gewezen waarin zij uitspraak heeft gedaan over het geschil met betrekking tot het al dan niet nog nader in het geding brengen van medische informatie door [gedaagde] . [gedaagde] ziet daarom geen belang van Achmea bij het voortzetten van onderhavige procedure.
4.3.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 11 december 2024 in de procedure met zaaknummer C/15/338463 / HA ZA 23-210 geoordeeld dat Achmea beschikt over (a) de medische informatie omtrent de consulten die [gedaagde] bij de reumatoloog heeft gehad, (b) de medische informatie omtrent het revalidatietraject binnen Heliomare, (c) het huisartsenjournaal vanaf 12 januari 2015 tot en met 11 mei 2021 en (d) de medische informatie van specialisten en/of paramedici van actuele behandelingen.
4.4.
In haar akte van 11 juni 2025 schrijft Achmea dat zij de rechtbank kan volgen. Achmea stelt echter, onder verwijzing naar het als productie 11 overgelegde advies van haar medisch adviseur, dat zij nog wel belang heeft bij het verkrijgen van een afschrift van het volledige ongecensureerde huisartsenjournaal vanaf 11 mei 2021 tot op heden én van een afschrift van een brief over het poliklinisch bezoek van [gedaagde] aan de afdeling Neurologie van het Spaarne Gasthuis op 24 oktober 2024.
4.5.
De rechtbank begrijpt hieruit dat Achmea haar vordering tot het verkrijgen van de onder 3.1. vermelde medische informatie bij gebrek aan belang intrekt, met uitzondering van de onder 4.4. genoemde stukken (het huisartsenjournaal vanaf 11 mei 2021 en de brief over het poliklinisch bezoek op 24 oktober 2024). Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.
De rechtbank heeft in eerdergenoemd tussenvonnis van 11 december 2024 geoordeeld dat het aan de neuroloog als deskundige is om te beoordelen of hij de huisartsinformatie vanaf 11 mei 2021 (een jaar na het ongeval) tot en met heden, gelet op de overige beschikbare medische stukken met betrekking tot de afgelopen jaren, nog nodig acht voor de beantwoording van de vraag naar de medische causaliteit.
Achmea heeft in haar akte van 11 juni 2025 toegelicht dat die huisartsinformatie naar haar mening (ook) van belang is om een compleet beeld te krijgen van de behandelingen van [gedaagde] van ná het ongeval. Achmea stelt dat daarover nog weinig informatie beschikbaar is. Achmea wijst er in dit verband op dat uit het concept-deskundigenrapport van de neuroloog blijkt dat [gedaagde] op 24 oktober 2024 nog op de polikliniek Neurologie van het Spaarne Gasthuis is geweest. [gedaagde] heeft deze nieuwe, voor de beslissing van belang zijnde informatie niet eerder gemeld en gedeeld, bijvoorbeeld in haar akte uitlating deskundigenbericht van 30 oktober 2024 (in de procedure met zaaknummer C/15/338463 / HA ZA 23-210). Dit had in lijn met artikel 21 Rv wel van [gedaagde] verlangd kunnen worden. Dit onderschrijft bovendien, aldus Achmea, dat zij belang heeft bij de verstrekking van het volledige huisartsenjournaal vanaf 11 mei 2021 tot op heden. Daaruit blijkt namelijk of van (actuele) behandelingen sprake is geweest.
4.7.
Nu [gedaagde] na de verwijzing door de kantonrechter niet meer vertegenwoordigd door een advocaat is verschenen, heeft zij de kans laten lopen om bij de rechtbank de gemotiveerde stellingen uit de akte van Achmea van 11 juni 2025 te weerspreken. De rechtbank zal daarom de gemotiveerde stellingen uit de akte van Achmea (om die formele redenen) voor juist houden. De rechtbank neemt, bij gebreke aan betwisting, in rechte aan dat aan de vereisten van artikel 843a (oud) Rv is voldaan voor wat betreft de door Achmea in haar akte genoemde bescheiden. Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve nog wel op dat, voor zover Achmea beoogt medische informatie van eventueel verder betrokken geraakte specialisten en/of paramedici te ontvangen, sprake is van een “fishing expedition”, waarvoor artikel 843a (oud) Rv geen ruimte biedt.
Slotsom
4.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot afgifte van afschriften van het huisartsenjournaal vanaf 11 mei 2021 tot op heden en van een brief over het poliklinisch bezoek op 24 oktober 2024 zal worden toegewezen, zoals bepaald in de beslissing.
De rechtbank vindt een termijn van twee weken, zoals door Achmea gevorderd, redelijk, met dien verstande dat de termijn pas gaat lopen vanaf de betekening van het vonnis. De vordering zal ook in zoverre worden toegewezen.
Geen dwangsom4.9. De rechtbank zal aan de veroordeling van [gedaagde] geen dwangsom verbinden, zoals Achmea vordert. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat [gedaagde] niet aan de veroordeling zal voldoen. [gedaagde] heeft op verzoek van Achmea al meermaals aanvullende medische stukken doen toekomen.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Achmea worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
921,00
(1,5 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.948,97

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om (aan de medisch adviseur van) Achmea binnen twee weken na betekening van dit vonnis afschriften te verstrekken van het volledige ongecensureerde huisartsenjournaal vanaf 11 mei 2021 tot op heden en van een brief over het poliklinisch bezoek van [gedaagde] aan de afdeling Neurologie van het Spaarne Gasthuis op 24 oktober 2024, althans van een bewijs dat [gedaagde] deze informatie heeft opgevraagd bij de desbetreffende behandelaar,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.948,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.
ST/JG