ECLI:NL:RBNHO:2025:10625

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
C/15/360093 / HA ZA 24-701
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Revindicatie vordering van Zweedse eigenaar van auto toegewezen; autobedrijf in Nederland komt geen derdenbescherming toe

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 september 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser], de Zweedse eigenaar van een Alfa Romeo 4C, en Elegance Dealer Occasions B.V., een autobedrijf in Nederland. [eiser] vorderde de afgifte van zijn auto, die zich bij een gerechtelijk bewaarder bevond, en stelde dat Elegance de auto niet rechtmatig had verkregen. Elegance betwistte de eigendom van [eiser] en voerde aan dat zij de auto van [koper] had gekocht, die de auto op zijn beurt van RK Bil & Fritid AB had verkregen. De rechtbank oordeelde dat Elegance niet als rechthebbende van de auto kon worden beschouwd, omdat de auto door een beschikkingsonbevoegde vervreemder was overgedragen. De rechtbank wees de revindicatievordering van [eiser] toe, omdat hij de rechtmatige eigenaar van de auto was. De tegenvorderingen van Elegance, waaronder de opheffing van het conservatoire beslag, werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat Elegance niet te goeder trouw had gehandeld en dat de overdracht van de auto niet geldig was. De rechtbank veroordeelde Elegance tot afgifte van de auto aan [eiser] en tot betaling van de beslagkosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/360093 / HA ZA 24-701
Vonnis van 3 september 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. K.R. Stephan,
tegen
ELEGANCE DEALER OCCASIONS B.V.,
te Zwaag,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Elegance,
advocaat: mr. A.J. Fioole.
De zaak in het kort
[eiser] stelt dat hij eigenaar is van een auto die Elegance heeft verkregen. [eiser] eist dat Elegance deze auto, die zich nu bij een gerechtelijk bewaarder bevindt, aan hem afgeeft. Elegance voert op haar beurt aan dat zij de rechthebbende van de auto is. Zij vordert afgifte van de auto door [eiser] . De rechtbank oordeelt dat Elegance niet als rechthebbende van de auto kan worden beschouwd. De auto is in Nederland overgedragen door een beschikkingsonbevoegde vervreemder. Elegance komt tegen deze onbevoegdheid geen derdenbescherming toe. [eiser] is de eigenaar van de auto en daarom gerechtigd de auto van Elegance op te eisen. Zijn revindicatievordering wordt toegewezen. De tegenvorderingen van Elegance, waaronder de gevorderde opheffing van het conservatoire beslag op de auto en de gerechtelijke bewaring, worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 december 2024 met producties 1-12
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1-14
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het tussenvonnis van 9 april 2025, waarbij de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen
- de akte overleggen aanvullende producties van [eiser] met producties 13-14.
1.2.
Op 13 augustus 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting zijn verschenen [eiser] , bijgestaan door mr. K.R. Stephan en mr. M. Wijling, en namens Elegance [vestigingsdirecteur] , vestigingsdirecteur, bijgestaan door mr. A.J. Fioole.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Stephan en Fioole hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat op 24 september 2025 of zoveel eerder als mogelijk vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 22 augustus 2022 een overeenkomst van opdracht gesloten met de in Zweden gevestigde onderneming RK Bil & Fritid AB (hierna: RK Bil) om een witte sportauto van het merk en type Alfa Romeo 4C met bouwjaar 2016 (hierna: de auto) te verkopen. [eiser] heeft de auto vervolgens op transport gezet van zijn woonplaats Göteborg naar RK Bil in Malmö (Zweden).
2.2.
Kort daarna is op briefpapier van RK Bil in de Zweedse taal een ‘Köpekontrakt’ afgedrukt. Daarop is [verkoper] , werkzaam bij RK Bil, als ‘säljare’ (vertaling: verkoper) vermeld en de op dat moment in Zweden woonachtige [koper] (hierna: [koper] ) als ‘köpare’ (vertaling: koper). In die overeenkomst, die niet is ondertekend en gedateerd, staat dat [koper] de auto voor een bedrag van € 65.000,- contant heeft gekocht (hierna: de concept-koopovereenkomst).
2.3.
Op 4 september 2022 is de auto op naam van [koper] gezet. Onder het meldingsformulier van eigendomsoverdracht zijn de handtekeningen van [eiser] als ‘nuvarande ägare’ (vertaling: huidige eigenaar) en van [koper] als ‘ny ägare vid ägarbyte’ (vertaling: nieuwe eigenaar bij eigendomsoverdracht) geplaatst.
2.4.
[koper] is in Zweden in het bezit gekomen van de auto, waarmee hij vervolgens naar Nederland is gereden. In Nederland heeft [koper] de auto, samen met een andere auto uit Zweden (een Dodge Viper), overgedragen aan een autobedrijf in Noord-Holland.
2.5.
Op briefpapier van Van de Kooy Dealer Occasions te Opmeer (hierna: Van de Kooy) is een inkoopfactuur voor de auto, gedateerd 16 september 2022, afgedrukt. Daarop staat een bedrag van € 42.500,- met de vermelding dat € 10.000,- per kas is aanbetaald en dat de rest wordt betaald na goedkeuring RDW. De inkoopfactuur heeft [koper] als klant voor akkoord getekend.
2.6.
De auto is vervolgens op 19 september 2022 door Elegance, zijnde een in Zwaag gevestigde onderneming die zich bezighoudt met de aan- en verkoop van (bijzondere) auto’s in het hogere segment, bij het RDW-keuringsstation in Amsterdam aangeboden in het kader van een invoerkeuring. Daarnaast is een Nederlands kenteken aangevraagd.
Op 23 september 2022 heeft Elegance voor de auto aangifte bpm bij de Belastingdienst gedaan. Na akkoord van de RDW en de Belastingdienst is een nieuw (Nederlands) kentekenbewijs voor de auto verstrekt.
2.7.
Zowel van Elegance als van Van de Kooy, waarvan de naam op enig moment is gewijzigd in Auto Betaalbaar en Uniek B.V. (hierna: Auto Uniek), is de heer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) enig (middellijk) bestuurder en aandeelhouder.
2.8.
[eiser] heeft aangifte van diefstal gedaan bij de Zweedse politie.
2.9.
In november 2022 is de auto internationaal als gestolen geregistreerd.
2.10.
Op briefpapier van Van de Kooy is een factuur gedateerd 11 november 2022 afgedrukt waarop een voor de auto te betalen bedrag van € 43.000,- per bank is vermeld.
De klantgegevens van Elegance zijn daarbij weergegeven.
2.11.
Op 24 november 2022 heeft de Nederlandse politie op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering de auto in beslag genomen onder Elegance.
2.12.
Elegance heeft op 4 mei 2023 een klaagschrift tegen de inbeslagname gestuurd aan deze rechtbank. De toenmalige (strafrechtelijke) advocaat van Elegance heeft in dit klaagschrift onder meer het volgende geschreven:
“Klaagster betreft een onderneming die zich bezighoudt met de aan- en verkoop van (bijzondere) auto’s (…). In dat kader heeft klaagster in november 2022 de Alfa Romeo in kwestie gekocht bij ‘tussenpersoon’ Van de Kooy Dealer Occasions voor een marktconforme prijs (Bijlage II). Van de Kooy Dealer Occasions heeft de Alfa Romeo in september 2022 gekocht van dhr. [koper] voor een eveneens marktconforme prijs (Bijlage III). Dhr. [koper] heeft de Alfa Romeo op zijn beurt ingekocht bij RK Bil & Fritid AB (…). Dhr [koper] heeft bij de verkoop het koopcontract en de kentekenbewijzen overgelegd (bijlage IV).”
2.13.
De rechtbank heeft op 10 juli 2023 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. [eiser] is als belanghebbende in raadkamer gehoord.
Bij beslissing van 24 juli 2023 heeft de rechtbank het beklag van Elegance ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de klaagster de Alfa Romeo heeft gekocht toen deze al internationaal als gestolen geregistreerd stond. De stelling van [vestigingsdirecteur] ter zitting dat de Alfa Romeo nog niet als gestolen geregistreerd stond toen Van de Kooy het kocht doet daar niet aan af. Voorts is van belang dat thans nog sprake is van onderzoek door de Zweedse autoriteiten, die de zaak als fraudezaak hebben aangemerkt omdat het voertuig door het vervalsen van de handtekening, onrechtmatig in het bezit zou zijn gekomen van RK Bil & Fritid AB, en dat een rechtshulpverzoek aan Zweden is gedaan waarop nog geen antwoord is ontvangen. Voor de beantwoording van de vraag wie de rechthebbende is van de Alfa Romeo, dient duidelijk te worden wat de rol is van [koper] en hoe hij in het bezit is gekomen van voornoemde auto. Ook dienen de onduidelijkheden aangaande de aankoop van RK Bil & Fritid AB en de tenaamstelling van [verkoper] op het koopcontract opgehelderd te worden. Ook het feit dat [koper] kennelijk voor de auto’s gezamenlijk € 39.000,- méér heeft betaald dat het bedrag waarvoor hij het aan Van de Kooy heeft verkocht, roept vragen op die nog niet zijn beantwoord. De reactie van [vestigingsdirecteur] ter zitting dat hij de auto’s in een package-deal heeft gekocht, kan dit niet verklaren. Gelet op die thans nog bestaande onduidelijkheden, die ondanks het betoog namens de klaagster blijven bestaan, is het zeker niet buiten redelijke twijfel dat de klaagster te goeder trouw heeft gehandeld. (…)
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing tan het beslag, omdat het relatief prille onderzoek nog loopt en de vragen, zoals hiervoor uiteen gezet, nog niet zijn beantwoord.”
2.14.
In oktober 2024 is het beslag alsnog opgeheven en is de auto teruggeven aan Elegance. [eiser] heeft hiervan bericht ontvangen van het Openbaar Ministerie.
2.15.
Elegance heeft de auto begin november 2024 op een advertentiewebsite te koop aangeboden voor een bedrag van € 59.950,-.
2.16.
Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eiser] op 21 november 2024 conservatoir beslag laten leggen op de auto en de auto in gerechtelijke bewaring doen geven aan bewaarder Buko Transport B.V. te Beverwijk.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Elegance veroordeelt om de auto aan [eiser] af te geven, dan wel voor recht verklaart dat de auto bij uitsluiting van eenieder aan [eiser] toekomt en aan hem dient te worden afgegeven;
II. Elegance veroordeelt tot betaling van de kosten van het conservatoir beslag en de bewaring, te vermeerderen met de wettelijke rente, en
III. Elegance veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[eiser] is als eigenaar van de auto gerechtigd om de auto te revindiceren op grond van artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De auto is door diefstal bij RK Bil weggehaald: iemand heeft zich de auto wederrechtelijk toegeëigend toen deze zich bij RK Bil bevond. Elegance komt geen derdenbescherming toe uit hoofde van artikel 3:86 lid 1 BW. Elegance heeft namelijk niet aangetoond dat de overdracht van de auto anders dan om niet is geschied. Daarnaast was zij bij de verkrijging van de auto niet te goeder trouw. In de beklagprocedure is vastgesteld dat Elegance de auto op 11 november 2022 van Van de Kooy heeft gekocht toen deze al internationaal als gestolen stond geregistreerd. Nu stelt Elegance dat Van de Kooy toen helemaal niet meer bestond en dat zij rechtstreeks van [koper] heeft verkregen. Elegance heeft daarvoor echter geen bewijzen, zoals een registratiebewijs, overgelegd. Ook ontbreken volledige en ondertekende verificatiedocumenten. Elegance heeft bewust weggekeken, terwijl zij als bonafide autoverkoper een deugdelijk onderzoek had moeten uitvoeren naar de schimmige herkomst van de auto. Dit geldt temeer nu de prijs die aan [koper] zou zijn betaald (€ 42.500,-) evident niet marktconform was. Elegance wist bovendien dat [koper] met de verkoop een fors verlies leed. Uit de beschikbare gegevens bleek dat [koper] de auto kort tevoren in Zweden zou hebben gekocht voor € 65.000,-. Elegance is daarom als bezitter die niet te goeder trouw is verplicht tot afgifte van de auto op grond van artikel 3:121 lid 1 BW.
3.2.2.
Mocht de rechtbank oordelen dat Elegance wél te goeder trouw is, dan behoudt [eiser] op grond van artikel 3:86 lid 3 BW het recht op revindicatie gedurende drie jaren na de diefstal. Nu de diefstal rond 24 augustus 2022 heeft plaatsgevonden, heeft [eiser] zijn eigendom tijdig opgeëist.
3.3.
Elegance voert verweer. Zij brengt, samengevat, het volgende naar voren.
3.3.1.
Elegance is de rechtmatige eigenaar van de auto. Elegance heeft de auto in september 2022 van [koper] gekocht. Van de Kooy (waarvan de naam is gewijzigd in Auto Uniek) heeft de aankoop van de auto alleen voorgefinancierd. Dat Elegance de auto van Van de Kooy zou hebben verkregen berust op een misverstand. De auto is na de vervreemding door [koper] rechtstreeks op naam van Elegance gesteld. Het is Elegance geweest die de auto in Nederland bij de RDW heeft ingeschreven en die per 23 september 2022 door de Belastingdienst is aangeslagen voor de bpm.
3.3.2.
[eiser] heeft niet aangetoond dat hij de eigenaar van de auto was en dat [koper] geen rechtsgeldige verkrijger was. Zelfs als [koper] zou hebben verkregen van een onbevoegde vervreemder, dan is daarmee niet gezegd dat [koper] geen derdenbescherming genoot tegen die onbevoegdheid. Als [koper] derdenbescherming genoot, dan heeft Elegance de auto van een beschikkingsbevoegde vervreemder verkregen en is zij na de verkrijging eigenaar van de auto geworden. Voor zover [koper] niet te goeder trouw zou zijn geweest, dan wordt Elegance tegen de onbevoegdheid van [koper] beschermd. Elegance voldoet namelijk aan de vereisten van derdenbescherming in de zin van artikel 3:86 lid 1 BW. De overdracht van de auto is anders dan om niet geschied en Elegance was de verkrijger te goeder trouw. Elegance heeft het identiteitsbewijs van [koper] en de door hem overgelegde Zweedse autopapieren, waaronder het kentekenbewijs en de tenaamstelling, onderzocht: de gegevens spoorden met elkaar. Ook de bijgevoegde concept-koopovereenkomst tussen RK Bil en [koper] heeft Elegance bekeken. Zij beschouwde deze als een volledig koopcontract en de (hoogte van de) koopprijs viel haar niet op. Verder is Elegance nagegaan of de auto internationaal geregistreerd stond in verband met een strafbaar feit. Dat was op het moment van overdracht niet het geval. Er waren dus geen ‘red flags’ die tot eventueel nader onderzoek noopten, aldus Elegance.
3.3.3.
Elegance voert tot slot aan dat het beroep van [eiser] op artikel 3:86 lid 3 BW niet kan slagen, omdat van diefstal in de zin van dat artikel geen sprake is.
in reconventie
3.4.
Elegance vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het namens [eiser] gelegde conservatoire beslag op de auto (en de bewaring van de auto in verband daarmee) opheft;
II. [eiser] gebiedt om geen nieuwe conservatoire beslagen te laten leggen in verband met zijn (al dan niet nog te wijzigen) vorderingen in deze gerechtelijke procedure;
III. voor recht verklaart dat de auto met uitsluiting van een ieder in eigendom toebehoort aan Elegance (en uitsluitend aan Elegance);
IV. [eiser] veroordeelt tot afgifte van de auto aan Elegance, en wel binnen 48 uur na dagtekening van het te wijzen vonnis, zulks onder verbeurte van een dwangsom, en
V. [eiser] veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Elegance stelt, met verwijzing naar haar verweer in conventie, dat zij de rechthebbende van de auto is en dat daarom grond ontbreekt voor (handhaving van) conservatoir beslag op de auto en de bewaring van de auto in verband daarmee. Dat beslag en die bewaring liggen daarom voor opheffing gereed. Verder stelt Elegance dat [eiser] uit hoofde van het verkregen beslagverlof geen conservatoir derdenbeslag onder banken heeft gelegd ten laste van Elegance, maar dat niet is gezegd dat hij daartoe niet alsnog zal overgaan. Daarom verzoekt Elegance ook om [eiser] te gebieden om geen nieuwe conservatoire beslagen te laten leggen in verband met zijn (al dan niet nog te wijzigen) vorderingen in deze gerechtelijke procedure.
3.6.
[eiser] voert verweer. Hij herhaalt zijn stelling in conventie dat de auto aan hem toekomt. Verder heeft Elegance volgens hem geen, althans onvoldoende belang bij haar reconventionele vorderingen. In dat verband voert [eiser] aan dat een conservatoir beslag bij afwijzing van de vordering in conventie van rechtswege vervalt, zodat de deurwaarder al daarom verplicht is het beslag op te heffen. Er is ook geen sprake van restitutierisico, nu de auto in bewaring is gegeven bij een onafhankelijke derde. Dat leidt tot onvoldoende belang bij de vordering tot het opleggen van een dwangsom. [eiser] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Elegance, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Elegance in de (na)kosten van deze procedure.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld.
Rechtsmacht
4.2.
Het geschil heeft een internationaal karakter. [eiser] woont in Zweden. Elegance is een onderneming in Nederland. Partijen zijn eensgezind dat de Nederlandse rechter
– specifiek deze rechtbank vanwege de vestigingsplaats van Elegance – bevoegd is kennis te nemen van het geschil. De rechtbank gaat daar ook van uit. [1]
Toepasselijk recht
4.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag welk recht van toepassing is op het geschil. [eiser] stelt zich op het standpunt dat Nederlands recht van toepassing is. Elegance heeft dat ter zitting in eerste instantie betwist, maar heeft zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.
Titel 10 (Goederenrecht), afdeling 2, van Boek 10 BW geeft regels van internationaal privaatrecht voor het goederenrechtelijk regime met betrekking tot zaken.
Artikel 10:127 lid 1 BW onderwerpt het goederenrechtelijke regime van een zaak aan het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich bevindt (de lex rei sitae). Artikel 10:127 lid 4 BW geeft de omvang van het goederenrechtelijke statuut aan, in die zin dat het de lex rei sitae is die in het bijzonder bepaalt of een zaak roerend of onroerend is, of een zaak vatbaar is voor overdracht van de eigendom of voor vestiging van een recht erop, welke vereisten aan die overdracht of vestiging worden gesteld, welke rechten op een zaak kunnen rusten en wat de aard en de inhoud van die rechten is en op welke wijze die rechten ontstaan, zich wijzigen, overgaan, tenietgaan en welke hun onderlinge verhouding is. Deze opsomming is niet uitputtend, zoals blijkt uit de in artikel 10:127 lid 4 gebruikte woorden ‘in het bijzonder’, maar er is naar gestreefd deze opsomming zo volledig mogelijk samen te stellen. Revindicatie is niet met zo veel woorden in artikel 10:127 lid 4 BW genoemd, maar ook de vraag of en zo ja, door wie revindicatie kan worden ingesteld, is onderworpen aan de lex rei sitae. De door de eigenaar ingestelde vordering tot revindicatie wordt beheerst door Nederlands recht als de lex rei sitae van de zaak ten tijde van de instelling van de revindicatie. [2]
4.5.
Artikel 10:130 BW heeft betrekking op de kwestie in hoeverre rechten op een zaak blijven rusten in het geval die zaak wordt verplaatst naar een andere staat (‘conflit mobile’). De rechten die overeenkomstig de oorspronkelijke lex rei sitae op de zaak zijn gevestigd, blijven daarop rusten, ook bij verplaatsing van de zaak naar een andere staat, maar zij kunnen niet worden uitgeoefend op een wijze die onverenigbaar is met het recht van de nieuwe lex rei sitae. Artikel 10:131 BW bepaalt verder dat de rechtsgevolgen van de verkrijging van een zaak van een beschikkingsonbevoegde worden beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied de zaak zich ten tijde van die verkrijging bevond.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de vordering tot revindicatie wordt beheerst door Nederlands recht, omdat de auto zich in Nederland bevond toen [eiser] deze vordering instelde. Op de vraag of [koper] - die de auto op Zweeds grondgebied heeft verkregen - eigenaar van de auto is geworden, en in dat verband een geslaagd beroep kan doen op derdenbescherming (als hij van een onbevoegde vervreemder heeft verkregen), is het Zweeds recht echter van toepassing. De rechtbank komt daar hierna, onder 4.11, op terug.
Wie is eigenaar van de auto?
4.7.
[eiser] beroept zich op artikel 5:2 BW. Dat artikel bepaalt dat de eigenaar van een zaak bevoegd is haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [eiser] de stelplicht en bewijslast dat hij de eigenaar van de auto is.
4.8.
Elegance heeft ter zitting betwist dat [eiser] heeft aangetoond dat hij op het moment van verkrijging door [koper] de rechtmatige eigenaar van de auto was. De rechtbank volgt Elegance hierin niet. Elegance heeft dit verweer niet eerder in deze procedure gevoerd en heeft dat evenmin in de beklagprocedure aan de orde gesteld. In de beklagprocedure heeft Elegance juist verwezen naar de door haar ontvangen Zweedse kentekenbewijzen deel 1 en deel 2 (bijlage IV bij het klaagschrift), waarop [eiser] als eigenaar tot 4 september 2022 staat vermeld. Deze documenten worden ook aangehaald in een proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2023, opgemaakt door een hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Holland naar aanleiding van de strafrechtelijke inbeslagname van de auto, en in de beslissing van de rechtbank op het beklag van 24 juli 2023. In de (strafrechtelijke) beslagprocedure heeft de rechtbank [eiser] als belanghebbende aangemerkt.
[eiser] heeft op de zitting toegelicht dat het zijn vergissing is geweest dat hij zowel deel 1 als deel 2 van de kentekenpapieren heeft gegeven aan RK Bil en dat het als gevolg daarvan mogelijk is geweest, met het vervalsen van zijn handtekening, (een papieren) eigendomsoverdracht van de auto te bewerkstelligen. [eiser] heeft vervolgens aangifte van diefstal gedaan en op basis daarvan werd de auto internationaal als gestolen geregistreerd. Daarmee heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam onderbouwd dat hij de eigenaar van de auto was op het moment van verkrijging door [koper] . De rechtbank gaat aan de betwisting van Elegance als onvoldoende gemotiveerd voorbij.
4.9.
De vraag die vervolgens voorligt is of [eiser] daarna zijn eigendom heeft verloren. Een vordering tot revindicatie zal immers niet slagen als de eigenaar zijn eigendom verloren heeft. Elegance stelt dat die situatie zich hier voordoet. De stelplicht en bewijslast ter zake rust op Elegance. Zij voert immers het bevrijdende verweer dat zij rechthebbende van de auto is geworden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Elegance niet voldaan aan haar stelplicht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De gebeurtenissen in Zweden4.10. Als onbetwist staat vast dat [eiser] een (bemiddelings-)overeenkomst, zonder goederenrechtelijke gevolgen, heeft gesloten met RK Bil. RK Bil zou de auto voor [eiser] aan een derde verkopen. [eiser] heeft de auto naar RK Bil laten transporteren, maar vervolgens is niet duidelijk geworden wat zich bij RK Bil heeft afgespeeld. Wel staat vast dat de auto op 4 september 2022 op naam van [koper] is gezet (zie 2.3) en dat [koper] op Zweeds grondgebied in het bezit is gekomen van de auto.
4.11.
Omdat de goederenrechtelijke rechtsfeiten, die tot eigendomsoverdracht kunnen leiden, zich hebben afgespeeld in Zweden betekent dat daar Zweeds recht op van toepassing is. Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt de vraag welke vereisten worden gesteld aan de overdracht van de eigendom van een zaak en wat de rechtsgevolgen zijn in het geval van verkrijging van een zaak door een beschikkingsonbevoegde immers, ingevolge artikelen 10:127 leden 1, 4 sub d en 5 en 10:131 BW, beheerst door het recht van het land waar de zaak zich op het tijdstip van de verkrijging bevond. [3]
4.12.
Om tot een rechtsgeldige eigendomsoverdracht van een auto te komen, geldt naar de regels van Zweeds recht dat naast feitelijke levering - die hier niet in geschil is - sprake moet zijn van een overeenkomst tussen verkoper en koper (een geldige titel) en beschikkingsbevoegdheid van de verkoper. Zonder beschikkingsbevoegdheid kan alleen overdracht te goeder trouw bescherming bieden.
4.13.
[eiser] betwist dat een geldige titel voor de verkoop van de auto aan [koper] aanwezig is. Elegance stelt dat er een koopovereenkomst bestaat. Zij beroept zich op een op briefpapier van RK Bil opgesteld ‘Köpekontrakt’ waarop staat dat [koper] de auto voor een bedrag van € 65.000,- contant heeft gekocht (zie 2.2). Dat is echter een niet ondertekende conceptovereenkomst. Bovendien wordt daarop [verkoper] , werkzaam bij RK Bil, als verkoper genoemd terwijl nergens uit blijkt dat (een werknemer van) RK Bil gevolmachtigd was de auto namens [eiser] te verkopen. Bij gebreke van een nadere onderbouwing door Elegance is dan ook niet komen vast te staan dat er een voor de overdracht vereiste geldige titel was.
4.14.
Evenmin is komen vast te staan dat [koper] de auto van een beschikkingsbevoegde vervreemder heeft verkregen. Elegance stelt dat aangenomen mag worden dat [koper] een rechtsgeldige verkrijger was. Daartegenover voert [eiser] aan dat de auto zonder zijn toestemming op naam van een ander is overgeschreven, dat hij nooit een verkoopbedrag van RK Bil heeft ontvangen, dat hij daarvan aangifte heeft gedaan bij de Zweedse politie - eerst in september 2022 en later nog een keer op 13 oktober 2022 -, dat de Zweedse autoriteiten de zaak als fraudezaak hebben aangemerkt en dat de auto daarop internationaal als gestolen werd geregistreerd. Gelet op dit gemotiveerde verweer van [eiser] lag het op de weg van Elegance om haar stelling dat [koper] van een beschikkingsbevoegde vervreemder (RK Bil) heeft verkregen (nader) te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de feitelijke levering van de auto door een beschikkingsonbevoegde vervreemder is verricht.
4.15.
Voor zover Elegance beoogt te stellen dat [koper] vanwege diens goede trouw derdenbescherming genoot tegen deze beschikkingsonbevoegdheid, kan deze stelling niet slagen. Elegance heeft namelijk niet onderbouwd op grond waarvan [koper] te goeder trouw zou zijn. Dat had, in het licht van het hiervoor vermelde verweer van [eiser] over de gestelde diefstal bij RK Bil, wel van haar mogen worden verlangd.
4.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat naar Zweeds recht niet alle vereisten voor eigendomsoverdracht van de auto zijn vervuld. Daarmee is de overdracht dus niet geldig en is [koper] niet de rechthebbende van de auto geworden.
De gebeurtenissen in Nederland
4.17.
Vaststaat dat [koper] de auto naar Nederland heeft gereden en deze heeft overgedragen aan een autobedrijf in Noord-Holland. De vraag of deze verkrijger, ondanks beschikkingsonbevoegdheid van [koper] , een geslaagd beroep kan doen op derdenbescherming wordt, gelet op artikel 10:131 BW, beheerst door Nederlands recht.
4.18.
Artikel 3:86 lid 1 BW maakt een uitzondering op het krachtens artikel 3:84 lid 1 BW voor overdracht geldende vereiste van beschikkingsbevoegdheid. Artikel 3:86 lid 1 BW luidt, voor zover van belang, als volgt: "
Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90 van een roerende zaak, niet registergoed, geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is."
4.19.
Partijen zijn verdeeld over de vraag aan wie [koper] de auto in september 2022 heeft overgedragen. Volgens [eiser] is dat autobedrijf Van de Kooy, terwijl Elegance zich op het standpunt stelt dat zij de auto rechtstreeks van [koper] heeft gekocht.
4.20.
De rechtbank stelt vast dat Elegance met dit standpunt terugkomt op haar eerder in het klaagschrift ingenomen stelling dat Van de Kooy in september 2022 de koper was en dat Elegance de auto in november 2022 van Van de Kooy heeft gekocht. Elegance heeft in verband hiermee in de conclusie van antwoord in conventie (onder randnummer 13) toegelicht dat Van de Kooy in september 2022 niet meer bestond, dat de naam van deze onderneming is gewijzigd in Auto Uniek en dat Auto Uniek de aankoop van de auto door Elegance heeft voorgefinancierd, omdat [koper] bij de overdracht een contante aanbetaling van € 10.000,- verlangde en Elegance niet over die liquiditeit beschikte.
Gebleken is echter dat de aan [koper] gerichte inkoopfactuur van 16 september 2022 op briefpapier van Van de Kooy is afgedrukt. Ook de aan Elegance gerichte factuur van 11 november 2022 voor de (gestelde) voorgeschoten kosten is op dat briefpapier afgedrukt. Ter zitting heeft de advocaat van Elegance gesteld dat abusievelijk het oude briefpapier van Van de Kooy is gebruikt. Aan het einde van de zitting heeft de advocaat van Elegance gesteld dat de wijziging van de naam van Van de Kooy in Auto Uniek pas in 2024 is doorgevoerd en dat Elegance de voorgeschoten kosten aan Van de Kooy heeft betaald. De rechtbank stelt vast dat deze stelling(en) haaks staan op zijn eerder ter zitting gevoerde betoog en op het hiervoor vermelde standpunt van Elegance in de conclusie van antwoord in conventie (onder randnummer 13).
Verder is gebleken dat het Elegance is geweest die in september 2022 de auto bij het RDW-keuringsstation heeft aangeboden in het kader van een invoerkeuring, een Nederlands kenteken heeft aangevraagd en aangifte bpm bij de Belastingdienst heeft gedaan voor de auto. Een bewijs van de tenaamstelling, noch van een (schriftelijke) koopovereenkomst tussen [koper] en Elegance heeft Elegance echter niet overgelegd.
4.21.
Kortom, het is onduidelijk - mede door de verwarring die Elegance heeft veroorzaakt - aan wie [koper] de auto heeft overgedragen, aan Elegance, Van de Kooy of Auto Uniek. Het antwoord op die vraag kan evenwel in het midden worden gelaten, omdat niet is komen vast te staan dat [eiser] zijn eigendom heeft verloren. Het beroep van Elegance op derdenbescherming uit hoofde van artikel 3:86 lid 1 BW kan namelijk niet slagen. Dit licht de rechtbank hierna toe, aan de hand van de vereisten van artikel 3:86 lid 1 BW.
4.22.
De rechtbank stelt voorop dat niet is geschil is dat sprake was van een overdracht overeenkomstig artikel 3:90 BW.
4.23.
Partijen verschillen van mening of voldaan is aan het voor een geldige overdracht vereiste dat de overdracht anders dan om niet is geschied. Volgens Elegance is dat het geval, omdat er een bedrag van € 42.500,- aan [koper] is betaald voor de auto. [eiser] betwist die betaling.
4.23.1.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft Elegance een inkoopfactuur van 16 september 2022 overgelegd (zie 2.5). Daarvan stelt Elegance dat een bedrag van € 10.000,- per kas aan [koper] is aanbetaald. Deze stelling heeft Elegance echter niet onderbouwd. Evenmin heeft Elegance de gestelde betaling van het restantbedrag (na goedkeuring RDW) onderbouwd. Ter zitting heeft Elegance desgevraagd verklaard dat dit bedrag per bank is overgeboekt.
Gelet op de betwisting door [eiser] lag het op de weg van Elegance om voldoende te onderbouwen dat er voor de auto is betaald. Dat heeft zij niet gedaan. Er is geen kwitantie voor de cash betaling van € 10.000,- overgelegd en evenmin bewijs van overschrijving van het restantbedrag. Onduidelijk blijft daardoor ook door wie de gestelde betalingen zijn gedaan, zeker gelet op het feit dat er naar eigen zeggen van Elegance personele unies bestaan tussen Elegance, Van de Kooy en Auto Uniek (via [bestuurder] ). Naar het oordeel van de rechtbank is, nu de gestelde betaling niet is aangetoond, niet komen vast te staan dat de overdracht anders dan om niet is geschied. Daarmee stuit het beroep van Elegance op artikel 3:86 lid 1 BW al af.
4.24.
Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan is aan het tweede, voor een geldige overdracht vereiste dat de verkrijger te goeder trouw is. De rechtbank licht dit hierna toe.
4.24.1.
Onder de bewoordingen “te goeder trouw” in artikel 3:86 lid 1 BW moet worden verstaan hetgeen in artikel 3:11 BW is bepaald. In artikel 3:11 BW is neergelegd dat goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, niet alleen ontbreekt indien hij de feiten of het recht waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Dit betekent dat op de persoon die zich op goede trouw beroept een onderzoeksplicht rust. De aard en omvang van de onderzoeksplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Volgens de Hoge Raad houdt deze onderzoeksplicht voor een verkrijger van een tweedehands auto tenminste in dat hij de autopapieren (het kentekenbewijs en het overschrijvingsbewijs) moet onderzoeken met het oog op de beschikkingsbevoegdheid, wil hij ten tijde van de verkrijging te goeder trouw zijn. [4] Uit het gebruik van het woord ‘tenminste’ kan worden afgeleid dat er situaties denkbaar zijn, waarin de verkrijger meer moet doen.
4.24.2.
Elegance heeft aangevoerd dat de eerder door haar in de beklagprocedure ingenomen stelling dat zij de auto van Van de Kooy heeft gekocht, op een misverstand berust. Volgens Elegance is de auto na verkrijging door [koper] rechtstreeks op haar naam gesteld. Zoals eerder overwogen ontbreekt echter een bewijs daarvan. Ook is er geen schriftelijke koopovereenkomst tussen Elegance en [koper] . Er is slechts een op briefpapier van Van de Kooy afgedrukte inkoopfactuur van 16 september 2022 die [koper] voor akkoord heeft getekend. Gelet op de hiervoor weergegeven discrepantie tussen de stellingen van Elegance en de door haar gezaaide verwarring over de gang van zaken bij de overdracht is niet duidelijk geworden wie als verkrijger van de auto moet worden aangemerkt en of er daadwerkelijk door Elegance of een andere vennootschap, gelieerd aan [bestuurder] , voor de auto is betaald. Van een professioneel autohandelaar, zoals Elegance, mag verwacht worden dat zij zorgvuldig te werk gaat bij de inkoop van auto’s. Uit de wijze waarop de auto van [koper] is verkregen blijkt dat daarvan geen sprake is geweest.
4.24.3.
Elegance stelt weliswaar dat zij vóór de koop zich ervan heeft vergewist dat de identiteit van de verkoper overeenkwam met die van degene op wiens naam de auto stond geregistreerd volgens de Zweedse autopapieren, maar daarmee kon zij in dit geval niet volstaan. In de Zweedse autopapieren stond [eiser] namelijk als vorige eigenaar vermeld, terwijl in de daarbij gevoegde concept-koopovereenkomst - dat Elegance als origineel koopcontract beschouwde - RK Bil als verkoper werd genoemd. Daaruit bleek verder dat [koper] de auto op 4 september 2022 in Zweden - slechts twee weken voor de overdracht in Nederland - had gekocht. De koopprijs was op de concept-koopovereenkomst in letters uitgeschreven, zijnde een bedrag van € 65.000,-. [koper] nam bij de overdracht in Nederland genoegen met een verkoopsom van € 42.500,- en leed dus in korte tijd een aanzienlijk verlies. Een professioneel autohandelaar had zich van een dergelijk prijsverschil bewust moeten zijn.
Bovendien verlangde [koper] een contante aanbetaling van € 10.000,-, wat naar eigen zeggen van (de advocaat van) Elegance uitzonderlijk was. Deze gegevens en het feit dat [koper] een voor Elegance onbekende particulier uit Zweden was, hadden aanleiding moeten zijn voor nader onderzoek. Anders dan Elegance stelt, waren er immers wel degelijk ‘red flags’ om te twijfelen aan de bevoegdheid van [koper] . Dat de auto in september 2022 niet als gestolen stond geregistreerd doet daaraan niet af.
4.24.4.
Verder is gebleken dat op de aan Elegance gerichte factuur van 11 november 2022 voor de terugbetaling van de voorgeschoten kosten voor de auto een bedrag staat van € 43.000,-, terwijl aan [koper] een bedrag van € 42.500,- zou zijn betaald. Een verklaring voor dit verschil ontbreekt. Twee jaar later heeft Elegance de auto bovendien op een advertentiewebsite te koop aangeboden voor een veel hoger bedrag, namelijk € 59.950,-. Dat doet de vraag rijzen of de deal met [koper] wel marktconform was, wat [eiser] betwist. Elegance heeft dit niet nader toegelicht.
4.24.5.
Al met al heeft Elegance naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende omstandigheden gesteld die een beroep op goede trouw dragen. Elegance is niet als de verkrijger te goeder trouw als bedoeld in artikel 3:86 lid 1 BW aan te merken. Ook daarop stuit haar beroep op derdenbescherming af.
Conclusie over de eigendom van de auto
4.25.
De conclusie is dat Elegance niet als rechthebbende van de auto kan worden beschouwd. [eiser] is (nog steeds) de eigenaar van de auto en daarom gerechtigd de auto van Elegance op te eisen.
4.26.
De vordering in conventie onder I. zal dan ook worden toegewezen, in die zin dat wordt bepaald dat Elegance de auto, die inmiddels bij de gerechtelijk bewaarder (Buko Transport B.V.) staat, binnen een dag na betekening van dit vonnis dient af te geven aan [eiser] . Met deze titel is het voor [eiser] mogelijk om de auto bij de bewaarder op te halen. Op grond van artikel 861 lid 2 Rv geeft de bewaarder de zaak die in bewaring is gegeven namelijk af aan degene aan wie zij krachtens een in kracht van gewijsde gegane of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing toekomt.
4.27.
Wat partijen verder nog in conventie hebben aangevoerd over de eigendom van de auto, onder andere met betrekking tot de (registratie van) diefstal en het beroep van [eiser] op artikel 3:86 lid 3 BW, behoeft geen bespreking.
4.28.
Bovenstaande beoordeling in conventie over de eigendom van de auto leidt ertoe dat voor toewijzing van de vorderingen in reconventie onder III. en IV. geen grond bestaat.
Vordering tot opheffing conservatoir beslag
4.29.
[eiser] heeft ter verzekering van zijn vordering in conventie conservatoir beslag tot afgifte op de auto laten leggen en de auto in gerechtelijke bewaring doen geven.
Elegance vordert in reconventie onder I. opheffing van het beslag en de gerechtelijke bewaring.
4.30.
Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken bij verzuim van vormen die op straffe van nietigheid voorgeschreven zijn, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het is aan degene die opheffing vordert, in dit geval Elegance, om aannemelijk te maken dat zich een grond voor opheffing van het beslag voordoet. In zo’n geval dienen de wederzijdse belangen van partijen bij het al dan niet opheffen te worden afgewogen.
4.31.
Niet is gebleken dat sprake is van de nietigheid van het op de auto gelegde beslag. Inmiddels is vast komen te staan dat de revindicatievordering van [eiser] terecht is ingesteld. De gevorderde afgifte van de auto wordt in dit vonnis toegewezen. De vordering waarvoor beslag is gelegd, was dus niet ondeugdelijk. Van het onnodige van het beslag is ook niet gebleken. Verder heeft Elegance haar belang bij opheffing niet toegelicht.
Dit leidt ertoe dat de vordering tot opheffing van het conservatoir beslag tot afgifte op en de gerechtelijke bewaring van de auto zal worden afgewezen.
Beslagkosten
4.32.
De door [eiser] in conventie gevorderde vergoeding van de kosten van beslag en het in gerechtelijke bewaring nemen van de auto zal daarom, gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv, worden toegewezen. [eiser] heeft beslagstukken in het geding gebracht ter staving van zijn vordering. De rechtbank gaat bij de vaststelling van de beslagkosten van die stukken uit. De beslagkosten worden vastgesteld op € 736,44 voor kosten deurwaardersexploten (zoals overgelegd), € 688,00 voor griffierecht en € 614,00 voor salaris advocaat (1 punt × € 614,00), totaal € 2.038,44. De rechtbank heeft voor het liquidatietarief aangesloten bij het liquidatietarief dat past bij de toe te wijzen vordering in conventie (tarief II).
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Vordering tot gebod om geen nieuwe conservatoire beslagen te laten leggen
4.33.
Elegance vordert verder in reconventie onder II. om [eiser] te gebieden om geen nieuwe conservatoire beslagen te laten leggen in verband met zijn (al dan niet nog te wijzigen) vorderingen in deze gerechtelijke procedure.
4.34.
De rechtbank overweegt dat ‘deze gerechtelijke procedure’ uitsluitend gaat over de vraag wie eigenaar van de auto is. In dit (eind-)vonnis heeft de rechtbank [eiser] als zodanig aangemerkt en geoordeeld dat er geen grond bestaat voor opheffing van het conservatoire beslag op de auto. Voor zover andere conservatoire beslagen ten laste van Elegance nodig zouden zijn, houden die geen verband met ‘deze gerechtelijke procedure’. Gelet hierop heeft Elegance bij haar vordering in reconventie onder II. geen voldoende belang. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.35.
Elegance is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 0,01 (het betaalde griffierecht voor het
beslagrekest is in mindering
gebracht)
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × € 614,00)
- nakosten € 139,00 (0,5 x € 278,00 plus de verhoging
zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.502,98
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.36.
Elegance is in reconventie ook de partij die ongelijk krijgt. Dat betekent dat zij ook de proceskosten in reconventie (inclusief nakosten) moet betalen. Omdat sprake is van zelfstandige tegenvorderingen, waardeert de rechtbank bij de begroting van het salaris van de advocaat de punten op gelijke voet als in de conventie. De rechtbank rekent daarbij één punt voor de conclusie van antwoord in reconventie en een half punt voor de zitting.
De proceskosten van [eiser] in reconventie worden begroot op
- salaris advocaat
921,00
(1,5 punt × € 614,00)
- nakosten
139,00
(0,5 x € 278,00 plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.060,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt Elegance tot afgifte aan [eiser] van de aan [eiser] toebehorende auto die zich nu bij de gerechtelijke bewaarder bevindt, zoals vermeld in de door de gerechtsdeurwaarder opgemaakte processen-verbaal conservatoir beslag roerende zaak en gerechtelijke in bewaargeving van 21 november 2024, binnen een dag na betekening van het vonnis,
5.2.
veroordeelt Elegance in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.038,44, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Elegance in de proceskosten van € 1.502,98, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Elegance niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt Elegance tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen van Elegance af,
5.7.
veroordeelt Elegance in de proceskosten van €1.060,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Elegance niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in conventie en in reconventie
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1, 5.2, 5.3, 5.4 en 5.7 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Metz en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.
ST/BM

Voetnoten

1.op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en
2.zie conclusie AG Vlas, 3 juni 2016, nr. 2.4, ECLI:NL:PHR:2016:475
3.vgl: gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 24 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:220, en
4.o.a. Hoge Raad, 21 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3057.