ECLI:NL:RBNHO:2025:10770

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
C/15/367110 / HA RK 25-90
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • E.B. van de Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure tegen gemeente Bloemendaal

In deze zaak hebben de eiseressen, Camping Vogelenzang B.V. en Hagujo B.V., een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is afgewezen door de Rechtbank Noord-Holland op 23 september 2025. De eiseressen stellen dat de gemeente Bloemendaal onder maatschappelijke en politieke druk een onjuist standpunt heeft ingenomen over de interpretatie van de planregels, wat hen schade heeft berokkend. Ze willen met het getuigenverhoor bewijs verzamelen van de handelwijze van de gemeente. De rechtbank oordeelt echter dat er op dit moment onvoldoende belang is bij het verzoek, omdat niet is vastgesteld dat het tweede standpunt van de gemeente onjuist is. De rechtbank benadrukt dat de uitleg van de planregels in een bestuursrechtelijke procedure aan de orde moet komen. De eiseressen hebben ook niet aangetoond dat de vertraging in de besluitvorming door de gemeente hen daadwerkelijk schade heeft berokkend. De rechtbank wijst het verzoek af en veroordeelt de eiseressen in de proceskosten van € 2.120,00.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/367110 / HA RK 25-90
Beschikking van 23 september 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAMPING VOGELENZANG B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Vogelenzang (gemeente Bloemendaal),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAGUJO B.V.,
gevestigd te Apeldoorn en kantoorhoudende te Beekbergen,
verzoekende partijen,
hierna samen te noemen: de camping c.s. en ieder afzonderlijk Camping Vogelenzang en Hagujo,
advocaat: mr. B.J.P.G. Roozendaal,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BLOEMENDAAL,
zetelende te Overveen,
verwerende partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. R.C. Geurtsen en mr. R.R. Oudijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift inclusief 18 bijlagen ontvangen door de rechtbank op 7 juli 2025,
- het verweerschrift inclusief één bijlage,
- de mondelinge behandeling van 26 augustus 2025, waarbij mr. Roozendaal gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan de griffier voor het overige aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Camping Vogelenzang heeft via haar ruimtelijk adviseur, BOOT, in november 2023 aan de gemeente gevraagd het voor haar verblijfsrecreatieterrein geldende omgevingsplan uit te leggen. Camping Vogelenzang wilde namelijk weten of het op grond van dit omgevingsplan is toegestaan om 350 plaatsgebonden kampeermiddelen (vakantievilla’s) te realiseren op haar verblijfsrecreatieterrein.
2.2.
Per e-mail van 16 januari 2024 heeft [beleidsmedewerker] , een beleidsmedewerker van Domein Fysieke Leefomgeving van de gemeente, daarop geantwoord. Hij schrijft in zijn e-mail onder meer dat uit artikel 16.2.4. van het omgevingsplan blijkt dat een maximum geldt van 1.600 m2 voor te bebouwen grondoppervlak voor gebouwen op de camping en dat in artikel 16.2.5. van hetzelfde plan uitdrukkelijk is bepaald dat er maximaal 350 plaatsgebonden kampeermiddelen zijn toegestaan, die maximaal 60m2 (inclusief berging) per kampeermiddel aan grondoppervlak mogen beslaan. Hij concludeert vervolgens dat het maximum te bebouwen grondoppervlak voor gebouwen (1.600m2) opgeteld dient te worden bij het maximum aantal kampeermiddelen (350) en dat dat betekent dat de oppervlakte aan plaatsgebonden kampeermiddelen naast de oppervlakte aan gebouwen als genoemd in artikel 16.2.4 gerealiseerd kan worden.
2.3.
Hagujo heeft vervolgens op basis van deze informatie besloten de aandelen van Camping Vogelenzang te kopen voor een koopprijs van ongeveer 9 miljoen euro. De levering van de aandelen vond plaats op 6 maart 2024. Hagujo heeft daarna met [wethouder] de herontwikkeling van het verblijfsrecreatieterrein besproken.
[wethouder] heeft in zijn brief van 7 mei 2024 aan de gemeenteraad eenzelfde interpretatie gegeven van de planregels als weergegeven in de brief van 16 januari 2024 van [beleidsmedewerker] .
2.4.
Op 11 juni 2024 heeft de gemeente overleg gehad met de provincie. De provincie heeft in dat overleg aangegeven dat het omgevingsplan volgens haar anders geïnterpreteerd moet worden, namelijk zo dat de totale bebouwing van het verblijfsrecreatieterrein, inclusief de 350 plaatsgebonden kampeermiddelen, niet groter mag zijn dan 1.600 m2.
2.5.
In de bijeenkomst van 4 juli 2024 heeft de gemeente aan de camping c.s. medegedeeld dat in eerdere correspondentie ten onrechte is vermeld dat het mogelijk is om op de locatie 1.600 m2 bebouwing te realiseren en daarnaast nog 350 plaatsgebonden kampeermiddelen. De totale bebouwing, inclusief de 350 vakantievilla’s, mag het maximale voorgeschreven bebouwde grondoppervlak van 1.600 m2 niet overschrijden. In dezelfde bijeenkomst heeft de gemeente ook aangegeven dat diverse (grond)werkzaamheden ter voorbereiding op de plaatsing van de villa’s zijn verricht zonder daarvoor benodigde vergunning.
2.6.
De gemeente heeft dit standpunt in haar brief van 18 juli 2024 herhaald. De brief vermeldt voor zover van belang:
“- Op 16 januari en 13 mei is per e-mail uitleg gegeven van het omgevingsplan. Hierin is abusievelijk vermeld dat het mogelijk is om op de locatie, naast de onder artikel 16.2.4. van de planvoorschriften toegestane 1.600 m2 aan bebouwing, op grond van artikel 16.2.5. ook nog maximaal 350 plaatsgebonden kampeermiddelen van maximaal 60 m2 te realiseren. Inmiddels is duidelijk dat dit niet juist is. De totale bebouwing, inclusief de 350 plaatsgebonden kampeermiddelen, mag niet groter zijn dan 1.600 m2;
- Voor alle bebouwing (waaronder dus de villa’s) op de camping die het bebouwd grondoppervlak van 1.600 m2 overschrijdt, is een vergunning nodig, (…)
- De benodigde vergunning voor de plaatsing van de vakantievilla’s dient uiterlijk 25 juli 2024 bij de gemeente te zijn aangevraagd;”
Tot slot vermeldt de brief dat de grondwerkzaamheden die hebben plaatsgevonden ter voorbereiding van de villa’s in strijd met het omgevingsplan zonder vergunning zijn verricht en dat hiervoor op zeer korte termijn een vergunning moet worden aangevraagd, zodat bekeken kan worden of het mogelijk is dit te legaliseren. Ook voor de aangelegde paden/verhardingen bij het zwembad en het installatiegebouw ten behoeve van het zwembad en de aangrenzende douches en toiletten (die door de vorige eigenaar van de camping zijn geplaatst) moet alsnog een vergunning worden aangevraagd, zodat bekeken kan worden of ook die werkzaamheden achteraf alsnog gelegaliseerd kunnen worden.
2.7.
De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het legaliseren van de al uitgevoerde grondwerkzaamheden, te weten de aanleg van verhardingen, kabels/leidingen, riolering bij een zwembad en 19 kavels (hierna: de aanlegvergunning) hebben de camping c.s. op 16 juli 2024 bij de gemeente ingediend.
2.8.
Per brief van 30 juli 2024 liet de gemeente weten dat de benodigde vergunning voor de plaatsing van de vakantievilla’s niet voor de eerder genoemde datum van 25 juli 2024 was aangevraagd, dat met de huidige gebouwen inclusief de op dit moment aanwezige 6 vakantievilla’s (waarvan 1 showmodel) het maximum bebouwd grondoppervlak van 1.600 m2 is bereikt en dat de gemeente bij iedere nieuwe villa die (of ander nieuw gebouw dat) zonder vergunning wordt geplaatst handhavend zal optreden.
2.9.
Camping Vogelenzang heeft bij brief van 24 december 2024 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: het college van B&W) in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op door de camping ingediende aanvraag voor de aanlegvergunning en het college van B&W verzocht alsnog binnen een termijn van twee weken een beslissing te nemen. Omdat het college van B&W dat heeft nagelaten, heeft Camping Vogelenzang op 30 januari 2025 beroep ingesteld bij de bestuursrechter van deze rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2.10.
In de uitspraak van 27 mei 2025 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank onder meer geconcludeerd dat het college van B&W niet binnen de wettelijke beslistermijn heeft beslist op de vergunningaanvraag. De bestuursrechter heeft vervolgens een nieuwe beslistermijn gegeven van twee weken (gerekend vanaf de dag na de dag waarop de uitspraak aan partijen is verzonden) waarbinnen het besluit aan de camping bekend moet zijn gemaakt. De bestuursrechter heeft dwangsommen opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat het college van B&W deze beslistermijn overschrijdt.
2.11.
Op 26 augustus 2025 had het college van B&W nog geen besluit genomen op de door Camping Vogelenzang ingediende aanvraag voor de aanlegvergunning.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Het verzoek van de camping c.s. strekt tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor op grond van artikel 196 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De camping c.s. verzoeken 12 getuigen te horen, onder wie de voormalig en huidig burgemeester van de gemeente en meerdere wethouders, beleidsmedewerkers en ambtenaren.
3.2.
Aan het verzoek hebben de camping c.s. het volgende ten grondslag gelegd. De camping c.s. wensen met een voorlopig getuigenverhoor de feiten en omstandigheden met betrekking tot de handelwijze van de gemeente ter zake de herontwikkeling van het campingterrein in kaart te brengen. Zij wensen ter voorbereiding op een civiele procedure bewijs te verzamelen van het (al dan niet bewust) onrechtmatig handelen van de gemeente. Volgens de camping c.s. hebben zij op basis van de eerste uitleg van het omgevingsplan investeringen gedaan en hebben zij zo’n honderd nieuw te plaatsen vakantievilla’s met een kavel op het campingterrein verkocht, die door het gewijzigde standpunt van de gemeente en de discussie die daarover is ontstaan niet kunnen worden geleverd.
3.3.
Volgens de camping c.s. is het gewijzigde standpunt van de gemeente onder druk tot stand gekomen. Naar aanleiding van ophef (in de media) die was ontstaan onder de huurders van de jaarplaatsen op de camping, zijn in de gemeenteraad vragen gesteld over de ontwikkelplannen van de camping. En naar aanleiding daarvan heeft het college van B&W de planologische mogelijkheden van verblijfsrecreatieterreinen binnen de gemeente in kaart laten brengen en onder de aandacht van de gemeenteraad gebracht. Volgens de camping c.s. is zowel vanuit de gemeenteraad als door de toenmalig burgemeester steun uitgesproken aan de huurders van jaarplaatsen en heeft de toenmalig burgemeester bovendien bij de provincie aan de bel getrokken, waarna de provincie met haar (andere) lezing van het omgevingsplan kwam. Die andere lezing van de provincie leidde er vervolgens toe dat de gemeente op haar eerdere uitleg terugkwam. Zij laat zich niet leiden door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, maar door een afweging van de financiële risico’s.
Daarnaast heeft de gemeente bewust de beslissing op de door de camping ingediende aanvraag voor de aanlegvergunning vertraagd door (onder meer) pas na het verstrijken van de beslistermijn een Bibob-onderzoek te starten en vervolgens nog het Landelijk Bureau Bibob om advies te vragen. Als gevolg van dit alles is de verdere ontwikkeling van het terrein en de verdere verkoop van de villa’s tot stilstand gekomen. Ook hebben verschillende kopers de koop van de villa inmiddels geannuleerd. De camping c.s. lijden daardoor schade, waarvoor zij de gemeente aansprakelijk achten.
3.4.
Volgens de gemeente moet het verzoek tot bevelen van een voorlopig getuigenverhoor worden afgewezen, omdat meerdere afwijzingsgronden zich voordoen. Volgens de gemeente is de gevraagde informatie onvoldoende bepaald, hebben de camping c.s. onvoldoende belang bij toewijzing van het verzoek en is sprake van misbruik van bevoegdheid. De gemeente wijst er in de eerste plaats op dat de camping c.s. maar liefst twaalf getuigen wensen te horen, terwijl de camping c.s. onvoldoende hebben toegelicht ten aanzien van welke feiten de gevraagde getuigen kunnen verklaren en hoe deze feiten vervolgens ter onderbouwing kunnen dienen voor het standpunt dat de gemeente onrechtmatig zou hebben gehandeld. Volgens de gemeente gooien de camping c.s. een ‘visnet’ uit in hun zoektocht naar mogelijke argumenten om op die manier te bezien of er mogelijk sprake zou kunnen zijn van onrechtmatig handelen door de gemeente. Volgens de gemeente maken de camping c.s. daarom misbruik van hun bevoegdheid in de zin van artikel 196 lid 2 sub d Rv. Bovendien volgt uit het voorgaande ook dat het verzoek onvoldoende bepaald is en hebben de camping c.s. ook onvoldoende belang bij het verzoek. De camping c.s. hebben namelijk nagelaten duidelijk te maken welk feitelijk handelen onrechtmatig zou zijn (en waarom) en wie daarover kan verklaren. Doordat dit ontbreekt, ontbreekt – volgens de gemeente – ook het belang.

4.De beoordeling

Het wettelijk kader
4.1.
Artikel 196 Rv bepaalt dat de rechter op verzoek van een belanghebbende één of meer voorlopige bewijsverrichtingen, zoals een voorlopig getuigenverhoor, kan bevelen voordat een zaak aanhangig is, of voordat deze op de rol is ingeschreven. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen, wie de getuigen zijn en wat zij over die feiten kunnen verklaren. Als aan de formele eisen die artikel 197 Rv aan het verzoekschrift stelt is voldaan, wijst de rechter het verzoek toe, tenzij sprake is van één van de afwijzingsgronden genoemd in artikel 196 lid 2 Rv. Daarvan is sprake als a) de verlangde informatie onvoldoende bepaald is, b) onvoldoende belang bij de voorlopige bewijsverrichting bestaat, c) het verzoek in strijd is met de goede procesorde, d) sprake is van misbruik van bevoegdheid, of e) andere gewichtige redenen bestaan die zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek.
Verzoek wordt afgewezen, omdat de camping c.s. onvoldoende belang hebben bij toewijzing
4.2.
De rechtbank wijst het verzoek van de camping c.s. om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen af en legt dat hieronder uit.
4.3.
Niet in geschil is dat de investeringen door Hagujo in Camping Vogelenzang, namelijk de aankoop van de aandelen, zijn gedaan op basis van de eerste uitleg van de planregels in de e-mail van 16 januari 2024. De camping c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat de onrechtmatige gedragingen van de gemeente bestaan uit enerzijds de standpuntwijziging naar de tweede - en volgens de camping c.s. - onjuiste uitleg van de relevante planregels en anderzijds de bewuste vertraging van de beslissing op de eerste aanlegvergunning, onder meer doordat het Bibob onderzoek pas is gestart nadat de beslistermijn was verstreken.
De wijziging naar de tweede uitleg van de planregels
4.4.
De camping c.s. verzoeken het getuigenverhoor om de feitelijke gang van zaken van de gemeente in kaart te brengen over de periode vanaf de eerste uitleg in de e-mail van 16 januari 2024 tot en met de brief van 18 juli 2024 waarin de gemeente tot een andere (tweede) uitleg van de planregels komt. De camping c.s. veronderstellen dat de tweede uitleg van de planregels onjuist is en zij willen onderzoeken of deze tweede uitleg - in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur - onder maatschappelijke en/of politieke druk tot stand is gekomen.
4.5.
Niet vastgesteld kan worden dat er op dit moment bestuursrechtelijke procedures lopen waarin de uitleg van de betreffende planregels onderwerp is van het debat. Camping Vogelenzang heeft (nog) geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van meer villa’s dan volgens de gemeente (vergunningvrij) zijn toegestaan en ook niet verder gebouwd, zodat ook geen sprake is van een handhavingstraject. De camping c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat de uitleg van de planregels wellicht ook onderdeel is van de eerste aanlegvergunning, maar de gemeente heeft dat (met klem) weersproken.
In elk geval is op dit moment nog onduidelijk of de door de gemeente voorgestane tweede uitleg van de planregels, namelijk dat niet verder vergunningvrij gebouwd kan worden op het campingterrein, inderdaad onjuist is, zoals de camping c.s. veronderstellen. Pas als dat is vastgesteld, wordt van belang hoe die tweede uitleg tot stand is gekomen. Een standpuntwijziging levert op zichzelf namelijk nog geen onrechtmatige gedraging op. De gedraging wordt pas onrechtmatig – zoals verzoekers zelf ook stellen – op het moment dat zou blijken dat de tweede onjuiste uitleg met schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder maatschappelijke en/of politieke druk tot stand is gekomen.
4.6.
Beantwoording van de vraag of de tweede uitleg van de relevante planregels onjuist is, ligt in het bestuursrechtelijke domein. Die beoordeling moet dus plaatsvinden in een bestuursrechtelijke procedure. Omdat nog niet (bestuursrechtelijk) is vastgesteld dat de tweede uitleg onjuist is, is het verzoek van de camping c.s. te vroeg gedaan. Het gestelde (mogelijk) onrechtmatig handelen veronderstelt immers dat de tweede uitleg onjuist is. De camping c.s. hebben op dit moment daarom onvoldoende belang bij toewijzing van het verzoek, voor zover dat erop gericht is boven water te krijgen hoe die (volgens de camping c.s. onjuiste) standpuntwijziging tot stand is gekomen.
Overigens is niet weersproken dat de camping c.s. drie verzoeken om informatie op grond van de wet open overheid heeft gedaan en dat de gemeente in dat kader ook openheid zal (moeten) geven. De gemeente heeft ter zitting verklaard dat zij in dat kader ook de nodige stukken zal verstrekken aan de camping c.s. die volgens haar inzicht zullen geven in het proces van de totstandkoming van de beide uitleggen en wellicht al leiden tot de in dit verzoek verzochte informatie.
4.7.
De camping c.s. heeft ter zitting nog gesteld dat in elk geval één van de twee gegeven interpretaties van de planregels onjuist is. Voor zover de camping c.s. daarmee hebben gesteld dat de eerste uitleg van de betreffende planregels uit het omgevingsplan (in de e-mail van 16 januari 2024) onjuist is, dan geldt het volgende. Als overwogen, strekt het verzoek ertoe om getuigen te horen om boven water te krijgen hoe de standpuntwijziging tot stand is gekomen, vanuit de veronderstelling dat de opstelling van de gemeente is veranderd naar aanleiding van de maatschappelijke (en nadien politieke) onrust die was ontstaan onder de huurders van de jaarplaatsen, nadat de camping c.s. met de herontwikkeling was gestart op basis van de eerste uitleg. Als de eerste uitleg van het omgevingsplan onjuist zou zijn, wat overigens ook niet is vastgesteld, dan valt niet in te zien welk belang bestaat bij het ophelderen van wat er in de periode vanaf de eerste uitleg tot en met de tweede uitleg is gebeurd. De relevantie daarvan is niet toegelicht en de rechtbank niet gebleken. Ook in zoverre bestaat dus geen belang bij het verzochte getuigenverhoor.
De (gestelde) bewuste vertraging van de beslissing op de eerste aanlegvergunning.
4.8.
Vast staat dat niet binnen de daarvoor geldende wettelijke beslistermijn is beslist op de aanvraag voor de aanlegvergunning die op 16 juli 2024 door de camping c.s. is ingediend. De camping c.s. hebben het standpunt ingenomen dat de aanvraag doelbewust is vertraagd (onder meer) door het Bibob-onderzoek pas te laten aanvangen nadat de beslistermijn al was verstreken. Voor het niet tijdig beslissen is de daartoe aangewezen bestuursrechtelijke procedure gevolgd. Ook de door de bestuursrechter opgelegde beslistermijn is inmiddels verstreken zonder dat de gemeente op de aanlegvergunning heeft beslist. De gemeente verbeurt daardoor nu dwangsommen aan de camping c.s.
4.9.
De camping c.s. stellen dat door de gestelde bewuste vertraging in de besluitvorming vertraging in de ontwikkeling van de camping ontstaat, waardoor ze schade leiden. De rechtbank volgt dat niet. De vertraging in de ontwikkeling die de camping c.s. nu ondervinden wordt namelijk niet veroorzaakt door de vertraging in de beoordeling van de aanlegvergunning. Deze vergunning ziet namelijk alleen op het (achteraf) legaliseren van al uitgevoerde (grond)werkzaamheden (de aanleg van verhardingen, kabels/leidingen, riolering bij een zwembad en 19 kavels). Eventuele schade die de camping c.s. lijden omdat – als gesteld – niet verder gegaan kan worden met herontwikkeling kan dus ook niet het gevolg daarvan zijn. Dat betekent dat de camping c.s. ook onvoldoende belang hebben bij toewijzing van het verzoek, voor zover dat ziet op het gestelde onrechtmatige doelbewust vertragen van de beoordeling op de aanvraag van de aanlegvergunning, omdat de gestelde daaruit voortvloeiende schade ontbreekt. Andere schade is niet gesteld en niet gebleken.
Conclusie
4.10.
Dat betekent dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt afgewezen.
Proceskosten
4.11.
Omdat het verzoek wordt afgewezen moeten de camping c.s. de proceskosten (inclusief de nakosten) betalen. De proceskosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 2.120,00. Dit bedrag is opgebouwd uit € 714,00 aan griffierecht, € 1.228,00 aan salaris advocaat (twee punten x tarief € 614,00), en de kosten die na deze beschikking ontstaan (€ 178,00), te vermeerderen zoals in de beslissing is bepaald.
4.12.
De rechtbank ziet aanleiding om deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, op grond van artikel 288 Rv.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzochte af,
5.2.
veroordeelt de camping c.s. in de proceskosten van € 2.120,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de camping c.s. niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B. van de Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.