In deze zaak vorderde Noord-Holland Dakwerken B.V. (NH Dakwerken) in kort geding de opheffing van een conservatoir beslag dat door [naam 3] B.V. was gelegd. De vordering was gebaseerd op de stelling dat het beslag ondeugdelijk was en dat NH Dakwerken recht had op de afgifte van materialen en sleutels van een loods. De procedure begon met een dagvaarding op 12 augustus 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 augustus 2025. Na de behandeling vroegen partijen om een aanhouding om te proberen tot een minnelijke schikking te komen, maar [naam 3] vroeg uiteindelijk om vonnis. De voorzieningenrechter oordeelde dat NH Dakwerken een spoedeisend belang had bij de opheffing van het beslag. De rechter concludeerde dat de vordering van [naam 3] op NH Dakwerken gedeeltelijk summierlijk ondeugdelijk was, wat leidde tot herbegroting van het beslag. De rechter wees de vordering tot afgifte van materialen en sleutels af, omdat nader onderzoek nodig was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 18 september 2025.