ECLI:NL:RBNHO:2025:10894

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
15.042325.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van poging tot ontploffing en brandstichting in Alkmaar met bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen

Op 23 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot het veroorzaken van een ontploffing en brand bij een woning in Alkmaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte en zijn medeverdachten voldoende concrete handelingen hebben verricht die gericht waren op het voltooien van het strafbare feit van brandstichting of ontploffing. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing, waarbij gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met medeverdachten. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.042325.24
Uitspraakdatum: 23 september 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 september 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.J. Booij, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. O. Smits, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt, kort en zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich op 4 februari 2024 schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
-
primair:het medeplegen van een poging tot het veroorzaken van een ontploffing en brand bij de woning aan de [A straat] in Alkmaar;
- s
ubsidiair:medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot het veroorzaken van een ontploffing en brand bij de woning aan de [A straat] in Alkmaar;
- meer subsidiair:medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het veroorzaken van een ontploffing en brand bij de woning aan de [A straat] in Alkmaar.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de verdachte van begin tot eind betrokken is geweest bij het maken en uitvoeren van de plannen voor het laten ontploffen van explosieven bij de woning.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat er – kort gezegd – geen sprake was van een begin van uitvoering om een ontploffing teweeg te brengen of brand te stichten. Er was immers geen aansteker of een ander middel voorhanden om de VBC’s tot ontploffing te brengen.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak primair en subsidiair ten laste gelegde feit (medeplegen poging tot dan wel medeplichtigheid aan brandstichting)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feiten en omstandighedenDe rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling op de zitting het volgende vast.
De [medeverdachte A] heeft op 2 februari 2024 de verdachte de opdracht gegeven om tegen betaling vuurwerk-brandstof-combinaties (VBC’s) bij een woning in Alkmaar te plaatsen. De verdachte heeft deze opdracht aanvaard en heeft daarop [medeverdachte B] ingeschakeld als uitvoerder. [medeverdachte B] heeft zich tegen betaling bereid verklaard de VBC’s voor de woning te plaatsen. De verdachte heeft met [medeverdachte B] via Snapchat gecommuniceerd over het verkrijgen van materialen voor de VBC’s. [medeverdachte A] heeft de verdachte via Snapchat laten weten waar hij cobra’s kon ophalen.
Op 4 februari 2024 heeft de verdachte de cobra’s vervolgens opgehaald in Amsterdam waarna hij eigenhandig twee cobra’s aan twee flessen wasbenzine heeft vastgeplakt. Diezelfde avond heeft de verdachte met zijn auto [medeverdachte B] opgehaald in Utrecht. De VBC’s bevonden zich in een plastic tas in de auto. De verdachte en [medeverdachte B] zijn vervolgens samen naar Alkmaar gereden. Op enig moment is [medeverdachte B] uit de auto gestapt en heeft hij twee VBC’s voor de voordeur van de woning aan de [A straat] neergezet. Daarna is [medeverdachte B] met versnelde pas weggelopen.
Poging tot ontploffing: begin van uitvoering?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of voornoemde handelingen van de uitvoerders een strafbare poging tot het teweegbrengen van een ontploffing dan wel het veroorzaken van brandstichting opleveren.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een strafbare poging tot het plegen van een misdrijf als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarvan is sprake in het geval de door de verdachte(n) verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van het misdrijf. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van een begin van uitvoering, komt het aan op de beoordeling van de feiten en omstandigheden van het concreet voorliggende geval. Een belangrijke beoordelingsfactor daarbij is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Verder kan het bij een poging gaan om een samenstel van gedragingen, met inbegrip van die van eventuele andere deelnemers. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld.
Voor de beoordeling of in deze zaak sprake is van een begin van uitvoering acht de rechtbank het volgende van belang.
Vast staat dat [medeverdachte B] twee VBC’s voor de deur van de [A straat] in Alkmaar heeft gezet. Hij heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris (RC) verklaard geen aansteker of lucifers bij zich te hebben gehad. De verdachte heeft bij de RC verklaard dat de aansteker in de auto is achtergebleven en [medeverdachte B] niet van plan was om de VBC’s aan te steken. Voor het bewijs dat sprake is van een begin van uitvoering van het teweegbrengen van een ontploffing of het veroorzaken van brandstichting moet in ieder geval komen vast te staan dat de uitvoerder een vuurbron of ander ontstekingsmechanisme bij de hand had om de explosie tot stand te brengen. Op grond van het dossier en het verhandelde op de zitting van 9 september 2025 kan echter niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat [medeverdachte B] , op het moment dat hij de VBC’s voor de woning in de [A straat] plaatste, een dergelijk middel voorhanden had. Ook is niet gebleken dat de VBC’s spontaan vlam konden vatten of ontploffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet bewezen worden dat de gedragingen van de medeverdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate gericht waren op de voltooiing van het strafbare feit van brandstichting of ontploffing. Een strafbare poging tot ontploffing of brandstichting kan daarom niet bewezen worden. Dat brengt mee dat ook niet bewezen kan worden dat de verdachte als medepleger of medeplichtige betrokken was bij die strafbare poging.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.
3.3.2
Bewijsmiddelen ten aanzien van meer subsidiair ten laste gelegd feit
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 februari 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting bij het pand gelegen aan de [A straat] waarbij gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (artikel 157 Sr), opzettelijk voorwerpen en stoffen, te weten twee zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinaties, te weten een explosief (een cobra 6) en een fles met snel ontbrandende vloeistof waarmee een ontploffing teweeg kan worden gebracht en waarmee brand kan worden gesticht en een auto, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit en kwalificatie
4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit sprake is van vrijwillige terugtred.
Uit de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte blijkt dat zij tijdens de autorit naar Alkmaar hebben ingezien dat het geen goed idee was de VBC’s aan te steken en ontploffingen en brand te veroorzaken. Zij hebben ervoor gekozen om de VBC’s alleen voor de woning neer te zetten in de hoop dat de opdrachtgever dit goed zou keuren. Omdat de verdachte heeft afgezien van het voorgenomen plan, moet hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen omstandigheden zijn gebleken of aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Hij acht de verklaring van de verdachte dat hij het toch niet zo’n goed idee vond om de explosieven aan te steken, volstrekt ongeloofwaardig. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachten lopen bovendien op dit punt op cruciale punten uiteen. Uit het dossier volgt duidelijk dat er een voornemen was om een explosie te veroorzaken. Van vrijwillige terugtred kan daarom geen sprake zijn.
4.3
Beoordeling door de rechtbank
De vraag is of de verdachte vrijwillig is teruggetreden van de hiervoor bewezen verklaarde voorbereiding van de brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing.
Van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht is sprake, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn voor de conclusie dat het misdrijf niet is voltooid als gevolg van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Voor het aannemen van vrijwillige terugtred in het geval van voltooide voorbereidingshandelingen is een zodanig actief optreden van de verdachte vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is om het plegen van het voorbereide misdrijf te beletten.
Bij de vraag of de verdachte vrijwillig is teruggetreden in het onderhavige geval, komt daarom betekenis toe aan de mate waarin de verdachte zich uit eigen wil heeft ingespannen om actief handelend de voltooide voorbereiding ongedaan te maken en aldus er blijk van gevend dat het vermoeden van kwade bedoelingen niet langer aan de orde is.
Uit het dossier volgt dat de verdachte en zijn medeverdachte alles in gereedheid hebben gebracht om een ontploffing of brandstichting te kunnen verrichten en met die intentie naar Alkmaar zijn gereden. De VBC’s zijn door de verdachte in elkaar gezet en door de medeverdachte geplaatst voor de deur van de [A straat] , zoals de opdracht was. Er zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken die naar de uiterlijke verschijningsvorm erop wijzen dat de verdachte tijdens de voorbereidingshandelingen tot inkeer is gekomen en er vervolgens actief voor heeft gezorgd dat het plegen van het voorbereide misdrijf niet meer mogelijk was. Van enige actieve handeling om de voorbereidingshandelingen ongedaan te maken en daarmee het plegen van het voorbereide misdrijf alsnog te beletten is niet gebleken. Integendeel: de voorbereide VBC’s zijn “bedrijfsklaar” voor de woning geplaatst en daar achtergelaten. Van vrijwillige terugtred is daarom geen sprake.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
4.4
KwalificatieHet bewezenverklaarde levert op:
- medeplegen van voorbereiding van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld met toepassing van het jeugdstrafrecht tot veertien maanden jeugddetentie, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden:
- meldplicht bij de reclassering;
- meewerken aan ambulante begeleiding en behandeling;
- een locatieverbod voor Alkmaar;
- een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte B] , [medeverdachte A] en [medeverdachte C] .
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met het feit dat de verdachte first offender is en dat hij zich tijdens de schorsingsperiode in positieve zin heeft ontwikkeld. Daarnaast dient acht te worden geslagen op het reclasseringsadvies om het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsman heeft verzocht om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest met daarnaast eventueel een voorwaardelijk strafdeel zodat de verdachte zijn reeds gestarte behandeling kan voortzetten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van het teweegbrengen van een ontploffing. Het aantal explosies met VBC’s met het kennelijke doel personen te intimideren is de laatste jaren ernstig toegenomen.
Dit feit is begaan in een periode waarin bij meerdere woningen in Alkmaar ontploffingen plaatsvonden. Dergelijke incidenten hebben een enorme impact op de direct betrokkenen en omwonenden, maar ook meer in het algemeen op de stad Alkmaar en haar inwoners. Onder andere tijdens bewonersbijeenkomsten is gebleken dat veel inwoners erg bang zijn. Dit soort feiten leiden tot ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid en maken een grote inbreuk op de rechtsorde. Als gevolg van de ontploffingen en pogingen daartoe zijn meerdere locaties in Alkmaar aangewezen als veiligheidsrisicogebied en is ingezet op permanent cameratoezicht op en observatie van de betreffende woningen. Alle daarmee samenhangende hoge kosten komen voor rekening van de samenleving. De verdachte heeft met zijn gedrag aan deze gevoelens van onveiligheid een bijdrage geleverd. Daarbij heeft hij zich laten leiden door geldelijk gewin, met grove veronachtzaming van de voor de hand liggende belangen en gevoelens van de bewoners van de betreffende woning, omwonenden en overige inwoners van Alkmaar.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Het strafblad van de verdachte weegt daarom niet in zijn nadeel mee.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de reclasseringsrapporten van 13 augustus 2024 en 28 augustus 2025. Uit deze rapporten blijkt onder andere het volgende.
De reclassering is al ruim een jaar betrokken bij de verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Er wordt gewerkt aan het stabiliseren van risicofactoren. De verdachte heeft meegewerkt aan de ingezette interventies. Hij is gemotiveerd om naar eigen gedrag en handelen te kijken en te veranderen om nieuwe delictssituaties in de toekomst te voorkomen. De nauwe betrokkenheid van zijn moeder, stiefvader en de reclassering wordt nodig geacht om hem te kunnen ondersteunen, activeren en motiveren. Hoewel er geen signalen (meer) zijn van omgang met een pro-crimineel netwerk en de COVA-training positief is afgerond, worden er nog aandachtspunten gezien op het gebied van het ontwikkelen van zelfvertrouwen, weerbaarheid, eigenheid en zelfredzaamheid. De verdachte zal op korte termijn worden behandeld door Kairos Jeugd. Er wordt een verkorte delictanalyse gemaakt om vanuit daar forensische hulpvragen te kunnen formuleren. Daarnaast wordt er begeleiding ingezet voor de eerder vastgestelde ADD-problematiek om onder andere meer toe te werken naar zelfredzaamheid. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld, waarbij voortzetting van de nu ingezette interventies het recidiverisico verder zal doen afnemen. De reclassering vindt het van belang dat het reeds goed lopende reclasseringstoezicht wordt voortgezet. Het advies luidt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante begeleiding en behandeling. Een onvoorwaardelijke detentie zal het reeds opgestarte behandeltraject doorkruisen.
Tot slot adviseert de reclassering in haar rapport van 28 augustus 2025 het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft ter terechtzitting voornoemde reclasseringsmedewerker als deskundige gehoord en zij heeft haar advies gehandhaafd. De officier van justitie heeft zich op basis daarvan op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. De rechtbank kan zich vinden in het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen en neemt dat advies over.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zich aan de genoemde bijzondere voorwaarden zal houden.
Op te leggen straf
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank zal mede daarom een lagere straf opleggen dan is gevorderd.
De ernst van het feit maakt dat de rechtbank oplegging van een jeugddetentie in beginsel passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte reden om van dit uitgangspunt af te wijken. De verdachte heeft op jonge leeftijd 103 dagen in voorarrest doorgebracht in een detentiecentrum voor volwassenen. De verdachte heeft spijt betuigd en hij heeft zijn leven met hulp van de reclassering een positieve wending gegeven. Omdat de reclassering het opleggen van een tweetal bijzondere voorwaarden wenselijk acht, zal de rechtbank een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen, zodat de reeds ingezette behandeling en begeleiding via de reclassering kan worden voortgezet. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel moet worden opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen passend en geboden, waarvan 97 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf is gelijk aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden die de reclassering heeft geadviseerd. Daaraan zal de rechtbank ook een contactverbod met medeverdachten en een locatieverbod voor Alkmaar toevoegen, zoals door de officier van justitie geëist.

7.In beslag genomen goederen

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen telefoon van het merk Apple dient te worden verbeurd verklaard.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging, verzocht om teruggave van de in beslag genomen telefoon.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven telefoon van het merk Apple dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot die telefoon, die aan verdachte toebehoort, is begaan.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [naam A] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf 4 februari 2024 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging, primair verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Subsidiair heeft hij niet-ontvankelijkheid bepleit omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Als de schade die het gevolg is van een gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust (hier: voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing) nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wet boek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de in artikel 6:106, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zó voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van zo’n aantasting is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
In het onderhavige geval heeft de benadeelde partij geen objectieve gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vraag is dan of de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan (in de vorm van geestelijk letsel of anderszins) voor de benadeelde zó voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Hoewel goed invoelbaar is dat het bewezenverklaarde feit gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt bij de benadeelde partij, kan niet worden vastgesteld dat de aard van de normschending door de verdachte (voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van een ontploffing bij een woning van de benadeelde partij) in het licht van de concrete omstandigheden van deze zaak (waarbij in ieder geval ook relevant is dat die woning reeds eerder was gesloten in verband met vergelijkbare incidenten) meebrengt dat psychisch letsel of andere schade als gevolg van het handelen door de verdachte zozeer voor de hand ligt dat schade in de vorm van een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Voor zover dus al sprake is van schade in de vorm van aantasting in de persoon op andere wijze, staat niet vast die schade in zijn gehele omvang het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft daar, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door de verdachte, in ieder geval onvoldoende voor gesteld.
De conclusie moet daarom zijn dat de benadeelde partij de door haar gestelde immateriële schade vooralsnog onvoldoende heeft onderbouwd. Nader debat op dit punt zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren, zodat zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 46, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4.4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
TWEEHONDERD (200) DAGEN,met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
zevenennegentig (97) dagen, nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
twee jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • meewerkt aan zijn meldplicht bij Reclassering Nederland, locatie Nijmegen. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken kunnen onderdeel uitmaken van de meldplicht.
  • zich laat behandelen door forensische polikliniek Kairos Jeugd en begeleiden op het gebied van zijn ADD-problematiek door een nader te bepalen organisatie, te bepalen door de reclassering in overleg met Kairos. De begeleiding en behandeling duren de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opneemt, zoekt of heeft met de navolgende personen:
- [medeverdachte A] , geboren op [geboortedatum A] te [geboorteplaats A] ;
- [medeverdachte B] , geboren op [geboortedatum B] te [geboorteplaats B] ;
- [medeverdachte C] , geboren op [geboortedatum C] te [geboorteplaats C] .
 zich gedurende de proeftijd niet in Alkmaar bevindt.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, dan wel artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een telefoon van het merk Apple.
Verklaart de benadeelde partij [naam A] niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslist dat de verdachte en de benadeelde ieder hun eigen kosten dragen.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.C. de Haan, voorzitter,
mr. M.C.J. Lommen en mr. V.J.A. de Weerd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2025.
Bijlage 1
De volledige tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primairhij op of omstreeks 4 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [A straat] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (een) aanwezige(n) in voornoemde panden en/of (een) passant(en) en/of hulpverleners te duchten was
met dat opzet
- met een of meer anderen met een auto naar Alkmaar is gereden en/of
- een of meerdere zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie(s), te weten (een fles met) snel ontbrandende vloeistof en/of een (daar aan vastgemaakt) explosief (een cobra 6) heeft gefabriceerd en/of
- met voornoemde vuurwerk-brandstof-combinatie naar de woning aan de [A straat] is gelopen en/of (vervolgens)
- deze vuurwerk-brandstof-combinatie(s) voor de deur van voornoemd pand heeft neergezet,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
een of meer anderen op of omstreeks 4 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand gelegen aan de [A straat] te Alkmaar en/of aangrenzende panden en/of de in voornoemde panden aanwezige goederen en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten (een) aanwezige(n) in voornoemde panden en/of (een) passant(en) en/of hulpverleners te duchten
was
met dat opzet
- met een of meer anderen met een auto naar Alkmaar is gereden en/of
- een of meerdere zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie(s), te weten (een fles met) snel ontbrandende vloeistof en/of een (daar aan vastgemaakt) explosief (een cobra 6) heeft gefabriceerd en/of
- met voornoemde vuurwerk-brandstof-combinatie naar de woning aan de [A straat] is gelopen en/of (vervolgens)
- deze vuurwerk-brandstof-combinatie(s) voor de deur van voornoemd pand heeft neergezet,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk voorgenomen misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
heeft verschaft, door
- een of meer dader(s) met een auto te vervoeren naar (de omgeving van) voornoemd pand en/of
- (voor hem/hen)op de uitkijk te staan en/of
- zich met voornoemde auto gereed te houden teneinde voornoemde personen/persoon en zichzelf van een spoedige vlucht van de plaats van voornoemde ontploffing/brandstichting te verzekeren;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 4 februari 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweegbrengen van een ontploffing en/of brandstichting in/bij het pand gelegen aan de [A straat] waarbij gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (artikel 157 Sr), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een of meerdere zogenaamde vuurwerk-brandstof-combinatie(s), te weten een explosief (een cobra 6) en/of (een fles met) snel ontbrandende vloeistof waarmee een ontploffing teweeg kan worden gebracht en/of waarmee brand kan worden gesticht en/of een voertuig, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.