ECLI:NL:RBNHO:2025:10920

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 758
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douaneschuld en beëindiging van de douaneregeling ‘extern Uniedouanevervoer’

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 september 2025 uitspraak gedaan over de douaneschuld van eiseres, een logistiek dienstverlener, die goederen onder de douaneregeling ‘extern Uniedouanevervoer’ had geplaatst. Eiseres had op 30 maart 2023 aangiften gedaan voor de plaatsing van goederen, maar deze zijn niet bij het kantoor van bestemming aangebracht. De inspecteur van de Douane heeft daarop twee uitspraken op bezwaar gedaan, waarbij de bezwaren van eiseres tegen de opgelegde naheffingen ongegrond zijn verklaard. Eiseres betoogde dat de regeling alsnog als beëindigd had moeten worden beschouwd, omdat zij had geprobeerd de douaneregeling te zuiveren door de douaneautoriteiten in België te benaderen. De rechtbank oordeelde echter dat de douaneschuld niet was tenietgegaan, omdat eiseres niet had aangetoond dat de goederen het douanegebied hadden verlaten. De rechtbank concludeerde dat de douaneschuld was ontstaan door de onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht, en dat het beroep op het nultarief voor de omzetbelasting niet van toepassing was. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat de goederen aan boord van het schip waren gebracht, en de rechtbank verwierp haar beroep op de beginselen van behoorlijk bestuur. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/758 en HAA 24/759
uitspraak van de meervoudige douanekamer van 16 september 2025 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. W. Wajer)
en

de inspecteur van de Douane, verweerder.

Inleiding

Deze beroepen gaan over het beëindigen van de douaneregeling ‘extern Uniedouanevervoer’.

Procesverloop

Zaak 24/758
Op 26 juli 2023 heeft verweerder aan eiseres een utb met kenmerk eindigend op 70436
(hierna: utb 1) uitgereikt van € 46.345,58, bestaande uit € 40.500,55 aan omzetbelasting,
€ 5.070,32 aan douanerechten en € 774,71 aan rente op achterstallen.
Verweerder heeft met de uitspraak op bezwaar van 11 december 2023 (hierna: uob 1) het bezwaar tegen utb 1 ongegrond verklaard.
Zaak 24/759
Op 25 juli 2023 heeft verweerder aan eiseres een utb met kenmerk eindigend op 70435
(hierna: utb 2) uitgereikt van € 16.579,29, bestaande uit € 8.351,25 aan omzetbelasting,
€ 7.953,57 aan douanerechten en € 274,47 aan rente op achterstallen.
Verweerder heeft met de uitspraak op bezwaar van 11 december 2023 (hierna: uob 2) het bezwaar tegen utb 2 ongegrond verklaard.
Beide zaken
Eiseres heeft één beroepschrift ingediend voor beide zaken. De rechtbank heeft het beroep tegen uob 1 geregistreerd onder nummer HAA 24/758 en het beroep tegen uob 2 onder nummer HAA 24/759.
Verweerder heeft voor iedere zaak een separaat verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Beide zaken zijn op 5 augustus 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Namens eiseres verschenen [naam 1] (directeur en eigenaar van eiseres), [naam 2] (import- en logistiek medewerker van eiseres), [naam 3] (directeur en eigenaar van [bedrijf 1] ) en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 5] Msc,
mr. [naam 6] en mr. dr. [naam 7] .

Feiten

1. Eiseres is een logistiek dienstverlener en houdt zich onder andere bezig met de logistiek rondom het bevoorraden van schepen. Zij is een geautoriseerde marktdeelnemer in de zin van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) [1] .
2. Eiseres heeft op 30 maart 2023 twee aangiften gedaan tot plaatsing van goederen onder de douaneregeling ‘extern Uniedouanevervoer’ (hierna: regeling). Daarvoor zijn twee begeleidingsdocumenten douanevervoer (hierna: T1-documenten) afgegeven met movement reference number [# 2] respectievelijk [# 3] . De aangegeven goederen zijn in de T-documenten omschreven als 5 colli ‘Spare parts for
[schip] ’ met een brutomassa van 2.099 kg en 15 colli ‘Ship spares for
[schip] carbon steel pipes with hardware, and packing for angle bar’ met een brutomassa van 11.930 kg. Blijkens de paklijst gaat het bij aangifte [# 2] om werkkleding en diverse handgereedschappen. Het kantoor van vertrek en de locatie van vertrek zijn steeds Rotterdam (‘ [naam 11] .’). Die goederen moeten worden vervoerd naar de geadresseerde, het schip [schip] (hierna: schip), dat in de [naam 9] in Antwerpen zal (gaan) liggen. Het aangegeven kantoor van bestemming is dan ook gelegen in Antwerpen (België). De vervoerstermijnen zijn tot 13 april 2023.
3. Op 31 maart 2023 heeft de vervoerder [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) de goederen in ontvangst genomen. Dit blijkt uit de CMR-vrachtbrief met kenmerk [# 1] (de CMR-vrachtbrief). Daarop staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
1. Afzender (naam, adres, land) (…)
[naam 8] BV
[straat 1] [nummer 1]
[postcode 1] [plaats 1] NL
2 (…) Geadresseerde (naam, adres, land) (…)
[naam 9]
[straat 2] [nummer 2]
[postcode 2] [plaats 2] BE
(…)
5 (…) Bijgevoegde documenten (…)
[# 4]
[# 3]
[# 2]
(…)
7 (…) Aantal colli (…)
23pkgs
(…)
9 (…) Aard der goederen (…)
Ship supplies
(…)
11 (…) Bruto gewicht (…)
15.166kg
(…)
24 (…) Goederen ontvangen (…)
(…) Plaats (…)
(…) de (…)
(…) Handtekening en stempel van de geadresseerde (…)
[
handgeschreven handtekening] [
stempel:[schip] ”]”.
4. Diezelfde dag heeft eiseres aan de dienst provisie van de Belgische douaneautoriteiten een e-mail gestuurd met onder andere een vooraanmelding voor de voornoemde aangiften:
“(…) Bijgaand de voormelding en 3x kopie T1 en 1x kopie EXA voor de levering aan de [schip] maandag 03-04 (…)”.
Bij deze e-mail zat onder andere als bijlage een ‘meldingsformulier scheepsbevoorrading toepassing bijzondere procedure’ (vooraanmelding) waarop, voor zover relevant, staat vermeld:
“(…) A/ ALGEMENE INFORMATIE
(…) Datum aanlevering: 3 april 2023 Tijdstip aanlevering: 10:00
Ligplaats: Antwerpen
Naam schip: [schip] (…)
(…)
Documenttype Aantal (…) Totalen
CO-A 1 (…) Colli 23
T1 3 (…) (…)
B/ DETAIL GOEDEREN
(…) Omschrijving AANTAL colli Hoeveelheid kg (…) Documentnummers (…)
(…) Ship spares, steel pipes and packaging 15 11930 [# 3]
for angle bar (…)
(…)
Delen van Turbines 5 2099 [# 2]
(…)”.
5. [bedrijf 1] heeft de goederen niet bij het kantoor van bestemming aangebracht. De aangiften zijn hierdoor niet elektronisch afgemeld in het New Computerised Transit System (hierna: NCTS) voordat de uiterste vervoerstermijnen waren verstreken.
6. De nasporingsprocedure, in de zin van artikel 310, tweede lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 (hierna: Uvo.DWU) [2] , heeft geen informatie opgeleverd waardoor de regeling alsnog kon worden aangezuiverd. Verweerder heeft daarom, nadat eiseres heeft gereageerd op het voornemen daartoe, utb 1 en utb 2 opgelegd (hierna de utb’s). De utb’s zijn gebaseerd op de volgende goederen ‘5 colli Spare parts for [schip] ’ respectievelijk ’15 Colli Ship spares for [schip] carbon steel pipes hardware, and packing for angle bar’.
7. Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiseres navraag gedaan bij douaneautoriteiten in België of het mogelijk is dat de T1-documenten alsnog worden afgestempeld. Dat verzoek hebben de Belgische douaneautoriteiten afgewezen:
“(…) Het feit dat deze documenten niet op onze dienst zijn aangeboden kunnen wij er ook geen bevestiging van geven (…)”.
8. Ook verweerder heeft in de bezwaarfase contact opgenomen met de Belgische douaneautoriteiten. De afdeling ‘Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen’ heeft verweerder bericht:
“(…) wij hebben geen enkele aanwijzing dat de goederen en het document bij ons zijn aangeboden geweest en dat zij de EU hebben verlaten (…)”.
9. Daarnaast heeft de afdeling ‘Dienst Provisie’ aan verweerder bericht:
“(…) Deze documenten zijn niet op onze dienst aangeboden.
Aan de hand van de afgestempelde documenten kan men eventueel besluiten dat de goederen aan boord zijn geleverd (…)”.
10. Met de uitspraken op bezwaar heeft verweerder de utb’s gehandhaafd. In bezwaar heeft eiseres aan verweerder een aantal documenten toegestuurd die zijn voorzien van een stempel “ [schip] ” en een handtekening. Het betreft onder meer de hiervoor opgenomen CMR-vrachtbrief en prints van de T1-documenten. Verder heeft eiseres in beroep diverse documenten ingebracht die betrekking hebben op het vervoer naar eiseres, dus voorafgaand aan het onderhavige vervoer.

Geschil en standpunten van partijen

11. In geschil is of de utb’s terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres zijn uitgereikt.
12. Eiseres erkent dat zij de goederen niet bij het kantoor van bestemming heeft aangebracht, maar betoogt dat de regeling desondanks als aangezuiverd had moeten worden beschouwd. Het kantoor van bestemming was via een vooraanmelding namelijk op de hoogte wanneer, hoe laat en waar de goederen zouden worden geleverd bij het schip. Hierdoor werden de douaneautoriteiten in staat gesteld de goederen te controleren. Ook heeft eiseres geprobeerd haar fout, het niet aanbrengen van de goederen, recht te zetten door het kantoor van bestemming te verzoeken alsnog de T1-documenten af te stempelen. Dat is niet gebeurd. Verder heeft eiseres voldoende bewijs geleverd dat de goederen aan boord van het schip zijn geleverd en dus het douanegebied van de Unie (hierna: douanegebied) hebben verlaten. Zij heeft daarvoor overgelegd de CMR-vrachtbrief en T1-documenten die zijn afgestempeld door de geadresseerde. Daarnaast heeft eiseres een CMR-vrachtbrief respectievelijk cognossement overgelegd van het vervoer van 5 respectievelijk 15 colli van het Verenigd Koninkrijk respectievelijk China naar Rotterdam, twee facturen inclusief paklijsten opgesteld door [bedrijf 2] Ltd respectievelijk [bedrijf 3] Co. Ltd, een factuur van [bedrijf 4] GmbH (hierna: [bedrijf 4] ) geadresseerd aan de rederij van het schip voor de logistieke dienstverlening met betrekking tot 15 colli (inclusief betalingsbewijs) en e-mailcorrespondentie tussen verschillende logistieke partijen. Op de factuur van [bedrijf 4] staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Versender: [bedrijf 5] “ [schip] (…)
Empfanger: Master of M/V [schip] Antwerp
(…)
Departure: SZX SHENZEN (…)
Destination: ANR ANTWERPEN (…)
(…) Kolli: 15
(…) Akt./Chg.: 11930,0 kg / 11930,0 kg
(…) Inhalt: Ship spares
On board delivery in Antwerp incl. seafreight import arrangements (…)”.
Verder stelt eiseres dat verweerder haar er op had moeten wijzen dat als zij aantoont dat de goederen het douanegebied hebben verlaten, de douaneschuld op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU teniet gaat. Zij wordt immers niet bijgestaan door een juridisch adviseur en is te goeder trouw. Eiseres stelt dat de onder 12 aangehaalde documenten ook aantonen dat de goederen niet zijn ge- of verbruikt binnen het douanegebied en het douanegebied hebben verlaten. Zij vindt hiervoor steun in de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 28 december 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:3641). Daaruit leidt eiseres af dat een afgetekende CMR-vrachtbrief voldoende is voor het aantonen dat de goederen zijn afgeleverd aan het schip en dat weerlegt het vermoeden dat de goederen in het economisch circuit van de Unie zijn terechtgekomen.
Ook voert eiseres aan dat het nultarief voor de btw van toepassing is op grond van post a.3 van tabel II van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De goederen zijn (reserve)onderdelen voor de bevoorrading van het schip, zo volgt uit de CMR-vrachtbrief. Het schip is een containerschip, uitsluitend geschikt voor gebruik op volle zee, dat wordt ingezet voor het beroepsgoederenvervoer over zee. Dat vormt onmiskenbaar een industriële dan wel handelsactiviteit.
Verder is van belang dat de regeling voor het T1-document [# 5] , dat ook staat vermeld op de CMR-vrachtbrief voor het vervoer van Rotterdam naar Antwerpen, wel is aangezuiverd. De goederen die zijn vervoerd met dit derde T1-document zijn, net als de goederen in de onderhavige zaken, ook niet aangebracht bij het kantoor van bestemming. Eiseres mocht erop vertrouwen dat als de regeling voor T1-document [# 5] wel kon worden aangezuiverd datzelfde zou gelden voor de T1-documenten die in deze zaak voorliggen. Door het opleggen van de utb’s heeft verweerder gehandeld in strijd met het gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de utb’s en veroordeling van verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
13. Verweerder betoogt dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken doordat de goederen niet zijn aangebracht bij het kantoor van bestemming. Hierdoor ontstaat een douaneschuld waarvoor verweerder de utb’s heeft opgelegd. De vooraanmelding heeft eiseres niet gedaan in het kader van de regeling extern Uniedouanevervoer, maar ziet op de Belgische provianderingsregels. De documenten die eiseres heeft overgelegd kunnen niet als alternatief bewijs worden aangemerkt. Daaruit blijkt namelijk niet dat de goederen bij een kantoor van bestemming zijn aangebracht of het douanegebied fysiek hebben verlaten. Het zijn bovendien geen douanedocumenten, althans door de douaneautoriteiten gewaarmerkte documenten. Deze documenten kunnen volgens verweerder dus niet dienen als alternatief bewijs in de zin van artikel 312, eerste lid, van de Uvo.DWU. Uit de navraag bij de Belgische douaneautoriteiten is ook niet gebleken dat de goederen wél zijn aangebracht of het douanegebied hebben verlaten.
Verweerder betwist dat de douaneschuld is tenietgegaan. Eiseres heeft namelijk niet aangetoond dat de goederen niet zijn ge- of verbruikt en het douanegebied hebben verlaten. Doordat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken, zelfs indien het slechts tijdelijk was, gaat verweerder ervan uit dat het risico van ge- of verbruik bestaat. Eiseres heeft niet aangetoond dat dit risico zich niet heeft verwezenlijkt. Daarbij is relevant dat eiseres de lijst van artikelen, zoals vermeld op de T1-documenten, niet heeft overgelegd. Hierdoor staat niet vast welke goederen aan boord van het schip zouden zijn gebracht. Ook heeft eiseres niet aangetoond dat de goederen zijn wederuitgevoerd.
Volgens verweerder kan eiseres ook geen beroep doen op toepassing van het nultarief voor de btw. Het belastbare feit is de onttrekking van de goederen in de zin van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Wet OB. Hierdoor is het reguliere tarief van toepassing bij invoer.
De vergelijking met het T1-document [# 5] gaat volgens verweerder ook niet op, want die regeling is niet aangezuiverd. Ook de goederen die met dat derde T1-document zijn vervoerd zijn niet aangebracht met als gevolg dat ook daarvoor een douaneschuld is ontstaan. Verweerder heeft echter wegens het geringe financiële belang besloten geen utb op te leggen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Beoordeling door de rechtbank

Is er een douaneschuld ontstaan?
14. Nadat goederen onder de regeling zijn geplaatst, moet deze regeling worden gezuiverd. De houder van de regeling, in dit geval eiseres, is verantwoordelijk voor de aanlevering van gegevens waaruit blijkt dat de goederen ongeschonden en met de vereiste gegevens binnen de gestelde termijn zijn aangebracht bij het douanekantoor van bestemming (artikel 233, eerste lid, aanhef en onder a, van het DWU gelezen in samenhang met artikel 306 van de Uvo.DWU). Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de goederen niet heeft aangebracht en dus niet heeft voldaan aan genoemde verplichting.
15. De regeling kan echter alsnog als beëindigd worden beschouwd, indien de houder van de regeling alternatief bewijs van de beëindiging van de regeling overlegt. Dit volgt uit artikel 312 van de Uvo.DWU die een limitatieve lijst aan documenten benoemt die daartoe kunnen worden gebruikt. Eiseres heeft geen documenten overgelegd die kunnen dienen als dergelijk alternatief bewijs. Artikel 312 van de Uvo.DWU vereist dat het gaat om een door douaneautoriteiten afgegeven of gewaarmerkt document waaruit blijkt dat de goederen zijn aangebracht, het douanegebied hebben verlaten, onder een douaneregeling in een derde land zijn geplaatst of zich in een derde land in het vrije verkeer bevinden. De stukken waarop eiseres zich beroept zien echter niet op berichtgeving van de douaneautoriteiten en zijn ook niet door douaneautoriteiten gewaarmerkt.
16. Anders dan eiseres stelt, volgt uit artikel 312 van de Uvo.DWU niet dat verweerder gehouden is tot het opvragen van alternatief bewijs. Dat laat onverlet dat verweerder hangende het bezwaar, navraag heeft gedaan bij de Belgische douaneautoriteiten. De Belgische douaneautoriteiten hebben toen wederom bevestigd dat de goederen niet zijn aangebracht.
17. De goederen zijn, zoals aangegeven, niet bij het kantoor van bestemming aangebracht. Hierdoor is de regeling voor de T1-documenten niet beëindigd, met als gevolg dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken (vergelijk uitspraak van het Hof van Justitie 1 februari 2001, C-66/99, D. Wandel GmbH, ECLI:EU:C:2001:69, punt 47 en 29 oktober 2015, C-319/14, B&S Global, ECLI:EU:C:2015:734, punt 40 en dictum). Deze onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht leidt tot een douaneschuld in de zin van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder a, van het DWU. Eiseres is degene die de verplichting diende na te komen en daarom is zij aangewezen als douaneschuldenaar (artikel 79, derde lid, onder a, van het DWU).
Is de douaneschuld tenietgegaan?
18. Op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU gaat een douaneschuld teniet als ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat de goederen niet zijn ge- of verbruikt en het douanegebied hebben verlaten. Anders dan eiseres stelt, is verweerder niet gehouden haar daarop te wijzen. Eens te meer omdat eiseres een geautoriseerde marktdeelnemer is die zich in het kader van haar bedrijfsuitvoering bezighoudt met activiteiten die onder de douanewetgeving vallen. In die kwaliteit wordt eiseres geacht te beschikken over de vereiste vakbekwaamheid, waaronder het beschikken over kennis van douanewetgeving (artikel 39, aanhef en onder d, van het DWU gelezen in samenhang met artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b van de Uvo.DWU).
19. Dat de goederen niet zijn ge- of verbruikt en het douanegebied hebben verlaten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk worden gemaakt met de onder overweging 12 genoemde documentatie. Een deel van deze documentatie ziet op het vervoer van de goederen vanuit het Verenigd Koninkrijk respectievelijk China naar Rotterdam. In deze zaak is relevant wat er is gebeurd tijdens het vervoer
vanafRotterdam. Eiseres moet aannemelijk maken dat de goederen niet zijn ge- of verbruikt nadat zij in Rotterdam onder de regeling zijn geplaatst en dat de goederen uiteindelijk het douanegebied hebben verlaten. De facturen en paklijsten die zien op de verkoop van de goederen bieden daar ook geen uitsluitsel over. Immers, deze documenten bieden geen inzicht waar de goederen zich hebben bevonden in de relevante periode en of deze (niet) zijn ge- of verbruikt.
20. Uit een levering aan boord van een schip volgt niet dat de goederen het douanegebied hebben verlaten (zie ook de uitspraak van 6 oktober 2022 van deze rechtbank, ECLI:NL:RBNHO:2022:8784). Op grond van artikel 4, eerste lid, van het DWU wordt onder het douanegebied mede verstaan de territoriale wateren. De grens van het douanegebied is dus de 12 mijlszone. Het enkel, door eiseres gestelde, aan boord van het schip leveren van goederen is dus niet voldoende bewijs dat de goederen het douanegebied hebben verlaten. De rechtbank concludeert dat de douaneschuld niet is tenietgegaan op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU.
De door eiseres aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam
(ECLI:NL:GHAMS:2022:3641) leidt niet tot een ander oordeel, omdat in die zaak sprake was van containers die op uitgaande Bills of Lading waren opgenomen, maar niet aannemelijk was geworden dat de betreffende goederen zich in die containers bevonden. De onderhavige goederen zijn niet opgenomen op enig uitgaand document.
Is het nultarief voor de omzetbelasting van toepassing?
21. De Wet OB verstaat onder invoer van goederen onder andere het in Nederland beëindigen van, dan wel het in Nederland onttrekken van goederen aan een douaneregime (artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet OB). Onder 17 heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van onttrekking aan het douanetoezicht. Dit wordt dus aangemerkt als invoer van goederen in de zin van de Wet OB. De belasting daarvoor bedraagt in beginsel 21% (artikel 20, eerste lid, van de Wet OB). In afwijking daarvan bedraagt de belasting nihil (nultarief) voor de invoer van goederen bestemd voor de bevoorrading van schepen (artikel 20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet OB gelezen in samenhang met tabel II, onderdeel a, post 3, aanhef en onder a van de Wet OB). Uit de stukken van het geding, met name het e-mailverkeer tussen eiseres en haar opdrachtgever, en gezien de aard van meer specifieke goederen (bijvoorbeeld de 15 colli ship spares), concludeert de rechtbank dat de goederen bestemd waren voor de bevoorrading in Antwerpen van het schip.
22.1
De rechtbank dient daarom te beoordelen of de goederen vervolgens daadwerkelijk aan boord van het schip zijn beland. De CMR-vrachtbrief is weliswaar voor ontvangst afgestempeld, maar verschaft geen duidelijkheid over waar en wanneer deze is afgestempeld. Het vak van de CMR-vrachtbrief, waar deze informatie dient te worden ingevuld, bevat slechts een handtekening en een stempel. Op zitting heeft de rechtbank vragen gesteld over het vervoer van Rotterdam naar Antwerpen, maar eiseres kon daarop geen concrete toelichting verschaffen. Eiseres wist ook niet hoe de goederen aan boord van het schip zijn geladen en beschikt niet over een opdrachtbevestiging of een factuur voor het huren van vorkheftrucks, terwijl over de huur van vorkheftrucks bij het laden eerder wel
e-mailcontact is geweest tussen eiseres en de vervoerder. Ook weet zij niet wat met de goederen is gebeurd nadat deze aan boord zouden zijn gebracht en of er nog douaneformaliteiten zijn verricht in verband met het uitgaan van de goederen. Dit maakt dat de CMR-vrachtbrief op zichzelf onvoldoende is om aannemelijk te achten dat de goederen aan boord zijn gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarom niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de goederen, vervoerd met T1-document [# 2] , aan boord van het schip zijn gebracht.
22.2
Voor het T1-document [# 3] heeft eiseres als extra bewijs ook een factuur overgelegd van [bedrijf 4] aan de rederij van het schip en het bijbehorende betalingsbewijs. Dat ziet op de logistieke dienstverlening voor 15 colli ship spares vanuit China naar Antwerpen. Het T1-document [# 3] , de factuur en het betalingsbewijs tezamen genomen, maakt dat de rechtbank het aannemelijk acht dat de goederen die zijn vervoerd met T1-document [# 3] uiteindelijk aan boord van het schip zijn gebracht. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat onduidelijk is om welke goederen het gaat omdat in deze stukken de goederen tot in detail worden beschreven. In zowel het T1-document [# 3] als de factuur wordt verwezen naar 15 colli ship spares met een gewicht van 11.930 kg.
De toepassing van het nultarief moet op grond van artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 blijken uit boeken en bescheiden. Uit het destijds geldende Voorschrift inzake de bij de Wet OB behorende tabel II volgt dat om te beoordelen of een schip wordt gebruikt voor de vaart op volle zee kan worden aangesloten bij de door de International Maritime Organization gehanteerde standaard (IMO-nummer). Eiseres heeft dit nummer uiteindelijk in zijn algemeenheid wel genoemd in haar brief van 25 juli 2025, maar daarbij niet toegelicht dat dit was om te voldoen aan de voorschriften van tabel II. Voor de toetsing of een schip voor tenminste 70% wordt gebruikt voor de vaart op volle zee, kan de ondernemer die een prestatie verricht aan de exploitant van het schip in beginsel aansluiten bij de verklaring die de exploitant van het schip hierover afgeeft. Dat heeft eiseres nagelaten over te leggen. Hierdoor kan ook voor T1-document [# 3] het nultarief niet worden toegepast.
Schending van de beginselen van behoorlijk bestuur?
23. Eiseres beroept zich op het vertrouwens-, gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel, die geschonden zouden zijn omdat verweerder het derde T1-document [# 5] wel heeft aangezuiverd en het eerste en tweede T1-document niet. De stelling van eiseres dat verweerder het derde T1-document [# 5] heeft aangezuiverd ontbeert feitelijke grondslag. Verweerder heeft in reactie op deze stelling in zijn verweerschrift gesteld en tijdens de zitting bevestigd dat dit derde T1-document ook niet is gezuiverd, dat hiervoor dus ook een douaneschuld is ontstaan, maar dat hij wegens een gering financieel belang heeft afgezien van het opleggen van een utb. Niet is gebleken dat de regeling is gezuiverd. Eiseres kan geen rechten ontlenen aan het feit dat verweerder voor dit derde T1-document geen utb heeft opgelegd. Het beroep op het vertrouwens-, gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

24. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.E.A. Chao, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en
mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.
De griffier is verhinderd voorzitter
om te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (herschikking).
2.Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie.