ECLI:NL:RBNHO:2025:10972

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
C/15/365881 / HA ZA 25-329
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele zaak naar de kantonrechter wegens onbevoegdheid

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 oktober 2025 een vonnis uitgesproken in de zaak tussen [eiser] B.V. en [gedaagde]. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 20 augustus 2025 vastgesteld dat de hoofdzaak een vordering betreft die op grond van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door de kantonrechter moet worden behandeld. Beide partijen hebben de gelegenheid gekregen om zich over dit voornemen uit te laten en hebben op 3 september 2025 een akte genomen. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat de zaak, zowel de hoofdzaak als het incident, ambtshalve naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank zal worden verwezen.

In de beslissing heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen en heeft zij de zaak verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken op 15 oktober 2025 om 10:00 uur. De partijen zijn erop gewezen dat zij niet hoeven te verschijnen op deze rolzitting, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen hoe de procedure verder zal worden voortgezet. Tevens is aangegeven dat het griffierecht in deze procedure zal worden verlaagd en dat eventueel teveel betaald griffierecht door de griffier zal worden teruggestort. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker en openbaar gemaakt in oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/365881 / HA ZA 25-329
Vonnis van 1 oktober 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudende te [plaats 2],
eisende partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. S. Geldermans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 3],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
gedaagde partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. R. van Viersen.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 20 augustus 2025 aan partijen meegedeeld dat naar haar voorlopig oordeel de hoofdzaak een vordering betreft die ongeacht het beloop of de waarde daarvan op grond van artikel 93 onder c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door de kantonrechter moet worden behandeld en dat zij voornemens is de zaak daarom te verwijzen naar de kantonrechter.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich over dit voornemen uit te laten.
Beide partijen hebben vervolgens op 3 september 2025 een akte genomen.
1.3.
Tenslotte is dit vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de onderhavige zaak naar haar voorlopig oordeel, gelet op de aard van de vordering, verder moet worden behandeld en beslist door de kantonrechter.
2.2.
Geen van partijen heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen verwijzing.
2.3.
De rechtbank blijft bij haar oordeel dat de zaak moet worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank. Dit geldt zowel voor de hoofdzaak als voor het incident. De rechtbank zal de zaak daarom op grond van art. 71 lid 2 Rv ambtshalve naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank verwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak en in het incident
3.1.
verklaart zich onbevoegd om van het geschil in de hoofdzaak en in het incident kennis te nemen,
3.2.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Haarlem, op
woensdag 15 oktober 2025om 10:00 uur,
3.3.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
3.4.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.5.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op
1
oktober 2025.
1155