ECLI:NL:RBNHO:2025:10986

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
11869602
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil ontruiming woning met betrekking tot huurachterstand en verzet tegen verstekvonnis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Stichting Ymere. De zaak betreft een executiegeschil over de ontruiming van een woning wegens huurachterstand. De kantonrechter had eerder op 19 februari 2025 een verstekvonnis uitgesproken, waarbij de huurovereenkomst was ontbonden en [eiser] was veroordeeld om de woning te ontruimen. [eiser] heeft verzet ingesteld tegen dit verstekvonnis, maar de kantonrechter oordeelt dat dit verzet te laat is ingediend. De rechter overweegt dat de belangen van Ymere bij ontruiming zwaarder wegen dan die van [eiser] om in de woning te blijven. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige actie bij het indienen van verzet en de afweging van belangen in huurgeschillen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11869602 \ VV EXPL 25-137
Vonnis in kort geding van 25 september 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. J. Pearson,
tegen
de stichting
STICHTING YMERE,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Ymere,
gemachtigde: Geerlings & Hofstede (Amsterdam).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 september 2025;
- de brief van Ymere van 9 september 2025, met 5 producties;
- de brief van Ymere van 15 september 2025, met productie 6 tot en met 9;
- de mondelinge behandeling van 16 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft bij verstekvonnis van 19 februari 2025 de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats] (hierna: de woning) wegens een huurachterstand van meer dan 3 maanden ontbonden en [eiser] onder meer veroordeeld om binnen twee weken na de betekening van dat vonnis de woning te ontruimen en ontruimd te houden.
2.2.
Op 25 februari 2025 is het verstekvonnis niet in persoon (in een gesloten envelop) aan het adres van [eiser] betekend.
2.3.
Op 14 maart 2025 is wederom niet in persoon (in een gesloten envelop) de ontruiming van de woning op 16 april 2025 aangezegd.
2.4.
Daarna heeft meermaals telefonisch contact plaatsgevonden tussen [eiser] en de gemachtigde van Ymere over onder meer een betalingsregeling.
2.5.
[eiser] is de betalingsregeling niet (volledig) nagekomen.
2.6.
De gemachtigde van Ymere heeft de ontruiming van de woning vervolgens aangezegd tegen 1 oktober 2025.
2.7.
Op 8 september 2025 heeft [eiser] verzet ingesteld tegen het verstekvonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert primair om Ymere te verbieden het vonnis van 19 februari 2025 in afwachting van de uitkomst van het verzet ten uitvoer te leggen, op straffe van een dwangsom. Subsidiair vordert [eiser] schorsing van de tenuitvoerlegging van minimaal drie maanden na de betekening van dit kortgedingvonnis.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat het belang van Ymere bij ontruiming niet opweegt niet op tegen zijn eigen belang om in de woning te blijven.
3.3.
Ymere voert verweer. Ymere concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Status van het verstekvonnis
4.1.
[eiser] beoogt met dit kort geding de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis te voorkomen. Uit de jurisprudentie [1] vloeit voort dat het voor de beoordeling van zijn vordering van belang is om te bezien of er nog een rechtsmiddel openstaat of is ingesteld tegen het verstekvonnis, dan wel dat er tegen dat vonnis geen rechtsmiddel meer openstaat. [eiser] heeft een rechtsmiddel ingesteld, hij is namelijk in verzet gegaan, maar Ymere heeft aangevoerd dat dit verzet kansloos is, omdat het veel te laat is ingesteld. De eerste vraag die daarom beantwoord moet worden is of het in voldoende mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat het verzet tegen het verstekvonnis van 19 februari 2025 tijdig is ingesteld, of dat de veroordeling in dat verstekvonnis definitief is geworden. Daarover wordt als volgt overwogen.
4.2.
Vast staat dat het verstekvonnis niet in persoon aan [eiser] is betekend. Evenmin is de tenuitvoerlegging van het vonnis voltooid. De vraag is daarom of en op welk moment [eiser] ondubbelzinnig een daad van bekendheid met de inhoud van het verstekvonnis heeft gepleegd. [2]
4.3.
Ymere heeft gesteld dat er zowel voor, als na de aanzegging van de ontruiming die aanvankelijk gepland stond in april 2025 meermaals telefonisch contact is geweest met [eiser], zoals op 17 maart, 31 maart, 1 april, 8 april, 28 juli, 1 augustus, 3 september en 4 september 2025. Ter zitting heeft (de gemachtigde van) Ymere een aantal van de telefoonnotities die van dit soort gesprekken worden gemaakt voorgelezen. Daaruit blijkt onder meer dat er op 8 april 2025 twee telefoongesprekken met [eiser] hebben plaatsgevonden één met Ymere zelf en één met haar gemachtigde. In het telefoongesprek tussen [eiser] en Ymere is afgesproken dat [eiser] de daarop volgende vrijdag een bedrag van € 250,00 zou betalen, vervolgens vanaf mei de lopende huur en vanaf juni de lopende huur vermeerderd met € 250,00 per maand om de aangezegde ontruiming op 16 april 2025 te voorkomen. Verder heeft [eiser] in het daarop volgende telefoongesprek met de gemachtigde van Ymere deze afspraak bevestigd en gezegd de druk van de dreigende ontruiming onwenselijk te vinden. [eiser] heeft de inhoud van de door Ymere voorgelezen telefoonnotities niet concreet betwist, maar in zijn algemeenheid aangevoerd dat hij de bedoeling had de huurachterstand te regelen. De door Ymere gestelde en toegelichte inhoud van de telefoongesprekken van 8 april 2025 past naar het oordeel van de kantonrechter binnen het tijdspad van de eerste aanzegging tot ontruiming. Gezien het grote aantal telefoongesprekken en de data waarop deze hebben plaatsgevonden is naar het oordeel van de kantonrechter onwaarschijnlijk dat [eiser], zoals hij stelt, pas op (of omstreeks) 21 augustus 2025 op de hoogte is geraakt van het ontruimingsvonnis. Het ligt veel meer voor de hand dat hij daar (in ieder geval) op 8 april 2025 al mee bekend was. Dit betekent dat aannemelijk is dat in de bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het verzet tegen het verstekvonnis te laat is ingesteld.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de kantonrechter de tenuitvoerlegging nog slechts kan schorsen, indien zij van oordeel is dat de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het verstekvonnis over te gaan. Daarbij moet ook gelet worden op de belangen van de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken.
Belangenafweging
4.5.
Voor het geval dat de bodemrechter van oordeel is dat het verzet toch tijdig is ingesteld, overweegt de kantonrechter - mogelijk ten overvloede – als volgt. Het uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
4.6.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de kantonrechter in zijn of haar oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.7.
[eiser] heeft gesteld dat de executie moet worden opgeschort omdat zijn belangen bij behoud van zijn woning zwaarder wegen dan de belangen van Ymere bij ontruiming. Volgens [eiser] staat de ontruiming van de woning door Ymere niet in redelijke verhouding tot zijn belang bij het behoud van de woning. [eiser] wijst er in dit verband op dat hij in de woning zijn hoofdverblijf heeft en dat hij bij verlies van de woning dakloos zal worden. Dit heeft volgens [eiser] ook gevolgen voor de omgangsregeling met zijn kinderen.
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat dat het belang van [eiser] bij behoud van zijn woning evident is. Op de huidige woningmarkt is het immers erg moeilijk om in aanmerking te komen voor een andere woning. Toch is de kantonrechter van oordeel dat de belangen van [eiser] niet zwaarder wegen dan die van Ymere. Dakloos worden door een ontruiming is, hoe ingrijpend ook, nu eenmaal de consequentie van het toewijzen van een ontruimingsvordering. Daarom wordt van verhuurders onder meer verlangd dat melding plaatsvindt bij gemeentelijke schuldhulpverlening. Dat is in deze zaak ook is gebeurd, want Ymere heeft toegelicht dat deze gemeentelijke schuldhulpverlener op 3 en 9 april 2025 telefonisch contact heeft opgenomen met haar gemachtigde. [eiser] heeft ook een betalingsregeling met Ymere getroffen, maar is deze niet nagekomen. Op de zitting heeft [eiser] vervolgens geen concrete nieuwe betalingsvoorstellen gedaan, hoewel sedert het verstekvonnis meer dan een half jaar is verstreken. Gelet daarop heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter voldoende tijd en gelegenheid gehad om zijn huurachterstand in te lopen en ontruiming te voorkomen. Niet valt in te zien op grond waarvan van Ymere verwacht kan worden de ontruiming nog langer op te schorten. Uit de stellingen van [eiser] vloeit voort dat zijn kinderen hun hoofdverblijf elders hebben. [eiser] heeft niet gesteld en onderbouwd dat hij zijn kinderen in het kader van de omgang niet elders kan ontvangen, dan wel met hen op andere wijze geen omgang en contact kan hebben. [eiser] heeft daarom onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zijn belangen om gedurende de verzetprocedure dan wel de komende drie maanden in de woning te blijven wonen zwaarder wegen dan de belangen van Ymere om het vonnis ten uitvoer te kunnen leggen. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.9.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Ymere worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2025.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026
2.Zie artikel 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).